Heb geen deel aan de zonden van anderen
„Ik heb niet neergezeten met mannen van onwaarheid; en bij hen die verbergen wat zij zijn, treed ik niet binnen.” — PSALM 26:4.
1. Waarom veranderde Judas het thema van zijn brief aan medechristenen?
NEGENTIEN eeuwen geleden had de discipel Judas medegelovigen over ’hun gemeenschappelijke redding’ willen schrijven. Maar hij achtte het noodzakelijk hen aan te sporen „onvermoeid te strijden voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd”. Waarom? Omdat zekere „goddeloze mensen” de gemeente waren binnengedrongen en „de onverdiende goedheid van onze God [veranderden] in een verontschuldiging voor losbandig gedrag”. — Judas 3, 4.
2. Wat moeten wij, hoewel het hartverwarmend is over redding te spreken, soms onder gebed beschouwen?
2 Hoe hartverwarmend is het over gemeenschappelijke redding te spreken! Het schenkt grote voldoening over die boodschap te mediteren, en wij verheugen ons wanneer wij vol verwachting naar alle zegeningen van die redding uitzien. Toch worden wij soms geconfronteerd met de noodzaak om, in plaats van over redding te spreken, andere ernstige kwesties te beschouwen. Als deze niet worden rechtgezet, kunnen ze ons geloof verwoesten en veroorzaken dat wij uitvallers worden in de wedloop om het leven. Judas’ waarschuwing tegen onjuist gedrag was vastberaden en krachtig, en zo moeten ook christenen in deze tijd soms onder gebed schriftuurlijke raad beschouwen die rechtstreeks en zeer ter zake is.
Onze eigen zonden
3. Waarom hebben wij streng onderricht nodig, en hoe dienen wij het te aanvaarden?
3 De psalmist David zei: „Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen” (Psalm 51:5). Wij allen zijn als zondaars geboren (Romeinen 5:12). De apostel Johannes schreef: „Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben geen zonde’, misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons” (1 Johannes 1:8). Als zondaars hebben wij af en toe streng onderricht nodig om onze handelwijze te corrigeren. Dit strenge onderricht is van Jehovah afkomstig door middel van zijn Woord, de bijbel, en zijn organisatie. Zijn strenge onderricht corrigeert ons en helpt ons in oprechtheid voor zijn aangezicht te wandelen. De apostel Paulus merkte op: „Geen enkel streng onderricht schijnt weliswaar op het ogenblik zelf vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid” (Hebreeën 12:11). Met het oog op de vreedzame vrucht van dit strenge onderricht dienen wij het beslist dankbaar te aanvaarden.
4. Wanneer kan streng onderricht worden gegeven, en welke uitwerking kan het hebben?
4 Van Jehovah afkomstig streng onderricht wordt soms gegeven wanneer wij nog maar net zijn begonnen met een handelwijze die tot ernstiger kwaaddoen zou kunnen leiden (Galáten 6:1). Andere keren komt het strenge onderricht misschien als wij al veel verder op een verkeerde weg zijn geraakt. Zulk streng onderricht zal misschien krachtig moeten zijn, zoals toen de apostel Paulus er bij de Korinthiërs sterk op aandrong tegen een hoereerder in de gemeente op te treden (1 Korinthiërs 5:1-5). In beide gevallen wordt het strenge onderricht gegeven opdat de kwaaddoener berouw zal krijgen, zich zal omkeren en een rechte koers zal gaan varen, weg van de zondige verlangens die tot ernstig kwaaddoen leiden. (Vergelijk Handelingen 3:19.) Dienstknechten van Jehovah zijn dankbaar voor zulk streng onderricht, evenals de bestrafte persoon in het oude Korinthe hier voordeel van trok en klaarblijkelijk werd hersteld zodat hij zich weer in liefdevolle omgang met de gemeente kon verheugen. — 2 Korinthiërs 2:5-8.
5. Wat doen christenen gewoonlijk wanneer zij zich aan een ernstige zonde schuldig maken?
5 Verreweg de meesten van hen die zich aan Jehovah hebben opgedragen, zijn zich heel sterk bewust van de noodzaak oprecht voor het aangezicht van God te wandelen. Mochten zij zich aan een ernstige zonde schuldig maken, dan keren zij de slechte handelwijze haastig de rug toe, gaan met de aangestelde ouderlingen praten en geven blijk van oprecht berouw (Jakobus 5:13-16). Het feit dat er elk jaar betrekkelijk weinig getuigen van Jehovah worden uitgesloten, bewijst dat zij het slechte haten en het goede willen doen. — Psalm 34:14; 45:7.
De zonden van anderen
6, 7. Hoe trachten sommige kwaaddoeners anderen te beïnvloeden?
6 Toch hebben sommigen die het goede kennelijk liefhebben, zich klaarblijkelijk door hun hart laten misleiden, want zij schijnen het slechte niet te haten (Psalm 97:10; Amos 5:15). Als gevolg hiervan raken zij in zondig gedrag verwikkeld en volharden zij niet in de strijd om te doen wat juist is. In enkele gevallen gaan zij misschien nog verder en trachten zij anderen in hun zondige handelwijze te betrekken. Hoe belangrijk is het toch dat wij zulke voorstellen van de hand wijzen! — Vergelijk Spreuken 1:10-15.
7 Soms weten degenen die het kwade klaarblijkelijk niet haten, zo mooi te praten dat in het hart van degenen die naar hen luisteren een hunkering kan ontstaan om te doen wat slecht is. Zij worden misschien aangemoedigd immoraliteit te bedrijven of een handelwijze te volgen die grenst aan gedrag dat door God wordt afgekeurd. Of misschien wordt iemand aangespoord bij een situatie betrokken te raken die in geestelijk opzicht gevaar zou kunnen opleveren. Degenen die aldus trachten anderen te overreden, beweren misschien dat Jehovah een liefdevolle God is die barmhartig zal zijn wanneer wij zondigen. Zo’n verraderlijke redenatie van het hart kan blijvende schade aanrichten (Jeremia 17:9; Judas 4). Wij dienen beslist ’onze voet van hun pad te weerhouden’! — Spreuken 1:15.
Deel hebben aan de zonden van anderen
8. Welke vragen dienen beschouwd te worden?
8 Maar veronderstel dat wij beseffen dat een handelwijze die ons wordt voorgesteld, verkeerd is. Zijn wij, als wij deze van de hand wijzen, automatisch vrij van verdere verantwoordelijkheid in de kwestie? Als wij weten dat degenen die zo’n verkeerde handelwijze hebben voorgesteld, zich er zelf aan schuldig maken, wat staat ons dan te doen?
9. Waarom laten sommigen misschien na kwaaddoen waaraan anderen zich schuldig hebben gemaakt, aan te geven, maar waarom is dit een ernstige aangelegenheid?
9 Sommigen die op de hoogte zijn van kwaad dat door anderen wordt bedreven, zijn misschien geneigd er niet over te reppen tegen degenen die er in eerste instantie verantwoordelijk voor zijn de gemeente rein te houden. Waarom? Misschien willen zij niet als aanbrengers beschouwd worden. Of misschien verzwijgen zij de kwestie uit een onjuist gevoel van loyaliteit of spreken zij er alleen over met personen die beloven de zaak geheim te houden. Dit is zeer ernstig. Waarom? Omdat het werkelijk tot gevolg kan hebben dat men aan de zonden van anderen deel heeft.
10, 11. (a) Wat zei de apostel Johannes over het deel hebben aan de zonden van anderen? (b) Wat zouden wij ons kunnen afvragen als wij hebben vernomen dat een gemeentelid zich aan kwaaddoen schuldig heeft gemaakt?
10 De apostel Johannes toonde aan dat het mogelijk is aan de zonden van iemand anders deel te hebben. Hij schreef: „Een ieder die vooruitdringt en niet blijft in de leer van de Christus, heeft God niet. . . . Als iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem nimmer in uw huis en richt ook geen groet tot hem. Want wie een groet tot hem richt, deelt in zijn goddeloze werken” (2 Johannes 9-11). Iemand die met betrekking tot „de leer van de Christus” een afvallige is geworden, zou geen waardige metgezel zijn, en door hem zelfs niet te groeten, zou een loyale christen het vermijden in zijn goddeloosheid te delen.
11 Aangezien dat de gedragslijn is ten aanzien van een afvallige, zullen wij beslist ook niet willen delen in de goddeloosheid van anderen wier immorele daden onder onze aandacht komen. Wat moeten wij daarom doen als wij weten dat een gemeentelid een dief of een dronkaard is geworden? Als wij nalaten die persoon aan te moedigen Jehovah om vergeving te smeken en zijn zonden tegenover de ouderlingen te belijden, gaan wij dan volledig vrijuit? Neen, want wij dragen een ernstige verantwoordelijkheid.
Reinheid en bescherming van het allergrootste belang
12. Waarom moeten wij ons bekommeren om de geestelijke reinheid van de gemeente?
12 Een ieder van ons moet zich om de geestelijke reinheid van de gemeente bekommeren. Dit werd goed beklemtoond toen joodse bannelingen in de zesde eeuw v.G.T. op het punt stonden Babylon te verlaten! Het door God uitgevaardigde gebod luidde: „Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt niets onreins aan; gaat uit [Babylons] midden vandaan, houdt u rein, gij die de gereedschappen van Jehovah draagt.” — Jesaja 52:11.
13. Hoe toonde Judas aan dat wij ons erom moeten bekommeren Jehovah’s volk tegen kwaaddoeners te beschermen?
13 Wij moeten ons er ook om bekommeren Jehovah’s dienstknechten te beschermen tegen personen die hen tot het bedrijven van kwaad trachten te verlokken. De „goddeloze mensen” in Judas’ tijd trachtten ’de onverdiende goedheid van God te veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag’, maar die loyale discipel greep in door medegelovigen te waarschuwen en hen aldus te beschermen. Hij herinnerde hen aan de waarschuwende voorbeelden die door ontrouwe Israëlieten, de ongehoorzame engelen en anderen waren verschaft. Als u zijn door God geïnspireerde brief leest, zult u zien dat loyale christenen niet met de armen over elkaar kunnen toekijken wanneer de reinheid van de gemeente wordt bedreigd of wanneer Gods volk bescherming nodig heeft tegen immorele personen met onreine motieven.
14. Als een kwaaddoener weigert zijn zonde tegenover de ouderlingen te belijden, hoe kan Psalm 26:4 ons dan helpen beslissen wat wij moeten doen?
14 Veronderstel echter dat wij een kwaaddoener hebben aangemoedigd God om vergeving te smeken en zijn zonde tegenover de ouderlingen te belijden, maar dat hij dit blijft uitstellen of niet inziet dat deze stappen noodzakelijk zijn. Kunnen wij de kwestie dan gewoon laten rusten? Sommigen zouden kunnen redeneren dat zij er niet bij betrokken willen raken. Zij willen misschien niet het risico lopen de vriendschap van de overtreder te verliezen. En zij willen misschien ook niet bezien worden als mensen die het in hen gestelde vertrouwen beschamen door de ouderlingen in te lichten. Maar dit is een verkeerde redenatie. De psalmist David zei: „Ik heb niet neergezeten met mannen van onwaarheid; en bij hen die verbergen wat zij zijn, treed ik niet binnen” (Psalm 26:4). Wij zullen dus beslist geen medeplichtigen willen worden van „hen die verbergen wat zij zijn”.
15. Hoe wijst Leviticus 5:1 ons op de verantwoordelijkheid die wij dragen nadat wij een overtreder een redelijke tijd hebben gegeven om de ouderlingen over zijn overtreding in te lichten?
15 Nadat wij de overtreder een redelijke tijd hebben gegeven om zich in verband met zijn overtreding tot de ouderlingen te wenden, dragen wij derhalve voor het aangezicht van Jehovah de verantwoordelijkheid geen deel te hebben aan zijn zonde. Wij moeten de verantwoordelijke opzieners ervan in kennis stellen dat de persoon ons op de hoogte heeft gesteld van ernstig kwaaddoen dat door hen onderzocht dient te worden. Dit is in overeenstemming met Leviticus 5:1, waar staat: „Ingeval nu een ziel zondigt doordat hij een in het openbaar geuite vervloeking heeft gehoord en hij getuige is of het gezien heeft of het te weten gekomen is, dan moet hij, indien hij het niet aangeeft, de verantwoordelijkheid voor zijn dwaling dragen.” Wij moeten het natuurlijk vermijden haastig te handelen wanneer wij slechts vermoeden dat er sprake is van kwaaddoen.
16. Wat is veel belangrijker dan loyaliteit jegens een vriend die weigert de aangestelde ouderlingen op de hoogte te stellen van zijn ernstige overtreding?
16 Thans is het in de wereld algemeen gebruikelijk de overtredingen van anderen te bedekken. Velen zwijgen als het graf wanneer het erop aankomt overtredingen van anderen aan te geven bij degenen die hiervan op de hoogte gesteld dienen te worden. Er is kracht voor nodig die door een christelijke persoonlijkheid wordt verleend, om aangestelde ouderlingen in te lichten over de ernstige zonde van een medegelovige. Maar als wij Jehovah’s gunst willen genieten, mogen wij niet vanwege persoonlijke vriendschap de ogen sluiten voor de overtredingen van een ander. Onze verhouding tot God is veel belangrijker dan loyaliteit jegens een vriend die zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige overtreding en weigert de aangestelde ouderlingen op de hoogte te stellen.
Een probleem waaraan wij allen aandacht moeten schenken
17. Waardoor wordt aangetoond dat bepaalde jongeren onder ons ervoor moeten oppassen deel te hebben aan de zonden van anderen?
17 Het probleem van deel hebben aan de zonden van anderen doet zich soms onder bepaalde jongeren in ons midden voor. Zij bewaren misschien het stilzwijgen en weigeren degenen die het moeten weten, in te lichten wanneer anderen dingen doen die de gemeente zouden kunnen schaden en Jehovah’s misnoegen tot gevolg zouden kunnen hebben. In de wereldse schoolstelsels is het heel gewoon het kwaaddoen van anderen te verzwijgen. Maar wanneer dit standpunt in de gemeente ingang vindt, kunnen hier veel problemen uit voortspruiten. Er zijn zelfs berichten binnengekomen over jongeren die zich in groepsverband aan slecht gedrag overgeven, terwijl zij elkaar plechtig geheimhouding beloven opdat ouderlingen en ouders maar niets over zulke activiteiten zullen vernemen. Het zwichten voor de druk van leeftijdgenoten en het verlangen door de groep geaccepteerd te worden, heeft deze jongeren, hun ouders en anderen in de gemeente veel hartzeer bezorgd als het kwaaddoen werd ontdekt. Wij moeten in gedachte houden dat er niets verborgen is dat niet geopenbaard zal worden, en het is een van onze belangrijkste verantwoordelijkheden voor het aangezicht van Jehovah mee te helpen zijn organisatie rein te houden. — Lukas 8:17.
18. Wat moeten christelijke ouders doen als hun kinderen zich schuldig maken aan kwaaddoen?
18 Alle dienstknechten van Jehovah moeten er zeer zorgvuldig op toezien geen deel te hebben aan de zonden van anderen. Sommige ouders trachten het verkeerde gedrag van hun kinderen te rechtvaardigen, in een poging hen in bescherming te nemen. Maar wanneer deze jongeren verkeerde dingen doen, moeten christelijke ouders niet de houding aannemen dat iedereen het op hun kinderen gemunt heeft. In plaats daarvan moeten godvruchtige ouders, als hun kinderen een ernstige fout hebben begaan, hen helpen elke noodzakelijke maatregel van streng onderricht die in Gods Woord wordt aangeduid, te ontvangen, te aanvaarden en er voordeel van te trekken.
19. (a) Waar moeten christelijke echtparen voor oppassen in verband met ernstige zonden? (b) Wat moeten ouderlingen doen als een van hen of een dienaar in de bediening een ernstige zonde zou begaan?
19 Christelijke echtparen moeten er ook zorgvuldig op toezien dat zij Gods wetten niet overtreden door elkaars ernstige zonden te bedekken. Zij moeten het geval van Ananías en Saffíra in gedachte houden, die samenspanden maar er niet in slaagden hun ernstige zonde te bedekken (Handelingen 5:1-11). Ouderlingen moeten er ook waakzaam op toezien dat zij elkaar of dienaren in de bediening niet beschermen als een van hen een ernstige zonde heeft bedreven die tot uitsluiting zou kunnen leiden. Zij dienen het beginsel te volgen dat door Paulus werd uiteengezet toen hij schreef: „Leg nooit iemand haastig de handen op; heb ook geen deel aan de zonden van anderen; bewaar uw eerbaarheid.” — 1 Timótheüs 5:22.
De wijsheid van onberispelijk blijven
20. Wat moeten wij doen, in plaats van de grove zonden van anderen te bedekken of er deel aan te hebben?
20 Dienstknechten van Jehovah mogen geen deel hebben aan de slechte wegen van deze wereld, noch ze navolgen. De apostel Johannes schreef aan Gajus: „Geliefde, wees geen navolger van wat slecht is, maar van wat goed is. Wie het goede doet, spruit uit God voort. Wie het slechte doet, heeft God niet gezien” (3 Johannes 11). Wat is het goed zich door het onfeilbare Woord van God te laten leiden en daardoor te doen wat goed is! In plaats van de grove zonden van anderen te bedekken of er deel aan te hebben, moeten wij derhalve het vaste besluit nemen als lichtgevers te schijnen en onberispelijk en onschuldig te zijn (Filippenzen 2:14, 15). Elke dienstknecht van God is er verantwoordelijk voor de gemeente rein te houden en zelf onbesmet te blijven (2 Petrus 3:14). Maar wat te doen als u zich er bezorgd over maakt of iets wat iemand heeft gedaan wel juist is of niet? U dient u vrij te voelen hier met de ouderlingen over te spreken ten einde aanwijzingen te ontvangen voor de juiste handelwijze.
21. (a) Hoe strekt Christus’ liefde voor zijn gemeente ons tot voorbeeld? (b) Van welke verantwoordelijkheid met betrekking tot verkeerd gedrag waaraan anderen zich schuldig maken, moeten wij ons kwijten?
21 Onze liefde voor Jehovah’s organisatie dient een weerspiegeling te zijn van de liefde die Jezus Christus voor zijn geestelijke bruid, de gemeente, heeft. Hij heeft „de gemeente . . . liefgehad en zich voor haar . . . overgeleverd om haar te heiligen, haar reinigend met het bad des waters door middel van het woord, opdat hij de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen aanbieden, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar dat ze heilig zou zijn en zonder smet” (Efeziërs 5:25-27). Evenzo dient onze liefde voor Jehovah’s organisatie ons ertoe te bewegen al het mogelijke te doen om haar rein te houden. Nooit mogen wij iets doen wat God of zijn organisatie onteert of het verkeerde gedrag van anderen door de vingers zien. Laten wij veeleer kwaaddoeners aanmoedigen hun gedrag te corrigeren en de hulp van de ouderlingen in te roepen. En als zij dit niet binnen een redelijke tijd doen, laten wij ons dan van onze verantwoordelijkheid kwijten om de aangestelde opzieners in te lichten. Aldus zullen wij geen deel hebben aan de zonden van anderen en het vermijden in zekere mate verantwoordelijk te zijn voor hun verkeerde gedrag.
22. (a) Wat moeten wij doen om redding te verwerven? (b) Welke vragen moeten nog beschouwd worden?
22 Onze gemeenschappelijke redding is een onvergelijkelijke schat. Willen wij deze redding verwerven, dan moeten wij in rechtschapenheid voor Jehovah’s aangezicht blijven wandelen. Laten wij elkaar daarom hierbij helpen, zonder ooit deel te hebben aan de zonden van anderen. Jehovah heeft liefdevol in een organisatorische regeling voorzien om ons bij deze krachtsinspanningen te helpen, en de aangestelde ouderlingen vervullen in dit opzicht een belangrijke rol. Maar hoe volgen zij Jehovah en zijn Zoon, de Voortreffelijke Herder, na? Welke hulp kunnen ouderlingen ons op de weg ten leven bieden? Deze vragen zullen in het volgende artikel worden beantwoord.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Hoe dient u streng onderricht te bezien?
◻ Waartoe moet u een medegelovige aansporen wanneer hij u vertelt dat hij een ernstige zonde heeft begaan?
◻ Wat moet u doen als u weet dat een kwaaddoener zijn zonde niet tegenover de aangestelde ouderlingen heeft beleden?
◻ Hoe kunnen wij, of wij nu ouderlingen, huwelijkspartners of kinderen zijn, het vermijden deel te hebben aan de zonden van anderen?
[Illustratie op blz. 20]
De apostel Johannes waarschuwde tegen het deel hebben aan de zonden van anderen