Het geluk van de „natie wier God Jehovah is”
„Gelukkig is de natie wier God Jehovah is, het volk dat hij als zijn erfdeel heeft gekozen.” — Ps. 33:12, NW.
1. (a) Hoe zouden oudere mensen over de wereld van vóór 1914 kunnen denken? (b) Hoe is de situatie sinds dat jaar geweest?
IN DEZE tijd geluk? Is er ook maar één natie op aarde die thans gelukkig is? Welke natie zou er trouwens gelukkig kunnen zijn nu de toestand in de wereld zo kritiek is geworden? Oudere mensen zouden kunnen terugkijken naar de toestanden die vóór het uitbreken van de wereldoorlog in de zomer van 1914 op aarde bestonden en kunnen uitroepen: „Toen was het een gelukkige tijd!” Destijds, vóór dat eerste wereldconflict, waren er inderdaad enkele natiën die in het geheel genomen gelukkig of op zijn minst vrolijk gestemd waren. Thans is dit echter niet het geval, want sinds 1914 G.T. bevinden de natiën zich voortdurend in een toestand van beroering, rusteloosheid, onzekerheid, achterdocht en vrees, en toenemende benauwdheid, terwijl de internationale moeilijkheden en de menselijkerwijs gesproken onoplosbare problemen de politieke heersers en de religieuze leiders boven het hoofd zijn gegroeid. Voor de jongere generatie in deze tijd, wier hoop nu eenmaal onafscheidelijk met de toekomst verbonden is, worden de vooruitzichten steeds hopelozer. Al het genoegen dat nog uit het leven geput kan worden, moet volgens hen beslist uit het heden worden gehaald, en daarom willen zij nú zoveel mogelijk van het leven genieten!
2-4. (a) Bestaat er thans, ondanks de wereldproblemen, werkelijk een gelukkige natie, en met betrekking tot welke natie zullen sommigen wellicht dergelijke verwachtingen gekoesterd hebben? (b) Aan welke problemen heeft die speciale natie sinds de installatie van haar vierendertigste president het hoofd moeten bieden?
2 Hoe ongeloofwaardig het ook mag schijnen, toch kan er ondanks dit alles een gelukkige natie worden aangetroffen, en haar geluk en vreugde nemen toe naarmate de wereldsituatie zich tot de onvermijdelijke climax ervan toespitst. Degenen die zich thans bij die begunstigde natie aansluiten, valt nu geluk ten deel. Welke natie is dit, en wat is de reden van haar geluk?
3 Neen, het is niet de machtigste en voorspoedigste natie die thans op aarde bestaat. Dat het echter wel een gelukkige natie was en zou zijn, is wellicht te kennen gegeven door wat er op 20 januari 1957 gebeurde tijdens de installatie van een van haar presidenten in de nationale hoofdstad, Washington, D.C. De vierendertigste president van de natie werd voor zijn tweede ambtstermijn geïnstalleerd. Trouw aan de gewoonte, werd hij beëdigd terwijl zijn rechterhand op een opengeslagen bijbel rustte. Dit was niet de Engelse King James of Authorized Version, maar de American Standard Version, die in het jaar 1901 G.T. werd gepubliceerd. Dit speciale exemplaar had zijn godvrezende moeder hem in 1915, het tweede jaar van de Eerste Wereldoorlog, gegeven vlak voordat hij van de nationale Militaire Academie te West Point, in de staat New York, afstudeerde. Zijn hand rustte met opzet op Psalm 33:12, welke tekst in de American Standard Version als volgt luidt: „Gezegend is de natie wier God Jehovah is, het volk dat hij als zijn erfdeel heeft uitverkoren.” In de later gepubliceerde vertaling, An American Translation, van 1939, begint dit vers 33:12 als volgt: „Hoe gelukkig is de natie . . .” — Zie de New York Times van 21 januari 1957.a
4 Door dit gebaar kan de opnieuw geïnstalleerde president te kennen hebben gegeven dat de Verenigde Staten van Amerika die gezegende of gelukkige natie vormden of dat hij het presidentsambt zou vervullen om de natie gelukkig te maken. Heeft hij zijn natie gedurende de twee termijnen dat hij president is geweest echter tot de gezegende of gelukkige toestand gebracht waarover in Psalm 33:12 wordt gesproken? Welnu, gedurende zijn eerste ambtstermijn geraakte zijn natie in de politieke strijd tussen Noord- en Zuid-Vietnam verwikkeld. (Zie The Americana Annual, 1956, bladzijde 356, over Indo-China en onder het onderkopje „Belangrijkste gebeurtenissen, 1955”.) Ook kwam er geen einde aan de moeilijkheden met Noord-Korea. Andere moeilijkheden van de natie, zowel binnenlandse als buitenlandse, zijn sindsdien vermenigvuldigd. Waarom is de gezegende, de gelukkige toestand waarop de president tijdens zijn tweede installatie in 1957 hoopte, sindsdien dan niet verwezenlijkt? Waarom heeft de natie er geen blijk van gegeven voor een dergelijk geluk in aanmerking te komen?
5. Wat is het geheim van de natie over het geluk waarvan in Psalm 33:12 wordt gesproken, en welke toepasselijke vragen worden er derhalve gesteld? (b) Komt een andere aardse regering ervoor in aanmerking Gods gelukkige natie te zijn?
5 Een fundamenteel vereiste is over het hoofd gezien, genegeerd. Als wij Psalm 33:12 nog eens beschouwen, kunnen wij gemakkelijk zien wat de werkelijke bron van geluk voor een natie is. Het geheim is haar God en het feit dat ze zijn uitverkoren bezit vormt. In het vers wordt niet gezegd ’Gelukkig is de meest voorspoedige en de op militair gebied machtigste natie’, maar: „Gezegend [of, Gelukkig] is de natie wier God Jehovah is, het volk dat hij als zijn erfdeel heeft uitverkoren” (AS). Heel terecht stellen wij derhalve de vraag: Is de vierendertigste president van de natie zijn volk erin voorgegaan Jehovah als hun God te kiezen? Het Opperste Gerechtshof van de Verenigde Staten van Amerika heeft deze natie een „christelijke natie” genoemd, maar heeft ze Jehovah als haar God aanbeden en heeft ze er blijk van gegeven „het volk [te zijn] dat hij als zijn erfdeel heeft uitverkoren”? Welke feiten kunnen er ten gunste van een bevestigend antwoord worden gegeven, ook al vormen de Verenigde Staten van Amerika de toonaangevende natie in de christenheid? Zulke feiten zijn er niet. Ook kunnen ze niet worden aangetroffen bij een van de andere 197 natiën onder wie de naam Jehovah nu reeds vele jaren is bekendgemaakt, zelfs niet bij de republiek Israël.
6. Waarvan is Gods ’gelukkige’ natie, zoals in Psalm 33:10, 16, 17 wordt bevestigd, niet afhankelijk, waardoor welke natiën ervan worden uitgeschakeld Gods ’gelukkige’ natie te zijn?
6 Als wij de omliggende verzen van Psalm 33:12 beschouwen, vallen ons de volgende treffende details over de gelukkige natie op: „Jehovah zelf heeft de raad der natiën verbroken; hij heeft de gedachten der volken verijdeld. Geen koning wordt gered door de overvloed van strijdkrachten; een sterke man zelf wordt niet bevrijd door de overvloed van kracht. Het paard is een bedrog voor redding, en door de overvloed van zijn vitale kracht verschaft het geen ontkoming” (Ps. 33:10, 16, 17, NW). Met andere woorden, de „gelukkige” natie heeft zich niet op de strijdkrachten van deze wereld verlaten, maar haar bevrijding van de vijandige raad van de natiën en de kwaadaardige gedachten van de volken werd door haar God Jehovah tot stand gebracht, niet door sterke strijders en energieke oorlogspaarden. De natiën en volken van deze wereld worden in deze zwaarst bewapende periode van de gehele menselijke geschiedenis niet door zulke kenmerken onderscheiden. De natiën en volken zuchten onder de last die hun wordt opgelegd wegens de uitgaven en vorderingen van hun uit zee-, land- en luchtstrijdkrachten bestaande krijgsmacht. Ondanks de gebeden van hun pausen, priesters en andere geestelijken en ordebroeders, zijn ze toch niet van mening dat Jehovah God hen zonder militarisme zal bevrijden.
7. Hoe kunnen wij worden geholpen vast te stellen wie de gelukkige natie van Psalm 33:12 vormen, en wat blijkt de bijbel ons hierover te zeggen?
7 Welke natie kan in deze tijd, nu nationalisme en patriottische trots de hele aarde teisteren, op zichzelf wijzen als de natie en het volk waarin Psalm 33:12 thans zijn vervulling vindt? Wie vormen inderdaad de ’gelukkige’ natie, het „uitverkoren” volk? Wij zullen erbij geholpen worden hierachter te komen, wanneer wij een terugblik werpen op de natie waarvan de geïnspireerde schrijver van Psalm 33 lid was, want hij schreef over zijn eigen natie. Vanaf het begin van haar nationale geschiedenis was ze begunstigd geweest met wonderbaarlijke bevrijdingen door deze God die als enige de naam Jehovah draagt. Wat een dramatische bevrijding werd er zelfs al bij de geboorte van de natie bewerkstelligd, toen ze, nadat ze in het jaar 1513 v.G.T. het Pascha had gevierd, uit gevangenschap en slavernij in Egypte werd bevrijd, hetgeen slechts enkele dagen later werd gevolgd door die verbazingwekkende bevrijding door de opgedroogde bedding van de Rode Zee heen naar het schiereiland Sinaï, terwijl de strijdkrachten van de Egyptenaren als ratten in de terugkerende wateren van de zee verdronken! Geen enkele andere natie in de oude of moderne geschiedenis kan op zulk een bevrijding of iets dergelijks in haar nationale geschiedenis wijzen. De oostelijke oever van de Rode Zee was het toneel van groot geluk voor de natie die op zo’n wonderbaarlijke wijze gered was. Waarlijk, Jehovah God had hen uitverkoren! — Ex. 12:1 tot 15:21.
8. Wanneer werd het volk onder Mozes als natie georganiseerd, en hoe luidde het eerste gebod dat hun door God werd gegeven?
8 In de derde maand na hun bevrijding uit Egypte werd dit volk, dat onder leiderschap van de profeet Mozes stond, aan de voet van de berg Sinaï op het Arabische schiereiland bijeengebracht. Daar werden zij werkelijk tot een natie georganiseerd die afgescheiden en onderscheiden was van alle andere natiën op aarde. Daar hadden zij het voorrecht een stem van God te horen, die de beroemde tien geboden bekendgemaakte, en daarna kregen zij deze tien geboden in geschreven vorm op stenen tafelen; ze waren niet door de profeet Mozes geschreven, maar door de „vinger Gods”. Deze tien geboden waren de eerste wetten van het wettelijke contract of verbond dat tussen de natie en haar hemelse Bevrijder gesloten werd. Het eerste van deze tien geboden vertelde hun met klem dat Hij hun God moest zijn. Het luidde: „Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.” Geen enkele andere god had een aandeel aan hun bevrijding gehad en daarom had Jehovah het recht hun exclusieve toewijding op te eisen. — Ex. 19:1 tot 20:18.
DOOD EN WEDERGEBOORTE VAN EEN NATIE
9. Hoe kon deze natie gelukkig blijven, en hoe hielp Jehovah hen?
9 Zolang de natie Jehovah trouw bleef als haar God, waren zij gelukkig. Zolang zij hun nationale contract of verbond — dat door bemiddeling van de profeet Mozes gesloten was — nakwamen, hadden zij voorspoed in het land, vloeiend van melk en honing, waarin hun God hen in 1473 v.G.T. had gebracht. Maar wanneer zij de wetten en geboden van hun nationale verbond overtraden en zich tot de aanbidding van de valse goden der natiën rondom keerden, kwamen zij in moeilijkheden. Jehovah God, die getrouw was aan zijn verbond, verwekte dan speciale rechters om hen uit de hand van hun vijanden te bevrijden. Hij verwekte zijn onbevreesde profeten, die hen onomwonden moesten waarschuwen voor de dwaasheid van het volgen van een verkeerde handelwijze en voor de verschrikkelijke gevolgen die dit zou hebben. Omdat de natie tussen de aanbidding van de ene levende en ware God en de valse demonengoden schommelde, ging het hun soms goed en soms slecht. Vanwege de goedheid die God de natie betoonde, schreef hun tweede koning, namelijk David, de zoon van Isaï van Bethlehem: „Gelukkig het volk welks God Jehovah is!” — Ps. 144:15, NW.
10. Wanneer bereikte het geluk van deze natie zijn hoogtepunt, maar welke gebeurtenissen leidden tot de val van de natie als Gods ’gelukkige’ natie?
10 Dit geluk van Gods uitverkoren volk bereikte een hoogtepunt tijdens de regering van Davids zoon en opvolger, koning Salomo van Jeruzalem (1 Kon. 4:20-25). Het geluk van de natie ging verloren doordat zowel de regeerders als het volk zich overgaven aan de aanbidding van afgoden en demonen. Het kortstondige herstel dat steeds op zo’n terugval tot valse aanbidding volgde, bleek niet diepgaand genoeg te zijn om de natie te sparen voor de ramp waarvoor Jehovah God hen in de voorwaarden van zijn plechtige verbond met de natie had gewaarschuwd. Op zijn eigen vastgestelde tijd maneuvreerde hij het zo dat haar uitverkoren lijn van koningen te gronde werd gericht, de hoofdstad Jeruzalem werd vernietigd en haar nationale gebied werd verwoest, de beroemde tempel die door koning Salomo te Jeruzalem was gebouwd, werd vernietigd en een overblijfsel van overlevenden naar het verafgelegen land Babylonië werd gedeporteerd.
11. Welke regelingen trof Jehovah om zijn volk te redden, maar welke houding legden zij aan de dag?
11 Jehovah kan niet voor onbepaalde tijd bespot worden, zelfs niet door de natie en het volk dat belijdt hem als God te hebben. Op dit feit wordt in 2 Kronieken 36:15-21 de nadruk gelegd, waar de laatste dagen van de vrije, onafhankelijke natie beschreven worden. Wij lezen daar: „De HERE, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning [de tempel], maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des HEREN zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was.
12. Beschrijf het einde van die natie welke Gods zegen genoot.
12 Hij deed den koning der Chaldeeën tegen hen optrekken, deze doodde hun jongelingen met het zwaard in hun heiligdom, en hij spaarde jongeling noch maagd, oude noch grijsaard; alles gaf Hij in zijn macht. Al het gerei van het huis Gods, het grote en het kleine, de schatten van het huis des HEREN en de schatten van den koning [Zedekía] en van zijn vorsten, alles bracht hij naar Babel. Zij verbrandden het huis Gods en braken den muur van Jeruzalem af; al zijn paleizen verbrandden zij met vuur en alle kostbaarheden vernietigden zij. Ook voerde hij hen die aan het zwaard ontkomen waren, naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot slaven, totdat het koninkrijk van Perzië de heerschappij verkreeg; — om het woord des HEREN, door Jeremia verkondigd, in vervulling te doen gaan: totdat het land [Juda] zijn sabbatsjaren vergoed gekregen heeft. Al de dagen die het woest lag, heeft het gerust, om zeventig jaar vol te maken.” — Vergelijk dit met 2 Koningen 24:20 tot 25:26.
13. Welke uitwerking had de verwoesting van Jeruzalem op Jehovah’s naam en op het volk van God?
13 Met die omverwerping van hun koninkrijk, de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel van aanbidding, de verwoesting van heel het land van Juda en de wegvoering van het overblijfsel van overlevenden in ballingschap naar Babylon, stierf de natie. Omdat haar God op internationale schaal bekend had gestaan als Jehovah, de God van Abraham, van Isaäk en van Jakob, bracht deze nationale ramp grote smaad op de naam en reputatie van Jehovah. Wat de ballingen in Babylon betreft, hun hoop werd als een dal dat gevuld was met dorre, uiteengevallen skeletten, die geen menselijke macht kon doen herrijzen (Ezech. 37:1-12). Hun nationale geboorteland in Juda en Jeruzalem was niet langer het „land” van een volk dat als natie bestond en bijgevolg de naam „het land van Juda” droeg. Het werd een land waarop een taboe rustte, dat door bijgelovige buitenstaanders gemeden werd, waar wilde dieren en vogels hun verblijfplaats hadden, een woestijn en een wildernis. Dit was voorzegd in de waarschuwende boodschappen van de profeten Jeremia en Micha. — Jer. 32:43; 33:10, 12; Micha 3:9-12; Jer. 26:18.
14. Welke vragen worden er nu over deze natie gesteld, en wat werd er in de bijbelprofetieën voorzegd?
14 Zou deze smaad op de naam van Jehovah als een nationale God ooit worden opgeheven en zou zijn naam als de Universele Soeverein opnieuw met heerlijkheid bekleed worden? Zou de natie die met zijn naam en heerschappij verbonden was, ooit herboren worden? Zou het land waarop een taboe rustte, dat gemeden werd en dat overwoekerd was door een wildernis, ooit weer uit deze toestand van verwoesting en verlatenheid te voorschijn worden gebracht en internationaal bekend komen te staan als het land van Juda? Hoewel het de heidense natiën, en in het bijzonder Babylon, welhaast onmogelijk geschenen moet hebben, lag deze wedergeboorte van het land, de natie en Jehovah’s tempelaanbidding in het voornemen van Jehovah God opgesloten! Het stond opgetekend in de bijbelprofetieën van Jehovah God!
15, 16. Tot het doen van welke voorzegging over Jeruzalem werd Jesaja bewogen, en welke belofte deed Jehovah betreffende zijn volk?
15 De profeet Jesaja was iemand die geïnspireerd werd om in duidelijke bewoordingen de wonderbaarlijke wedergeboorte te voorzeggen. Tot vertroosting van het kleine overblijfsel dat vasthield aan de zuivere aanbidding van Jehovah God, werd de profeet Jesaja ertoe bewogen te voorzeggen hoe God, die in 607 v.G.T. als Rechter optrad, zou maken dat het gedruis van invasie en vernietiging Jeruzalem en haar tempel zou vervullen en hoe hij aldus alle Israëlitische vijanden van zijn aanbidding zou vergelden naar hetgeen zij verdienden, maar hoe daarna de verwoeste natie en het verwoeste land op opmerkelijke wijze herboren zouden worden. Jesaja zei:
16 „Hoort het woord van Jehovah, gij die voor zijn woord beeft: ’Uw broeders die u haten, die u uitsluiten wegens mijn naam, hebben gezegd: „Moge Jehovah verheerlijkt worden!” Hij moet ook met verheuging van uw zijde verschijnen, en zij zijn degenen die beschaamd gemaakt zullen worden.’ Er is een geluid van gedruis uit de stad, een geluid uit de tempel! Het is het geluid van Jehovah, die zijn vijanden het verdiende loon betaalt. Voordat zij weeën kreeg, heeft zij gebaard. Voordat er barensweeën over haar konden komen, werd zij zelfs van een manlijk kind verlost. Wie heeft zo iets gehoord? Wie heeft dergelijke dingen gezien? Zal een land op één dag met weeën worden voortgebracht? Of zal een natie in één keer geboren worden? Want Sion [Jeruzalem] heeft zowel weeën gekregen als haar zonen gebaard.” — Jes. 66:5-8, NW.
17, 18. Wanneer vond de „wedergeboorte” plaats, en hoe was deze als het wonder van een geboorte vóór het optreden van barensweeën?
17 Tot verbazing van alle heidense natiën die Sion of Jeruzalem verachtten, vond deze wonderbaarlijke „wedergeboorte” plaats in het jaar 537 v.G.T., of precies zeventig jaar na de verwoesting van het land van Juda en van Jeruzalem of Sion. De wedergeboorte kwam heel snel, alsof ze niet door smarten voorafgegaan was, alsof het gebeurde voordat weeën de tijd hadden gehad het lichaam van de moeder te verzwakken. Hoe dat zo?
18 Babylon, dat weigerde de Judeeërs uit hun ballingschap te laten gaan, behield zijn wereldoverheersing tot de nacht van 16 Tisjri (of 5/6 oktober) van het jaar 539, het negenenzestigste jaar van de voorzegde zeventig jaar dat Juda en Jeruzalem of Sion woest zouden liggen. In de eerste helft van het zeventigste jaar, omstreeks het voorjaar, vaardigde Kores of Cyrus de Grote, de Perzische veroveraar van Babylon, zijn decreet uit waardoor het de Judese ballingen werd toegestaan en zij ertoe werden aangemoedigd naar hun vroegere geboorteland terug te keren om in een herbouwde stad Jeruzalem of Sion de tempel van Jehovah te herbouwen. Tegen het eind van dat zeventigste jaar, in de vroege herfst van 537 v.G.T. (1 Tisjri 537 — 28/29 september 537 v.G.T.), was het getrouwe overblijfsel terug en had het zich in hun geliefde land, op de plaatsen waar veel voormalige steden waren geweest, gevestigd. — Ezra 1:1 tot 3:6.
19. Wat gebeurde er na slechts enkele maanden van bevrijding met Jeruzalem?
19 Er was dus geen lange periode van smarten of barensweeën in de vorm van een of andere pijnlijke opstand van de zijde der „kinderen” van Sion (of Jeruzalem) om uit Babylonische ballingschap los te breken en zich al vechtend een weg terug te banen naar hun woest liggende land en zich opnieuw tot een natie te vormen. Binnen enkele maanden na het bevrijdingsdecreet van Cyrus de Grote was een overblijfsel van ware aanbidders van Jehovah God in het land terug, een land waarop niet langer Jehovah’s taboe rustte. Het werd het land van een volk dat een plaatselijke regering had, met een afstammeling van de Judese koning David als bestuurder en met een hogepriester die door Jehovah God gemachtigd was. Aldus werd de natie van de aanbidders van de ene levende en ware God herboren, met haar eigen gebied en haar eigen territoriale regering. Er was weer een Sion of Jeruzalem als een nationale regering, en dit Sion liet haar „kinderen” of inwoners en onderdanen haar gebied, het land van Juda, opruimen en weer bebouwen. De aanbidding van haar God was er weer hersteld.
JEHOVAH GOD NIET GEDWARSBOOMD
20, 21. Wat had Jehovah „op één dag” en „in één keer” tot stand gebracht, en ter rechtvaardiging waarvan?
20 Wie had ooit zo iets gehoord? Wie had ooit dergelijke nationale en religieuze ontwikkelingen aanschouwd? Het gebeurde allemaal zo plotseling, zo onverwacht, en zonder precedent. Welnu, zonder de moeilijkheden van barensweeën schonk Jehovah’s aardse organisatie Sion het aanzijn aan ’het manlijke kind’ in de vorm van een nationale groep mensen. Plotseling, als „op één dag”, werd een land met een nationale bestemming uit een woestenij voortgebracht. De Almachtige God Jehovah liet „in één keer” een georganiseerde natie van mensen die in een verbondsverhouding tot hem stonden, geboren worden, ja, herboren worden. Precies op het ogenblik dat de barensweeën moesten beginnen, baarde Jehovah’s organisatie Sion „haar zonen”, degenen die de „manlijke kind”-natie vormden. Wat was dit anders dan de vervulling van Jehovah’s profetie, ter rechtvaardiging van zijn nooit falende woord? Hij was verantwoordelijk voor deze geboorte van de zijde van zijn aardse organisatie Sion. Het moest gebeuren, en er zou geen sprake zijn van een miskraam, noch zou er een levenloos kind ter wereld worden gebracht, zoals hij in het volgende vers 66:9 had voorzegd met de woorden:
21 „Zou Ik ontsluiten en niet doen baren? zegt de HERE. Of ben Ik een, die doet baren en toesluit? zegt uw God.”
22. Wie verscheen bij deze verbazingwekkende gebeurtenis op het toneel, en tot zegen van wie?
22 In overeenstemming met deze woorden, opgetekend in Jesaja 66:9, zou de Almachtige God Jehovah op het laatste en kritieke ogenblik niet gedwarsboomd worden. En de opgetekende geschiedenis bewijst dat dit inderdaad niet gebeurd is. Bij deze verbazingwekkende gebeurtenis verscheen niemand anders dan Jehovah op het toneel der internationale aangelegenheden, tot vreugde van degenen ’die voor zijn woord beven’. Hun religieuze haters en vervolgers werden echter te schande gemaakt; waarlijk, wat een reden tot onuitsprekelijk geluk van de zijde van de herboren natie „wier God Jehovah is”! De „vreugde van Jehovah” werd hun sterkte. — Neh. 8:10, NW (8:11, NBG).
[Voetnoten]
a Zie de in 1958 gepubliceerde brochure getiteld „De genezing der natiën is nabijgekomen”, bladzijde 5, paragraaf 4.