Vragen van lezers
● Moet er, met het oog op wat in het nieuwe boek „Dingen waarin God onmogelijk kan liegen” staat, worden begrepen dat er positief levende schepselen op andere planeten zijn? — R. B., V.S.
Neen, dat zegt het boek niet. Paragraaf 24, op de bladzijden 384 en 385 van de publikatie, luidt: „Tot in alle eeuwigheid zal onze aarde zich onderscheiden van elke andere planeet overal in de eindeloze ruimte. Tot in alle eeuwigheid zal ze in de gehele schepping een heerlijk pronkstuk zijn tot Jehovah’s lof. Niet dat de aarde de enige planeet zal zijn die ooit bewoond zal worden, maar ze zal wel de enige planeet zijn waarheen de Schepper van alle goede dingen zijn eniggeboren Zoon heeft gezonden om mens te worden en als een offer te sterven om de bewoners van deze planeet te bevrijden van de zonde en de straf erop, de dood. Ze zal de enige planeet zijn waarop Jehovah, door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus, de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” zal hebben gestreden om zijn macht over al zijn vijanden in de hemel en op aarde te tonen en om zich zelf als de Universele Soeverein te rechtvaardigen. — Jeremia 50:25; Psalm 140:8; Handelingen 4:24.”
Het punt waarop de nadruk wordt gelegd, is dit: Het zal voor Gods Zoon nooit meer noodzakelijk zijn als een offer te sterven om levende schepselen van zonde en dood te bevrijden. Nooit zal het voor Jehovah God meer nodig zijn zich zelf als de Universele Soeverein te rechtvaardigen. Deze dingen zullen eens en voor altijd zijn volbracht. Zelfs al zou de Schepper op een tijd in de toekomst andere planeten gaan bevolken — wat wij niet weten — dan zou er nog geen noodzaak zijn Jezus’ offer en de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit te herhalen. De betrokken strijdvragen zullen reeds voor altijd zijn beslist. — Hebr. 9:28; 10:12.
Er is door wereldse geleerden en anderen heel wat over gespeculeerd of er in deze tijd op andere planeten leven is. De bijbel toont positief aan dat er een enorm groot aantal geestelijke schepselen bestaat, doch er wordt niet in onthuld of er op andere planeten fysieke schepselen zijn. — Openb. 5:11; Matth. 26:53.
Christenen behoeven zich echter niet te verontrusten over gissingen met betrekking tot thans bestaand of toekomstig leven op andere planeten. De mens werd op aarde geplaatst, en in de bijbel wordt ons verteld dat rechtvaardige mensen hier voor eeuwig en altijd zullen blijven leven (Ps. 37:29; 115:16; Pred. 1:4). Hiervan kunnen wij zeker zijn, ongeacht wat God in de toekomst met betrekking tot leven op andere planeten mocht onthullen. — Zie Het photo-drama der schepping, blz. 96, par. 3, uitgegeven in 1914.
● Volgens 2 Samuël 6:23, stierf Michal, Sauls dochter, kinderloos. Toch spreekt 2 Samuël 21:8 (NW) over vijf zonen die zij de Meholathiet Adriël baarde. Doch volgens 1 Samuël 18:19 had Adriël Michals zuster Merab gehuwd. Hoe kunnen deze schijnbare tegenstrijdigheden met elkaar in overeenstemming worden gebracht? — L. B., V.S.
David had koning Saul in de strijd overschaduwd; zozeer zelfs dat de vrouwen van Israël zongen: „Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tien duizenden.” Daarom werd Saul jaloers en zocht David uit de weg te ruimen. Dit dacht hij te doen door hem zijn dochter Michal, die verliefd was op David, aan te bieden in ruil voor een bruidsprijs van honderd voorhuiden van Filistijnse krijgslieden — waarbij Saul verwachtte dat David in deze poging zou sneuvelen. David en zijn mannen verkregen echter niet slechts honderd voorhuiden, maar tweehonderd: „En zij [David en zijn mannen] gaven het gehele aantal aan den koning, opdat hij des konings schoonzoon zou worden. Daarop schonk Saul hem zijn dochter Michal tot vrouw.” — 1 Sam. 18:7, 25-27.
Enige tijd later, nadat David koning was geworden, bracht hij de ark van Jehovah’s verbond naar de berg Sion, dicht bij zijn paleis. In zijn grote vreugde danste David enthousiast, ontdaan van zijn bovenkleding. Toen zijn vrouw Michal, Sauls dochter, dit zag, „verachtte [zij] hem in haar hart”. Toen David naar zijn huisgezin terugkeerde, zei Michal sarcastisch: „Wat een eer heeft de koning van Israël zich thans verworven, dat hij zich heden ontbloot heeft ten aanschouwen van de slavinnen zijner dienaren, zoals een lichtzinnig man zich schaamteloos ontbloot!” Deze koningsdochter had geen waardering voor het soort van ijver dat David met betrekking tot Jehovah’s aanbidding ten toon spreidde. David berispte haar hiervoor niet alleen, doch hij strafte haar bovendien door geen betrekkingen meer met haar te hebben: „Michal nu, de dochter van Saul, bleef kinderloos tot den dag van haar dood toe.” — 2 Sam. 6:14-23.
Deze tekst schijnt echter in tegenspraak te zijn met wat wij lezen in 2 Samuël 21:8 (NW): „Dientengevolge nam de koning [David] de twee zonen van Rizpa, de dochter van Ajja, die zij Saul gebaard had, Armoni en Mefiboseth, en de vijf zonen van Michal, de dochter van Saul, die zij Adriël, de zoon van Barzallai, de Meholathiet, gebaard had.” Dezen gaf David over aan de Gibeonieten als verzoening voor Sauls poging, de Gibeonieten uit te roeien. — 2 Sam. 21:1-10.
Het schijnt dat sommige schriftgeleerden hebben getracht de moeilijkheid op te lossen door de naam van Merab, Michals zuster, voor Michal in de plaats te stellen. Dit blijkt uit de manier waarop deze tekst in de Septuaginta, alsook in twee Hebreeuwse manuscripten, luidt. Bepaalde moderne vertalers hebben hun voorbeeld gevolgd en geconcludeerd dat de wijze waarop deze passage in de meeste Hebreeuwse manuscripten luidt, aan een schrijffout te wijten is.
The Interpreter’s Bible verklaart dat men hier een steek heeft laten vallen, daar Saul Michal later aan Palti gaf (1 Sam. 25:44). Dit is echter geen redelijke verklaring, want Michal werd aan David teruggegeven toen deze koning was geworden. Dit is derhalve slechts een voorbeeld te meer van de onbetrouwbaarheid van moderne geleerden. — 2 Sam. 3:12-16.
Er is echter een traditionele verklaring voor deze passage, gebaseerd op de wijze waarop ze in bijna alle Hebreeuwse manuscripten luidt en in de New World Translation voorkomt, en wel de volgende:
Merab, de zuster van Michal, was de vrouw van Adriël en baarde hem de vijf genoemde zonen. Daar Merab echter jong stierf, nam haar koninklijke zuster Michal, die door David was verworpen, de opvoeding van de vijf jongens op zich. Daarom werden zij de kinderen van Michal en niet die van Merab genoemd. In overeenstemming hiermee luidt de vertaling van Isaac Leeser (7de uitgave, 1922, Bloch Publishing Co.) in 2 Samuël 21:8: „En de vijf zonen van Michal, de dochter van Saul, die zij voor Adriël had grootgebracht.” Een voetnoot luidt: „Daar Michal Davids vrouw was; maar de kinderen waren die van Merab, de oudste dochter van Saul, en waren waarschijnlijk door haar zuster opgevoed.”
Men zou kunnen zeggen dat, omdat deze terechtgestelde jongens aan Michal werden toegeschreven, er nog meer smaad en schande over haar werden gebracht wegens de beledigende houding die zij tegenover haar echtgenoot, koning David, had aangenomen toen deze de Ark van Jehovah’s verbond naar de berg Sion, dicht bij zijn paleis, overbracht. En daar zij hoogstwaarschijnlijk in leven was toen deze vijf pleegkinderen van haar werden terechtgesteld, moet haar smart wel groot zijn geweest, niet alleen wegens de dood van haar neven, doch ook omdat haar werk om deze jongens groot te brengen, vruchteloos was geweest. Waarlijk, wij kunnen God niet op onze eigen manier trachten te dienen en dan nog voorspoed en geluk verwachten.
● Wat bedoelde de apostel Petrus toen hij zei dat „geen profetie der Schrift door enige eigen uitlegging ontstaat”? — E.M., V.S.
De apostel Petrus schreef met betrekking tot profetieën: „Want dit weet gij in de eerste plaats, dat geen profetie der Schrift door enige eigen uitlegging ontstaat. Want nooit werd profetie door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd.” — 2 Petr. 1:20, 21.
De schrijver beschouwde niet de toepassing, betekenis of uitlegging van voordien opgetekende profetieën. De context toont aan dat hij de zekerheid van het profetische woord besprak, waarom christenen erop kunnen vertrouwen (2 Petr. 1:16-19). Vervolgens vestigde hij er de aandacht op dat zij vertrouwen in de in de Schrift opgetekende profetieën kunnen hebben omdat ze niet uit menselijke fantasie waren voortgesproten, maar hun oorsprong hadden uit Jehovah God zelf.
Om een voorbeeld te noemen: Mensen zouden uit zich zelf de politieke en sociale toestanden in een bepaald land kunnen waarnemen en, op grond van hun eigen interpretatie van de gegevens, een voorspelling met betrekking tot de toekomst kunnen doen. Een dergelijke persoonlijke interpretatie en de daaruit voortvloeiende profetie zou niet door God zijn geïnspireerd. Dit gebeurde met de vierhonderd valse profeten onder de regering van koning Achab van Israël. Toen hun werd gevraagd of Achab en Josafat tegen Ramoth in Gilead zouden strijden, profeteerden de beroepsprofeten een goede afloop voor de twee koningen (2 Kron. 18:4-11). Deze profetie kwam voort uit hun eigen interpretatie van de situatie.
In tegenstelling daarmee voorzei Jehovah’s profeet Micha dat Achab niet in vrede zou weerkeren. Ontsproot deze profetie uit zijn eigen interpretatie? Neen; alvorens met Achab te spreken, zei Micha: „Hetgeen mijn God zeggen zal, dàt zal ik spreken” (2 Kron. 18:13-27). De dood van Achab in de strijd bewees onloochenbaar dat de voorspelling van de valse profeten louter op hun eigen onvolmaakte menselijke redenatie was gegrond. Jehovah’s profeet Micha daarentegen had geen persoonlijke interpretatie van de gebeurtenissen gegeven, doch Jehovah was degene die inzake de aangelegenheden besliste, met het gevolg dat de profetie die hij bij monde van Micha gaf, nauwkeurig was en uitkwam.
Zoals dus in 2 Petrus 1:20, 21 wordt verklaard, kunnen wij vertrouwen hebben in de in de Schrift opgetekende profetieën, omdat ze niet zijn gegrond op een menselijke interpretatie van de zaken, doch hun oorsprong vinden bij God. Hij is het die, door middel van heilige geest, zijn dienstknechten ertoe bewoog ze uit te spreken en op te tekenen.