Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w55 1/9 blz. 263-269
  • De verzekering gevende geschiedenis van het zich opdragen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De verzekering gevende geschiedenis van het zich opdragen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1955
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE OPDRACHT VAN DE ZOON VAN GOD
  • DE BESLISSING
  • Wat het zich opdragen voor mij betekent
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • De opperste wil welke volbracht moet worden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Zich opdragen aan Jehovah
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1955
  • Leeft u overeenkomstig uw opdracht?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2001
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1955
w55 1/9 blz. 263-269

De verzekering gevende geschiedenis van het zich opdragen

„Vreest Jehovah en dient hem met rechtschapenheid en in waarheid . . . aangaande mij en mijn huisgezin, wij zullen Jehovah dienen.” — Joz. 24:14, 15, NW.

1. Waarom vereist aanbidding van Jehovah dat men zich aan hem opdraagt, en hoe wordt dit getoond in het geval van Israël in Egypte?

AANBIDDING betekent met eerbied behandelen wegens verdienste of waarde ten gevolge van de hoedanigheid of de som der hoedanigheden van het voorwerp van aanbidding. Aanbidding van Jehovah God vereist daarom dat men zich aan hem opdraagt wegens zijn hoedanigheden, die het volledig waard zijn aanbeden te worden. In Egypte werd Jehovah door Mozes en mede-Israëlieten aanbeden, terwijl zij weigerden in strijd met zijn wetten te handelen (Ex. 1:17, 21; Hebr. 11:23-29). Jehovah erkende Israël als zijn volk: „Ontegenzeglijk heb ik de kwelling van mijn volk, dat in Egypte is, gezien . . . En ik ga er toe over er heen te gaan ten einde hen uit de hand van de Egyptenaren te bevrijden . . . En kom nu en laat mij u naar Farao zenden en gij brengt mijn volk, de zonen van Israël, uit Egypte” (Ex. 3:7-10, NW). Gedachtig aan zijn voornemens, zoals deze tot uitdrukking waren gebracht in het verbond dat hij met Abraham, Izak en Jakob had ingesteld, en uitziende naar de uiteindelijke voorziening van het Zaad der bevrijding, ging Jehovah ’er toe over zijn verbond te gedenken’ (Ex. 6:5, NW). Zijn woorden welke bij monde van Mozes tot de zonen Israëls gericht moesten worden, luidden: „En ik zal u stellig als een volk tot mij nemen en ik zal werkelijk bewijzen dat ik God voor u ben en gij zult stellig weten dat ik Jehovah ben, uw God, die u onder de lasten van Egypte vandaan haal. En ik zal u stellig in het land brengen waarover ik mijn hand als een eed heb opgeheven om het aan Abraham, Izak en Jakob te geven, en ik zal het inderdaad aan u geven als iets om te bezitten. Ik ben Jehovah.” — Ex. 6:7, 8, NW.

2. Hoe wordt getoond wat het doel was waarom Israël uit Egypte werd bevrijd?

2 Bij die gelegenheid van de grote bevrijding uit Egypte werd het herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat het doel waarom Israël uit dat land werd gebracht, was, dat zij Jehovah als zijn volk zouden aanbidden of dienen. Israël besloot datgene te doen wat Jehovah van hen zou verlangen, ook al wisten zij op dat ogenblik niet precies wat dit na hun bevrijding uit Egypte zou inhouden (Ex. 10:26). Betreffende dit volk had Jehovah tot Mozes gezegd: „En gij moet tot Farao zeggen: ’Dit heeft Jehovah gezegd: „Israël is mijn zoon, mijn eerstgeborene. En ik zeg u: Zend mijn zoon heen opdat hij mij moge dienen. Maar zoudt gij weigeren hem heen te zenden, zie ik dood uw zoon, uw eerstgeborene.”’” — Ex. 4:22, 23, NW.

3. Noem feiten waardoor de stappen worden getoond welke er toe leidden dat Israël zich opdroeg.

3 Door zijn macht bracht Jehovah dit woord tot stand, doordat hij de macht van Egypte te niet deed en zijn volk Israël bevrijdde. Aan dit bevrijde volk, dat aan hem was toegewijd, kon Jehovah bevelen geven, en hierop werd de nadruk gelegd toen ’Jehovah verder tot Mozes sprak, zeggende: „Heilig mij iedere eerstgeborene die manlijk is en die elke schoot opent onder de zonen Israëls, onder de mensen en de beesten. Zij zijn mijn eigendom’” (Ex. 13:1, 2, NW). Ten tijde van de bevrijding uit Egypte, en naderhand, werden er voor dit toegewijde volk bijzonderheden in verband met de aanbidding uiteengezet. Bij de berg Sinaï legde Jehovah er door middel van een verbondsregeling de nadruk op dat de natie Israël in een speciale verhouding tot hem stond, en aldaar verklaarde Israël als natie, het gehele volk, dat zij in overeenstemming met hun opdracht zouden leven. Jehovah zeide: „En indien gij mijn stem nu strikt zult gehoorzamen en mijn verbond werkelijk zult houden, zult gij stellig mijn speciale bezit worden uit alle andere volken, want de gehele aarde behoort mij toe. En gij zelf zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” „Daarna antwoordde het gehele volk eenstemmig en zeide: ’Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen.’” — Ex. 19:5, 6, 8, NW.

4. Verklaar de levenswijze waarin Israël werd ingeleid, terwijl gij de vele feiten vermeldt waardoor wordt te kennen gegeven wat Jehovah eiste.

4 Het was dus een bereidwillige natie van bevrijde personen, een volk dat Gods eigendom was als een speciaal bezit van hem, tot wie ’God er toe overging al deze woorden te spreken, zeggende: „Ik ben Jehovah uw God, die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, heb gebracht. Gij moet nooit enige andere goden voor mijn aangezicht hebben”’ (Ex. 20:1-3, NW). Lees de eerste zeventien verzen van het 20ste hoofdstuk van Exodus en merk speciaal op dat er in vers 5 wordt gezegd: „Ik, Jehovah uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis” (NW). In de daaropvolgende hoofdstukken worden uitvoerige voorwaarden verhaald van het verbond dat daar werd voorgesteld, en ze eindigen met de woorden: „Gij zult geen verbond met hen of hun goden sluiten. Zij dienen niet in uw land te wonen, opdat zij u niet tegen mij doen zondigen. Ingeval gij hun goden zoudt dienen, zou het een strik voor u worden” (Ex. 23:32, 33, NW). Doordat de natie uit Egypte werd bevrijd en werd georganiseerd onder de wet van Jehovah God, welke hun door bemiddeling van Mozes was gegeven, werden zij in een levenswijze ingeleid waarvan het middelpunt de aanbidding van God was, die hun Regeerder, Wetgever, Rechter en het voorwerp van hun aanbidding was. Zij erkenden dit, door toen zij zich opdroegen, te zeggen: „Wij zijn bereid alles wat Jehovah heeft gesproken, te doen en gehoorzaam te zijn” (Ex. 24:7, NW). Naderhand toonde Jehovah wederom dat hij de aangelegenheden van zijn volk op de juiste wijze leidde, zeggende: „Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder de zonen Israëls en de huisdieren van de Levieten in plaats van hun huisdieren, en de Levieten moeten mijn eigendom worden. Ik ben Jehovah” (Num. 3:45, NW). Jehovah zorgde er voor dat de natie verder werd georganiseerd opdat zij alles in verband met zijn aanbidding, zowel op ceremonieel gebied als met betrekking tot de regering, op de juiste wijze ten uitvoer konden brengen, daar hij hun Koning en Regeerder was

5. Verhaal de historische gebeurtenissen welke in deze paragraaf worden opgesomd en toon aan hoe er door wordt bevestigd dat het zich opdragen een ernstige persoonlijke stap is.

5 Gedurende de geschiedenis van Gods volk Israël kwam het vele malen voor dat afzonderlijke personen, dingen of personen opdroegen. In het 20ste hoofdstuk van Deuteronomium hebben wij het verslag van de gang van zaken welke werd gevolgd wanneer een man die tot de oorlog was geroepen, een huis had dat hij nog niet had ingewijd. In 2 Samuël 8:11 (KJ) wordt gezegd dat David vaten heeft „opgedragen.” Het woord „opgedragen” hetwelk in deze tekst voorkomt, heeft de betekenis iets tot iets heiligs te maken. In 1 Koningen 7:51 (KJ) brengt Salomo de voorwerpen in de tempel welke David voordien had opgedragen opdat ze voor de dienst van Jehovah gebruikt zouden worden. In 1 Koningen 8:63 wordt onthuld dat de koning en het gehele volk het huis van Jehovah inwijdden, het inleidden in het juiste gebruik er van in Jehovah’s aanbidding. De goede vrouw Hanna deed nog voordat zij haar baby ontving, de gelofte dat zij het kind aan Jehovah zou opdragen, en haar kind Samuël diende getrouw in de aanbidding van Jehovah God (1 Sam. 1:11). Samuël deed persoonlijk stappen met betrekking tot de dienst waartoe hij was opgedragen, zoals in 1 Samuël 3:10 wordt getoond: „En Samuël zeide: Spreek, want Uw knecht hoort.” In het gehele verslag van zijn bediening wordt getoond dat hij voortdurend gehoorzaam was, met inbegrip van 1 Samuël 3:19, 20, waarin staat: ’Samuël nu werd groot; en Jehovah was met hem, en liet niet een van al Zijn woorden op de aarde vallen. En gans Israël, van Dan tot Berséba toe, bekende, dat Samuël bevestigd was tot een profeet van Jehovah.’ De profeet Jesaja begaf zich vrijwillig in Gods dienst: „Daarop hoorde ik de stem des Heren, die zeide: Wien zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? En ik zeide: Hier ben ik, zend mij. Toen zeide Hij: Ga, zeg tot dit volk” (Jes. 6:8, 9, NBG). Het getuigenis van het verslag der ware aanbidding is door de eeuwen heen uniform en er wordt door aangetoond dat het zich opdragen een ernstige persoonlijke stap in de juiste richting was, welke door allen werd gedaan die Jehovah God aanbaden en zijn goedkeuring ontvingen.

DE OPDRACHT VAN DE ZOON VAN GOD

6. Waarom was het in het geval van Jezus gepast dat hij zich persoonlijk opdroeg, en waarom belangrijk?

6 Van alle voorbeelden van personen die zich aan Jehovah God hebben opgedragen, is het op de voorgrond tredende voorbeeld dat van Christus Jezus. Jezus was toegewijd aan zijn God. Hij hield de wet van de Joden. Onder deze wet werd Jezus op dertigjarige leeftijd meerderjarig en kwam tegenover de vraag te staan wat hij met zijn leven zou gaan doen. Zou hij Gods wil doen? Was het Gods wil dat hij timmerman bleef en eenvoudig de Mozaïsche wet naleefde? Neen, de aanbidding van Jehovah moest worden bevorderd en er moesten grote, vooruitstrevende stappen worden gedaan met betrekking tot het ten uitvoer brengen van zijn voornemens met inbegrip van de oprichting van een nieuwe theocratische organisatie, de christelijke gemeente, de bijeenvergadering van de leden er van, en ten slotte daarna de oprichting van de tegenbeeldige theocratische regering, het koninkrijk des hemels, en de nieuwe wereld van rechtvaardigheid. Jezus was vertrouwd met zijn Vader en met het woord van zijn Vader dat in de Hebreeuwse Geschriften stond opgetekend. Hij kende Jehovah’s waardigheid en was er niet tevreden mee een timmerman te zijn en evenmin zou hij zich op zelfzuchtige wijze afkeren van het nastreven van de wil van zijn Vader. Hij deed een beslissing. Hij kwam tot een besluit. Hij bakende een gedragslijn af voor het overige gedeelte van zijn leven. Hij vervulde de profetie welke in de 40ste Psalm staat opgetekend, en waar gedeeltelijk staat: „In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, — Gij hebt mij geopende oren gegeven —, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste [hart]” (Ps. 40:7-9, NBG; AS). In het tiende hoofdstuk van Hebreeën doet de apostel Paulus een aanhaling uit deze profetie, en hij verklaart dat ze van toepassing was op Christus Jezus ten tijde dat deze zich opdroeg. Wij vernemen derhalve dat deze toegewijde Zoon van God zich persoonlijk en op plechtige wijze aan zijn God opdroeg, ten einde diens wil te doen en de wet van God na te volgen, welke wet in het hart van deze dienstknecht, die zich had opgedragen, lag opgesloten. Van die gedragslijn waarin hij aldaar werd ingeleid, is hij nimmer afgeweken. Die beslissing was belangrijk voor Jezus. Een soortgelijke beslissing is belangrijk voor u.

7. (a) Wat leidt er toe dat een persoon zich opdraagt? (b) Zijn formaliteiten gepast? Waarom?

7 Wat leidde er toe dat Jezus zich opdroeg? De kennis welke hij betreffende God had, de liefde voor zijn hemelse Vader en het vurige verlangen de zaak van de zuivere aanbidding te begunstigen ten einde Jehovah’s voornemens te bevorderen tot de rechtvaardiging van diens naam. Wat brengt een persoon in deze tijd er toe zich aan Jehovah op te dragen? Een kennis der waarheid, een begrip omtrent Jehovah’s voornemens, de mogelijkheden des levens welke de mens door bemiddeling van Christus Jezus in het vooruitzicht zijn gesteld, een waardering voor de voorzieningen welke God door bemiddeling van zijn Zoon heeft getroffen, liefde welke in het hart van de persoon is ontwikkeld en het besluit om niet de praktijken en maatstaven van de goddeloze, door de Duivel beheerste oude wereld te volgen, maar de wil van God, ter rechtvaardiging van zijn naam. Men draagt zich op aan de Opperste Persoon. Waarom nam Jezus zijn werk niet eenvoudig ter hand, door aan de slag te gaan en datgene te doen wat in zijn vermogen lag om zijn bediening te bevorderen? Waarom diende hij zich op te dragen? Omdat het doen van Gods wil en het beoefenen van zijn aanbidding geen toevallige aangelegenheid is. Het is niet iets wat volkomen in orde is wanneer gij het doet, maar ook volkomen juist is wanneer gij het niet doet. Zich opdragen aan Jehovah vereist speciale plechtigheden, het sluiten van een contract, een formele overeenkomst waardoor, wanneer ze wordt overgelegd, aan alle betrokkenen en alle waarnemers te kennen wordt gegeven wat er voortaan van de persoon verwacht kan worden. Het vereiste punctualiteit en ordelijkheid.

8. (a) Wat wordt bij het zich opdragen in werkelijkheid tot Jehovah gezegd? (b) Waarom is het niet beter om zich niet op te dragen ten einde verantwoordelijkheid te vermijden?

8 Het is geen zaak, slechts een uiterlijke schijn van formaliteit te hebben met een zelfzuchtig streven als ondergrond. Het is precies het tegenovergestelde. Het is een kalm, wel overwogen besluit om Gods wil te doen, terwijl men oprecht tot Jehovah zegt: „Ik kom om uw wil te doen. Ik heb mij aan u toegewijd. Ik heb mij aan u opgedragen. Hier ben ik. Zend mij. Alles wat gij zegt, zal ik doen. Leer mij uit uw woord, uit uw wet. Gebruik mij tot uw eer.” Misschien zal iemand zeggen: „Maar het zich opdragen, brengt een grote verantwoordelijkheid met zich!” Zeker, dat is waar. Wanneer er niet zo iets bestaat als zich opdragen, is er dan een verantwoordelijkheid? Wanneer er geen contract is, is er geen verantwoordelijkheid of verplichting de voorwaarden van een contract na te komen. Wanneer er dus niet zo iets bestaat als zich opdragen, wordt er van de persoon die zich niet heeft opgedragen, niet verwacht dat hij in overeenstemming leeft met de voorwaarden van de opdracht waartoe hij zich nooit heeft verbonden. Zou het dan niet beter zijn wanneer iemand zich niet aan God opdraagt en aldus de verantwoordelijkheid vermijdt? Neen, dat zou een noodlottige fout zijn in deze oordeelsdag. Waarom? Omdat een persoon er door gebrek aan kennis en waardering, of anders door zelfzucht, van wordt teruggehouden zich op te dragen. Jehovah God geeft geen leven aan ondankbare, zelfzuchtige of ontrouwe personen. Wanneer wij een deugdelijk en waar geloof in God hebben, zullen wij ons aan hem opdragen. Wanneer wij ons niet aan hem opdragen, geloven wij niet wat hij zegt of bekommeren wij ons niet om hem, en in geen van beide gevallen zullen wij leven van hem ontvangen. Jehovah God is niet verplicht leven te geven aan mannen en vrouwen die gelijk bloedzuigers vast besloten zijn alle voorzieningen welke Jehovah heeft getroffen, in ontvangst te nemen en uit te zuigen door alles voor zichzelf te nemen en niets terug te geven in de vorm van uit het hart voortkomende toewijding, waardering, liefde, dankbaarheid, rechtschapenheid, oprechtheid en tevredenheid voor datgene wat goddelijk is.

9. Toon aan wat de juiste houding en basis is met betrekking tot het zich opdragen.

9 Wees daarom niet bevreesd u op te dragen. Wees veeleer verlangend dit te doen. Verkrijg inlichtingen. Leer de waarheid kennen. Wordt vertrouwd met Jehovah’s voorzieningen, zoals deze in zijn Woord tot uitdrukking worden gebracht, en draag u er vervolgens uit liefde aan op Jehovah’s wil te doen, welke liefde door de waarheid in uw hart is ontsproten. Draag u aan Jehovah God op. Jezus zeide niet: ’Ik haat uw wil te doen, maar ik moet het. Ik ben er toe gedwongen.’ Zoals in de profetie wordt aangetoond, heeft hij gezegd: „Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God.” In deze zaak gebruikt de persoon zijn vrije wil. Het is geen zaak, zonder ruggegraat te zijn of een zwakke wil te hebben. Het is zaak, vastbesloten te zijn en een sterke wil te hebben, terwijl men die sterke wil aan de wil van Jehovah God onderwerpt door het vaste besluit te nemen zijn bevelen te gehoorzamen en niet de geboden van mensen of het schijnbare eigenbelang wanneer zulke geboden in conflict komen met de wil van God, zoals die in zijn Woord tot uitdrukking wordt gebracht. Iemand die zich aan Jehovah opdraagt, staat door deze stap van het zich opdragen, door de overeenkomst om zijn wil te doen, in een persoonlijke verhouding tot hem. Deze verhouding is gebaseerd op liefde voor God en geloof in zijn voorzieningen door bemiddeling van Christus Jezus als het middel waardoor het voor ons mogelijk is in een verhouding tot Jehovah te staan ten gevolge van de verdienste van zijn rantsoen, dat ten slotte ten behoeve van ons zal worden aangewend.

10. Verhaal resultaten van het zich opdragen waardoor wordt bewezen dat het praktisch, raadzaam, aanbevelenswaardig en noodzakelijk is.

10 In plaats dat het zich opdragen dus onpraktisch, ingebeeld en nutteloos is, een gebruik van de valse religie en een uitdrukking zonder betekenis, bemerken wij dat het praktisch, raadzaam, aanbevelenswaardig en noodzakelijk is. Omdat de natie Israël Gods uitverkoren volk was, werd ze van de wereld van Egypte bevrijd. Wanneer wij ons aan Jehovah opdragen, kunnen wij eveneens worden bevrijd, daar onze zienswijze wordt veranderd en wij de dingen door de ogen van zijn Woord zien, de ogen van ons verstand en van het inzicht dat wij hebben met betrekking tot zijn voornemens. Doordat wij vertrouwen en zekerheid in hem hebben, worden wij niet langer in slavernij gebracht door de oude wereld, haar organisatie, haar maatstaven en praktijken of haar duivelse religie. Brengt het zich opdragen geen dienstbaarheid aan Jehovah mee? Zeer zeker. Dat is een van de doeleinden van het zich opdragen. Wij bevinden ons niet uit eigen wil hier op Gods aarde en wij hebben geen voorzieningen getroffen voor ons bestaan op aarde. Wij moeten slaven of dienstknechten zijn van het een of het ander, hetzij van rechtvaardigheid hetzij van onrechtvaardigheid. Wanneer wij ons aan Jehovah God opdragen en zijn slaven verkiezen te zijn, doen wij de juiste keuze. Jezus deed deze keuze. Dat hij zich had opgedragen, blijkt uit het feit dat hij uit liefde en ijver voor zijn hemelse Vader handelde.

11. Welke goede beslissingen werden in Jozua’s ondervinding genomen, zoals in het 24ste hoofdstuk van Jozua staat opgetekend?

11 De strijdvraag herinnert ons aan de strijdvraag welke in Jozua’s tijd onder de ogen werd gezien, toen hij zeide: „En nu, vreest Jehovah en dient hem met rechtschapenheid en in waarheid en verwijdert de goden die uw voorvaderen aan de andere zijde van de Rivier en in Egypte hebben gediend, en dient Jehovah. Indien het nu slecht is in uw ogen Jehovah te dienen, kiest dan heden voor u zelf wie gij zult dienen, hetzij de goden die uw voorvaderen die aan de andere zijde van de Rivier waren, hebben gediend of de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar aangaande mij en mijn huisgezin, wij zullen Jehovah dienen” (Joz. 24:14, 15, NW). Het antwoord dat het volk bij die gelegenheid aan Jozua gaf, toonde dat zij een zeer verstandige beslissing hadden genomen. „Hierop antwoordde het volk en zeide: ’Het is ondenkbaar dat wij Jehovah zouden verlaten ten einde andere goden te dienen. Want Jehovah onze God heeft ons en onze vaders uit het land Egypte gebracht, . . . Wat ons aangaat, wij zullen eveneens Jehovah dienen, want hij is onze God’” (Joz. 24:16-18, NW). Droegen die personen zich aldaar aan Jehovah op? Neen, zij bevestigden hun opdracht aan hem of legden er wederom de nadruk op. Merk op hoe het verslag verder gaat. „Toen zeide Jozua tot het volk: ’Gij kunt Jehovah niet dienen, want hij is een heilig God; hij is een God die exclusieve toewijding voor zich eist. Hij zal uw overtredingen en uw zonden niet door de vingers zien. Ingeval gij Jehovah zoudt verlaten en vreemde goden zoudt dienen, zal hij zich stellig van u afkeren en u schade doen en u uitroeien nadat hij u goed heeft gedaan.’ Het volk zeide op hun beurt tot Jozua: ’Neen, wij zullen Jehovah dienen!’ Hierop zeide Jozua tot het volk: ’Gij zijt getuigen tegen u zelf, dat gij uit eigen beweging Jehovah voor u zelf hebt gekozen, ten einde hem te dienen.’ Hierop zeiden zij: ’Wij zijn getuigen.’ ’En verwijdert nu de vreemde goden die onder u zijn, en neigt uw hart tot Jehovah, de God van Israël.’ Het volk zeide op hun beurt tot Jozua: ’Jehovah onze God zullen wij dienen en naar zijn stem zullen wij luisteren!’ En Jozua ging er toe over op die dag een verbond met het volk te sluiten en een voorschrift en een gerechtelijke beslissing voor hen in Sichem te maken.” — Joz. 24:19-25, NW.

12. Welke loopbaan heeft de zegen van leven tot doel?

12 De loopbaan van een persoon die zich heeft opgedragen, is een zeer gezegende loopbaan en voor allen die Jehovah God willen dienen, is het een vereiste dat zij zich aan God opdragen. Dit leidt tot eeuwig leven. De woorden van Jezus welke in Lukas 14:27 (NW) staan opgetekend, tonen de noodzaak hiervan aan: „Al wie zijn martelpaal niet draagt en niet achter mij komt, kan mijn discipel niet zijn.” Dat toewijding aan de Opperste Regeerder Jehovah redding ten leven tot gevolg heeft, door bemiddeling van Jehovah’s vertegenwoordiger, Christus Jezus, wordt getoond in de woorden van hen die in Egypte de hongerdood onder de ogen zagen toen de rechtvaardige Jozef belast was met het toezicht over de aangelegenheden van die natie: „Koop ons en ons land voor brood en wij zullen tezamen met ons land slaven van Farao worden, en geef ons zaad, opdat wij mogen leven en niet sterven en ons land niet woest wordt gelegd.” „Alzo kocht Jozef het gehele land van de Egyptenaren voor Farao; . . . Dientengevolge zeiden zij: ’Gij hebt ons leven bewaard.’” — Gen. 47:19, 20, 25, NW.

DE BESLISSING

13. Welk aandeel heeft geloof in de beslissing welke tot het zich opdragen leidt? En welk aandeel hebben nederigheid en berouw hierin?

13 Reeds eerder in deze uitgave is er gewag gemaakt van de belangrijkheid van geloof in verband met het zich opdragen. Men moet tot God worden getrokken door geloof dat is gebaseerd op kennis van hem en zijn voornemens, welke kennis wordt verkregen uit zijn woord der waarheid, de Bijbel. Jezus’ woorden zijn derhalve passend: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij” (Joh. 14:6, NW). Hetzelfde feit wordt getoond in de verklaring welke Jezus in Johannes 6:44 (NW) doet: „Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt, en ik zal hem in de laatste dag opwekken.” Hetgeen de apostel Paulus aan de Hebreeën schreef, kwam op hetzelfde neer: „Bovendien is het zonder geloof onmogelijk zijn welbehagen te winnen, want hij die God nadert, moet geloven dat hij is en dat hij de beloner wordt van hen die hem ernstig zoeken” (Hebr. 11:6, NW). Er wordt nederigheid vereist. Een persoon moet nederig zijn en zich bewust zijn van zijn geestelijke nooddruft indien hij tot Jehovah wil komen en zich aan hem wil opdragen. Hij moet nederig erkennen dat hij zonde en zwakheden heeft overgeërfd en moet oprecht berouw tonen. Deze goede noodzakelijkheden waren zichtbaar in de loopbaan welke door vroege bekeerlingen tot het Christendom werd gevolgd. „Toen zij dit nu hoorden, werden zij diep getroffen, en zij zeiden tot Petrus en de overigen der apostelen: ’Broeders, wat zullen wij doen?’ Zij die zijn woord van harte aanvaardden, werden daarom gedoopt, en op die dag werden er ongeveer drieduizend zielen toegevoegd” (Hand. 2:37, 41, NW). In het volgende hoofdstuk van Handelingen gaf Petrus nog meer raad over berouw: „Hebt daarom berouw, en keert u om, zodat uw zonden uitgewist worden, opdat tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah en opdat hij de Christus moge uitzenden die voor u is aangesteld, namelijk, Jezus.” — Hand. 3:19, 20, NW.

14, 15. Wat wordt door Jezus’ woorden in Lukas 14:28-33 getoond met betrekking tot het zich opdragen?

14 Een ieder die de verstandige beslissing neemt zich op te dragen, beseft ten volle welke verantwoordelijkheid er met deze stap gepaard gaat, dat wil zeggen, de verantwoordelijkheid welke degene blijft houden die zich niet heeft opgedragen en de verantwoordelijkheid welke komt te rusten op de persoon die zich wel aan Jehovah God opdraagt. Zich opdragen is een berekende stap waarbij men beseft wat er bij betrokken is. Dit wordt goed getoond door datgene wat Jezus zeide betreffende het berekenen van de kosten voordat men iets onderneemt: „Wie van u bijvoorbeeld die een toren wil bouwen, gaat niet eerst zitten om de kosten te berekenen, ten einde te zien of hij genoeg heeft om de toren te voltooien? Anders zou hij misschien het fundament er van leggen maar niet de geldmiddelen hebben om het werk te voleindigen, en alle toeschouwers zouden hem wellicht gaan bespotten, zeggende: ’Deze man begon te bouwen maar had niet de geldmiddelen om het werk te voleindigen.’ Of welke koning, die optrekt ten einde een andere koning in de strijd tegemoet te gaan, gaat niet eerst zitten om te beraadslagen of hij met een troepenmacht van tienduizend man het hoofd kan bieden aan degene die met twintigduizend man tegen hem opkomt? Want wanneer hij dit niet kan, zendt hij terwijl diegene nog ver weg is, een gezantschap en verzoekt om vrede. Gij kunt er derhalve zeker van zijn dat niemand van u die niet al zijn bezittingen goedendag zegt, mijn discipel kan zijn.” — Luk. 14:28-33, NW.

15 Jezus verklaarde in deze tekst niet dat er wat het zich opdragen betreft, een keuze van wegen voor de persoon openstaat, en dat de keuze van de ene weg net zo juist en verstandig is als die van de andere weg. Waarop hij de aandacht vestigt, is, dat niemand van ons die niet al zijn bezittingen goedendag zegt, Jezus’ discipel kan zijn en met succes door bemiddeling van Christus Jezus en door zich op te dragen, terwijl hij de loopbaan van Jezus volgt, tot Jehovah God kan komen. Dit betekent niet dat wij armen moeten zijn. Het betekent dat het zich opdragen een werkelijke en allesomvattende aangelegenheid is, waarbij wij zelf, ons leven en onze bronnen van bestaan betrokken zijn, terwijl wij dit alles aan de eer van Jehovah toewijden door zijn wil te doen en zijn geboden naar ons beste vermogen te houden. Willen wij dit? Zijn wij dit geneigd te doen wanneer wij het berekenen? Wij dienen dit te zijn. Zich opdragen is daarom geen gevoelszaak, en geen kwestie van „bekering,” onder de druk en opgewondenheid van een opwekkingsbijeenkomst, door als het ware „gegrepen te worden.” Het is een zaak welke kalm en goed wordt overwogen in het licht van feiten, met inbegrip van de volgende:

16. Welke feiten worden kalm in overweging genomen door een persoon die zich aan Jehovah opdraagt?

16 Iemand die zich aan Jehovah opdraagt, moet hem erkennen als de Opperste Souverein, de grote Levengever, en hij moet Christus Jezus als zijn Redder en Koning erkennen, terwijl hij tevens moet inzien en begrijpen dat de heilige geest van God Gods werkzame kracht is en zijn plaats inneemt in het leven van Christenen die zich hebben opgedragen. Dit zijn elementen van ons geloof, en dat ze rechtstreeks verband houden met onze opdracht, wordt getoond door Jezus’ woorden: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest” (Matth. 28:19, NW). Lang tevoren had de psalmist gebeden: „Zoo worden zij ’t gewaar, dat Gij, wiens naam JEHOVA is, dat Gij alleen zijt Opperheer der gansche aarde!” (Ps. 83:19, Pa). En wederom: „Want bij U is de fontein des levens” (Ps. 36:10). Tot de gemeente in Filippi schreef de apostel Paulus, die het voorrecht had deze gemeente te organiseren: „Juist om deze reden ook heeft God hem [Christus Jezus] tot een superieure positie verhoogd en heeft hem in zijn goedgunstigheid de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen . . . en iedere tong openlijk zou belijden dat Jezus Christus Heer is tot de heerlijkheid van God, de Vader” (Fil. 2:9-11, NW). Zich opdragen is een keuze en een berekende, kalme beslissing. „Want hij die met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf maaien, maar hij die met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven maaien” (Gal. 6:8, NW). „Blijft vervuld worden met geest.” — Ef. 5:18, NW.

17. Hoe kan iemand weten of zijn opdracht aanvaardbaar is voor Jehovah, en welke aanmoediging wordt in dit verband gegeven?

17 Hoe kunnen wij weten of onze opdracht door Jehovah God wordt aanvaard? Wij weten dat dit zo is wanneer wij ons oprecht hebben opgedragen. Een oprechte opdracht onder gebed wordt door Jehovah aanvaard en is hem welbehagelijk. Dit dient een hulp te zijn voor hen die beschroomd zijn en zich zo inferieur voelen dat zij in werkelijkheid zeggen: „Ik zou God nooit kunnen dienen. Ik zou nooit zijn goedkeuring kunnen hebben. Ik zou mij nooit aan Jehovah kunnen opdragen. Ik zou nooit een van zijn getuigen kunnen zijn.” Wij worden aangemoedigd door het verslag betreffende Cornelius, waarin wij lezen: „Om ongeveer het negende uur van de dag zag hij duidelijk in een visioen een engel van God tot hem komen en tot hem zeggen: ’Cornelius!’ De man keek naar hem, en terwijl hij bevreesd werd, zeide hij: ’Wat is er Heer?’ Hij zeide tot hem: ’Uw gebeden en gaven van barmhartigheid zijn opgestegen als een gedachtenis voor het aangezicht van God. Zend nu daarom mannen naar Joppe en ontbied een zekere Simon die bijgenaamd is Petrus.’ Dienovereenkomstig zeide Cornelius [tot Petrus]: ’Vier dagen geleden, geteld van dit uur af, bad ik in mijn huis op het negende uur, toen er, zie! een man in heldere kleding voor mijn aangezicht stond en zeide: ’Cornelius, uw gebed is gunstig verhoord en uw gaven van barmhartigheid zijn voor het aangezicht van God gedacht.’ Terwijl Petrus nog over deze aangelegenheden sprak, viel de heilige geest op allen die het woord hoorden.” — Hand. 10:3-5, 30, 31, 44, NW.

18. Voor wie staat het voorrecht open zich op te dragen?

18 Het doet er niet toe uit welke natie gij zijt, of wat uw afkomst, status in het leven en mate van overgeërfd onvermogen is, de weg tot het verwerven van Gods goedkeuring door u aan hem op te dragen en door getrouwe dienst staat voor u open. Gij kunt die weg met vertrouwen inslaan, en gij dient dit te doen. Neem nota van datgene wat in dit verband werd gezegd ten tijde dat de glorierijke tempel welke onder leiding van Salomo was gebouwd, werd ingewijd. Het gebed dat bij de inwijding werd opgezonden, luidde gedeeltelijk: „Ook wanneer een vreemdeling die niet tot uw volk Israël behoort, ter wille van uw naam uit verren lande komt, — want men zal horen van uw groten naam, uw sterke hand en uw uitgestrekten arm —, en hij komt bidden in dit huis, hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats uwer woning, en doe naar alles wat de vreemdeling tot U roept, opdat alle volken der aarde uw naam leren kennen, zodat zij U vrezen zoals uw volk Israël, en weten, dat uw naam uitgeroepen is over dit huis dat ik gebouwd heb.” — 1 Kon. 8:41-43, NBG.

19. Welke verdere punten moeten worden begrepen?

19 Zoals reeds in andere artikelen in De Wachttoren is besproken, wordt er in de Schrift een verschil gemaakt tussen wijding en zich opdragen. Wijding, zoals dit woord in de Schrift wordt gebruikt, heeft betrekking op Gods daad van het installeren van de medepriesters met Christus Jezus, en is alleen van toepassing op Christus en de gezalfde, door de geest verwekte leden van zijn lichaam, en deze daad volgt natuurlijk op of komt nadat de christenen die ten slotte worden geroepen om leden van het lichaam van Christus te zijn, zich persoonlijk hebben opgedragen. Zij hebben een hemelse hoop en niet de aardse hoop, welke Jehovah’s „andere schapen” hebben. Een persoon draagt zich op aan Jehovah God; en wat volgt daarna? Wat moet een persoon die zich heeft opgedragen, doen ten einde Jehovah’s blijvende goedkeuring te ontvangen en te behouden en succesvol te zijn in de christelijke loopbaan welke hij als een persoon die zich heeft opgedragen, volgt? Wat wordt een christen die zich heeft opgedragen, volgens de Schrift opgelegd? Deze vragen zullen wij in onze volgende uitgave beschouwen.

[Illustratie op blz. 266]

VERANTWOORDELIJKHEID

RECHTSCHAPENHEID

LIEFDE

VREES

ZELFZUCHT

TROTS

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen