Een rijpe kijk op het zich opdragen
1. Wat vraagt vervolgens om een bespreking, indien rijpheid voor allen noodzakelijk is?
IN HET voorgaande brachten wij onze bedoeling tot uitdrukking, de voorbereidende stappen te bespreken die noodzakelijk zijn om onze voeten op de juiste manier te zetten op de weg naar het verkrijgen van ’de wijsheid van boven’. In dit opzicht is Gods geest eveneens noodzakelijk voor rijpheid in verband met een Schriftuurlijk inzicht in de aangelegenheid van het opdragen van ons aan God.
2. Wat is de eerste voorbereidende stap, en is deze stap in alle gevallen van toepassing?
2 De eerste noodzakelijke stap in de richting van het opdragen van ons zelf is, dat er een ’keren tot Jehovah’ dient te zijn (2 Kor. 3:16, NW). Dit is van toepassing in het geval van iemand die voordien een lid van een religieus stelsel der Christenheid is geweest, het tegenwoordige Babylon, evenals de Joden in de tijd van de vroege kerk die aan hun stelsel van het Judaïsme waren gebonden. Het is ook van toepassing in het geval van iemand die, gelijk de Atheners, niet heeft beleden tot Gods verbondsvolk te hebben behoord. De apostel Paulus behandelde beide gevallen, waarvan wij veel kunnen leren.
3. Hoe duidt Paulus op de oorzaak van de moeilijkheid met de Joden, en welke voorname plaats neemt geloof hierbij in?
3 Hij verklaarde betreffende de Joden, dat zij grotelijks waren begunstigd door het luisteren naar het woord van Jehovah dat in de geschriften van Mozes, in dat „oude verbond” hetwelk met hem was gesloten, was vervat. Ja, als natie maakten zij geen vorderingen tot wijsheid en inzicht. Integendeel, zoals Paulus zegt: „Hun geestelijke waarnemingsvermogen was afgestompt” en ’er ligt een sluier over hun hart’. Ah, dat was de oorzaak van hun moeilijkheid. Niet dat hun de geestvermogens ontbraken, maar zij bezaten niet de juiste hartewens, welke aan de dag gelegd zou worden door een geest van geloof en nederigheid. Elders legt dezelfde apostel de vinger op de grondoorzaak van de verkeerde hartetoestand, wanneer hij zijn Hebreeuwse broeders waarschuwt voor „een boos hart, dat geen geloof heeft, door af te wijken van de levende God”. Wij kunnen dus geen vorderingen beginnen te maken in de goede richting tenzij wij ons in geloof tot Jehovah keren. De regel die de apostel uitsprak, is zonder uitzondering op een ieder van toepassing: „Zonder geloof [is het] onmogelijk zijn welbehagen te winnen, want hij die God nadert, moet geloven dat hij is en dat hij de beloner wordt van hen die hem ernstig zoeken.” — 2 Kor. 3:14-16; Hebr. 3:12; 11:6, NW.
4. Zijn er grote zegeningen en voorrechten in het vooruitzicht voor hen die zich oprecht tot Jehovah keren?
4 Beschouw nu het glorierijke vooruitzicht dat zich voor iemand opent die zich in oprechtheid en waarheid tot Jehovah keert, en wanneer wij de richting zien welke zijn weg gaat, zult gij de bekende bakens herkennen die wij hebben opgemerkt in hetgeen wij zojuist hebben bestudeerd. Want in 2 Korinthe 3:16 tot 4:6 (NW) verklaart de apostel verder dat wanneer de sluier wordt verwijderd, wij worden bevrijd van de duisternis en de knechtschap aan dwaling en in de plaats (de organisatie des Heren, Zion) en in de verwantschap komen „waar de geest van Jehovah is”, waar vrijheid bestaat om de diepe dingen te onderzoeken en wij worden „veranderd” doordat wij onze geest hervormen, zodat wij de heerlijkheid van Jehovah kunnen weerkaatsen en uitstralen, hetgeen alles ’precies wordt gedaan als door Jehovah’s geest’. Al degenen die zo in Zion zijn begunstigd, hebben een glorierijke „bediening” om ’het licht uit de duisternis te laten schijnen’ opdat andere gevangenen nog mogen worden bevrijd uit de knechtschap aan „de god van dit samenstel van dingen” doordat wij ’de waarheid aan ieder menselijk geweten openbaar maken’. — Jes. 59:21; 60:1.
5. Wordt een soortgelijke handelwijze voorgeschreven voor hen die vroeger niet in het openbaar een godsdienst beleden, en worden allen aangemoedigd om Jehovah te zoeken?
5 Wat hen betreft die vroeger niet in het openbaar hebben beleden dat zij Jehovah God dienden, merk op dat Paulus in wezen dezelfde handelwijze voorschrijft voor die mensen van Athene. Zij moesten eveneens „God . . . zoeken, of zij hem wellicht tasten en werkelijk vinden mochten, hoewel [ter aanmoediging van ons] hij feitelijk niet ver is van een ieder van ons”, en hoewel „God . . . de tijden van zulk een onwetendheid [heeft] voorbijgezien, doch thans zegt hij de mensheid dat zij allen overal berouw dienen te hebben” (Hand. 17:27, 30, NW). Het Griekse woord voor „berouw” heeft letterlijk de gedachte van een verandering van de geest, ’een keren tot Jehovah.’ Er is voor allen, wat ook hun vorige levenswandel geweest moge zijn, iedere aansporing in Gods Woord, deze eerste stap van berouw hebben, te doen en in de juiste hartetoestand te geraken. Beschouw bijvoorbeeld de volgende goedertieren uitdrukkingen: „Zoekt den HERE [Jehovah] terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HERE [Jehovah], zo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.” Want „op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft.” — Jes. 55:6, 7; 66:2.
6. Welke twee belangrijke dingen worden gewoonlijk het eerst beseft, wanneer men pas tot een kennis der waarheid is gekomen?
6 Wat komt er vervolgens? Laten wij bij wijze van illustratie het geval nemen van iemand die pas kort geleden met Jehovah’s getuigen in aanraking is gekomen en die met hun hulp tot een begrip van de kennis der waarheid over Jehovah’s glorierijke voornemen en goedertieren voorziening is gekomen. Hij heeft zich van zijn vorige handelwijze afgekeerd en zich tot Jehovah gekeerd, want hij beseft dat hij uit de duisternis in het licht is gebracht. Hij ziet nu de alles overheersende strijdvraag van Gods universele souvereiniteit in en hij weet overeenkomstig Gods Woord dat ze spoedig eens en voor altijd ten aanschouwen van de gehele schepping, in Armageddon, „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, opgelost zal worden. Hij weet dat Gods koninkrijk met zijn rechtvaardige legerscharen die onder Jehovah’s gezalfde „Koning der koningen” strijden, de zegepraal zal behalen, en dat de voorzegde overwinning absoluut zeker is, want sedert 1914 n. Chr. heeft Jehovah zijn vijanden gehoond en hij heeft ze spottend uitgelachen, zeggende: „Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Zion, den berg Mijner heiligheid.” Hij is door dit verlichtende visioen ontroerd, en hij bemerkt ook uit Gods Woord dat er in deze „tijd van het einde” een dringend werk van grote belangrijkheid moet worden gedaan; Gods „vreemde werk”, een werk van getuigenis afleggen, het brengen van een waarschuwingsboodschap, ook een boodschap van vertroosting en onderwijzing voor allen die er acht op willen slaan. — Openb. 16:14; 19:11-16, NW; Ps. 2.
7. Tot welke redenering en tot welke handelwijze leidt een besef van de strijdvraag en het werk des Heren?
7 ’Ja’, zegt hij tot zichzelf, ’ik zie de strijdvraag goed in en ik besef dat Jehovah’s getuigen inderdaad het werk des Heren doen. En ik neem, door Gods genade, het besluit, mijn standpunt in te nemen aan de juiste zijde van de strijdvraag, ter ondersteuning van de rechtvaardige zaak van Gods koninkrijk. Verder zie ik in dat ik het voorrecht en de verantwoordelijkheid heb, actief deel te nemen aan het getuigeniswerk voor zoveel als in mijn vermogen ligt, en ik geef het de eerste plaats in mijn leven. Nadat ik mijn standpunt heb ingenomen en mij volledig aan Gods dienst heb opgedragen, zoals die onder leiding van zijn theocratische organisatie wordt gedaan, besef ik dat volgens de Schrift de volgende stap is, mij aan de onderdompeling in water te onderwerpen, als symbool van mijn volledige opdracht en van het standpunt dat ik heb ingenomen.’ Hij doet dit, en hij gelooft dat er vóór hem een scherp omlijnde loopbaan ligt, welke, indien hij er zich aan houdt, tot blijvend leven en geluk op aarde zal leiden onder Gods Koninkrijksheerschappij en -zegening.
8. Komt de scherp omlijnde loopbaan altijd zo uit als men zich heeft gedacht, of doen er zich verscheidene redenen voor die deze loopbaan onmogelijk schijnen te maken?
8 Tot zover is alles goed. Of is dat misschien niet zo? Die scherp omlijnde loopbaan komt niet altijd zo uit, niet waar? Ongetwijfeld hebt gij van die voorvallen gehoord, of ze zelf meegemaakt, of misschien ondergaat gij zelfs nu op dit ogenblik zulk een ondervinding, waardoor het lijkt alsof het onmogelijk zal zijn de loopbaan die gij zijt gaan volgen, te handhaven. Er kan de een of andere reden voor zijn. Het kan zijn dat de harde ervaringen in het getuigeniswerk zelf in werkelijkheid een veel grotere beproeving vormen dan gij u hadt voorgesteld, welke voorstelling was gebaseerd op het optimisme en het enthousiasme van uw medegetuigen. Wellicht niet veel echte tegenstand, maar geweldig veel onverschilligheid in het gebied waarin gij werkt, en gij voelt dat het u terneerslaat. Of misschien heeft het niet direct met het werk des Heren te maken, maar is het het een of andere ernstige huiselijke probleem dat is gerezen vanwege het standpunt dat gij hebt ingenomen, hetgeen veel geestelijke spanning en narigheid veroorzaakt; naar het schijnt meer dan gij kunt verdragen. Of wellicht is het juist het tegenovergestelde; iets of iemand is in uw leven gekomen en heeft zo’n grote aantrekkingskracht op u uitgeoefend, dat gij voelt dat gij het niet kunt weerstaan. Gij weet van al hetgeen gij hebt gehoord, nog buiten de voorbeelden die in de Bijbel worden genoemd, zoals in Hebreeën 11, dat deze ondervindingen alle leden van Gods volk overkomen en dat zij hun getrouwheid onder zulke beproevingen en verzoekingen bewaarden, maar in uw geval voelt gij dat gij volkomen uit uw evenwicht zijt geslagen en dat gij meer op u hebt genomen dan gij kunt dragen. De beloften in Gods Woord schijnen niet in uw geval van toepassing te zijn. Gij voelt dat gij de broeders niet meer onder de ogen kunt komen, en gij keert u tot oude uitspattingen, of neemt uw toevlucht tot nieuwe, in een poging uw zorgen te verdrinken.
9. Doet men soms in verband met pas-geïnteresseerden teleurstellingen op, en dienen wij snel de gevolgtrekking te maken dat er niets meer kan worden gedaan om hen te helpen?
9 Misschien hebt gij, waarde lezer, nooit zulk een ervaring gehad, maar wellicht hebt gij de vreugde gesmaakt enkele anderen te helpen de waarheid in te zien en gij hebt hen op de wijze die is beschreven, zien komen, en daarna, net toen u dacht dat zij veilig in de schaapskooi waren, toen zij hun standpunt hadden ingenomen en waren ondergedompeld, begonnen zij te weifelen en iets te struikelen, zoals is aangeduid. Wat is er verkeerd gegaan? Gij herinnert u hoe goed zij vorderingen schenen te maken toen u met hen een huis-Bijbelstudie had. Nu echter, hoewel gij verlangend zijt hen op alle mogelijke manieren te helpen, en in de aangelegenheid om de goddelijke leiding vraagt, willen zij niet toestaan dat gij hun hulp biedt en misschien weigeren zij zelfs u te ontvangen. Gij maakt spijtig de gevolgtrekking dat er niets meer kan worden gedaan en dat gij uw aandacht beter aan iets anders kunt besteden ten einde te trachten nieuwe belangstellende mensen te vinden en te helpen, terwijl gij u zelf troost met de gedachte dat deze dingen werden voorzegd in de illustratie die Jezus heeft gegeven over het zaad dat werd gezaaid op plaatsen waar geen diepte van aarde was, of waar het weldra door de doornen werd verstikt. Er werd echter in de Wachttoren-studie over die gelijkenis (15 april 1951) duidelijk uiteengezet, dat deze toestanden welke onvruchtbaarheid veroorzaken, niet noodzakelijkerwijs automatisch zijn, iets wat niet kan worden veranderd; maar of het nu een kwestie is ons zelf te helpen of een ander, wij hebben een grote verantwoordelijkheid. Laten wij dus wederom de vraag beschouwen: Wat is er verkeerd gegaan?
DE OORZAAK VAN TERUGVAL
10. Dienen wij het zo te beschouwen dat wij ons hoofdzakelijk aan een werk hebben opgedragen, of aan een persoon, en wat voor verschil maakt dit?
10 Gij zegt wellicht dat onrijpheid de oorzaak is. Ja, maar in welk speciaal opzicht? En wij opperen de gedachte dat het heel goed een gebrek aan inzicht kan zijn in alles wat door de stap van het zich opdragen, te kennen wordt gegeven. Hetgeen wij onder de aandacht willen brengen, is, dat het niet maar een kwestie is van ons opdragen aan een werk, en dat werk de eerste plaats in ons leven geven, maar dat het voornamelijk betekent dat wij ons opdragen aan een persoon, De Persoon, Jehovah. En wat voor een verschil maakt dat? Een zeer groot verschil. Het helpt ons de fout te vermijden onze opdracht als een elementaire stap te beschouwen die is gedaan en waarmede het dan is gebeurd, en vervolgens met het werk verder gaan. Het dient veeleer te worden beschouwd als het aangaan van een van levensbelang zijnde verhouding, welke te allen tijde in stand moet worden gehouden en angstvallig bewaakt moet worden.
11. (a) Waar vinden wij inlichtingen over Jezus’ opdracht? (b) Hoe openbaarde hij een rijp inzicht in Gods wet in verband met zijn opdracht?
11 Voor Schriftuurlijke voorlichting in verband hiermede, kunnen wij niet beter doen dan onze Leider en Voorbeeld, Christus Jezus, beschouwen. Jehovah heeft zeer welwillend, zowel ten voordele van ons als ten voordele van Christus Jezus, in zijn Woord precies de overleggingen van Jezus’ geest en de toestand van zijn hart, welke hem er toe hebben gebracht zich door Johannes te laten onderdompelen, geopenbaard. Dit werd eeuwen voordat Jezus op aarde kwam, in Psalm 40 opgetekend, en wij kunnen zeker zijn van de toepassing er van, want wanneer de apostel in Hebreeën 10:5-10 er over spreekt dat Jezus zich aanbiedt, doet hij aanhalingen uit Psalm 40:7-9 (NBG). Wanneer wij deze verzen lezen, leren wij, dat Jezus besefte dat hij thans het voorrecht had, in de plaats van de dierlijke offeranden en offers die onder het oude Wetsverbond werden gebracht, zichzelf te offeren als het ’ene slachtoffer voor altijd voor de zonden’ (Hebr. 10:12, NW). En daarom zeide hij, toen hij uitdrukking gaf aan zijn hartetoestand ten tijde dat hij zich opdroeg: „Zie, ik kom . . . ik heb lust om uw wil te doen, mijn God.” Maar, zult u zeggen, bewijst die laatste uitspraak niet zeer duidelijk dat het een opdracht is aan een werk, om Gods wil te doen? Wacht even! Rijpheid betekent niet slechts het begrijpen van enige waarheid over het een of andere onderwerp, maar het begrijpen van de gehele waarheid, terwijl wij het volledige beeld in de geest krijgen, ieder gedeelte op zijn juiste plaats en in zijn juiste afmeting in verhouding tot het geheel. Laten wij dan de juiste waarde hechten aan het volgende en laatste gezegde van Jezus’ opdracht: „Uw wet is in mijn binnenste” (Ps. 40:8, 9, NBG). Op welke wijze is dit zo? In welke vorm? De Tien Geboden? Jezus vestigde de aandacht op een veel rijpere kijk op het voornaamste van Gods wet in zijn samenvatting aan de Joodse schriftgeleerde, toen hij zeide dat Jehovah onze God één is en dat er geen ander is (de nadruk leggend op zijn oppergezag als zijnde de alles overheersende strijdvraag), en dat wij vervolgens hem moeten liefhebben met ons gehele hart, verstand en al onze kracht, en ook dat wij onze naaste moeten liefhebben als ons zelf (Mark. 12:28-34, NW). Ah, daar hebben wij de kern van de zaak! Dit was de dieper liggende reden waarom Jezus kon zeggen: „Ik heb lust om uw wil te doen”, en waarom hij heeft volhard en aan die handelwijze onder het ergste lijden en de zwaarste beproevingen heeft vastgehouden; niet slechts omdat hij zag dat het een goed werk was waarvan zoveel afhing, maar vanwege de verhouding waarin hij tot zijn hemelse Vader stond, zijn oppermacht erkennend en hem liefhebbend met een onverbreekbare aanhankelijkheid en toewijding.
12. Hoe toont de huwelijksverhouding de noodzaak aan om de belangrijkste dingen op de eerste plaats te stellen?
12 Beschouw, ten einde de relatieve belangrijkheid tussen verhouding en werk te illustreren, de huwelijksverhouding. Wanneer een vrouw trouwt, weet zij dat er in het verzorgen van het huis en het opvoeden van de kinderen een belangrijk werk voor haar ligt, want „een vrouw is nooit klaar”. Maar indien zij een goede en verstandige vrouw is, beseft zij dat de noodzaak, getrouw en gedurig haar deel bij te dragen in het handhaven van die kostbare huwelijksverhouding van wederkerige liefde en toegenegenheid en toewijding, toch nog veel belangrijker is, en zij zal angstvallig waken tegen alles wat de oorzaak zou kunnen zijn, dat zij het vertrouwen of respect beginnen te verliezen en van elkaar gaan vervreemden. In deze tijd waarin zelfzucht in het zaad schiet, schijnt het dat het huwelijk vaak veeleer wordt beschouwd als een stap die wordt gedaan en waarmede het dan is gebeurd, dan als een verhouding die wordt aangegaan en die moet worden gehandhaafd en bewaakt. Dit is misschien wel de reden waarom zo velen zo gauw op de klippen stranden.
13. Leidt een waarachtig begrip van onze opdracht tot een rijpe kijk op onze verantwoordelijkheid in verband met het werk des Heren?
13 Laten wij ten koste van alles en te allen tijde, goed waken over de volledige en onzelfzuchtige toewijding van ons hart aan Jehovah, hetgeen het belangrijkste grondbestanddeel is van onze opdrachtsgeloften. Evenals Jezus hebben ook wij gehoor gegeven aan de uitnodiging: „Mijn zoon! geef mij uw hart” (Spr. 23:26). Van die tijd af geldt: „Behoed uw hart boven al wat te bewaren is [met grote waakzaamheid], want daaruit zijn de oorsprongen des levens” (Spr. 4:23, NBG, OB). Verkleint dit de belangrijkheid van het werk des Heren en ons aandeel er aan? In het geheel niet. Het helpt ons het op een rijpe wijze te bekijken, er ijverig aan deel te nemen met de juiste beweegreden, omdat wij Jehovah’s naam wensen te verhogen, omdat wij hem liefhebben met alles wat wij bezitten en omdat wij onze naaste liefhebben en wensen dat hij in dezelfde zegeningen waarin wij ons verheugen, zal delen. Het deelnemen aan Jehovah’s dienst is het noodzakelijke en gedurige bewijs dat wij ons aan onze opdracht hebben gehouden (Joh. 14:15; 1 Joh. 5:2, 3, NW). Stellig kunnen wij nu levendiger beseffen dat een rijp inzicht door de hulp van Gods geest, tot een rijpe aanbidding leidt „met geest en waarheid”, en die volledig tot uitdrukking komt in rijpe, gewijde dienst. Bracht Jezus niet onafscheidbaar die twee, aanbidding en dienst, met elkaar in verband, toen hij zeide: „Jehovah uw God moet gij aanbidden, en voor hem alleen moet gij gewijde dienst verrichten”? — Matth. 4:10, NW.
14. Wat is boven alles noodzakelijk opdat wij onze opdrachtsgeloften vervullen?
14 Zal het voorgaande ons helpen de schijnbaar overweldigende moeilijkheden die in het voorgaande werden beschreven, te overwinnen? Zeer zeker. Liefde voor Jehovah, terwijl wij onze wil geheel aan de zijne ondergeschikt maken en ons bewust zijn van de verhouding waarin wij tot hem staan, is het enige dat ons zal helpen aan de hevigste aanval van de tegenstander, uit welke hoek ook, het hoofd te bieden; het enige dat ons zal ondersteunen gedurende de strengste beproeving op volharding; het enige dat de sluwste en verlokkendste verzoeking zal openbaren en te niet zal doen.
15. (a) In welke mate wordt de werking van Jehovah’s geest beïnvloed door onze opvatting over hetgeen opdragen betekent? (b) Wat zal ons in staat stellen de overtuiging van de apostel, welke in Romeinen 8:38, 39 staat opgetekend, te delen?
15 Zie bovendien hoe Gods geest hierbij te pas komt. Jehovah’s geest is vrijelijk werkzaam ten aanzien van hen die zich met hun gehele hart ten volle aan hem hebben opgedragen. Het is goed de belangrijkheid te beseffen van Jehovah’s rechtvaardige zaak en werk, maar indien onze opdracht daar ophoudt, zijn wij niet ver genoeg gegaan, wij hebben de bron van onze zo zeer benodigde hulp niet bereikt. Maak dus niet de fout wanneer er moeilijkheden rijzen, door te zeggen: ’Ik zal met het getuigeniswerk bezig blijven en ik zal in nauwe verbinding met het volk des Heren en zijn organisatie blijven, en ik kan als vanzelfsprekend aannemen dat deze dingen mij in harmonie met Jehovah zullen houden en mij er van zullen verzekeren dat zijn geest ten gunste van mij werkzaam zal zijn.’ Neem niets als vanzelfsprekend aan. Laten wij, betreffende iedere fundamentele leerstelling en iedere stap en verhouding die van invloed is op het verwerven en behouden van Jehovah’s gunst en het verwerven van eindeloos leven in zijn koninkrijk, „voortgaan tot rijpheid” van inzicht door de verlichting van zijn geest, zodat een ieder, evenals de apostel, kan zeggen: „Want ik ben er van overtuigd dat noch dood noch leven noch engelen noch regeringen noch tegenwoordige noch toekomende dingen noch machten noch hoogte noch diepte noch enige andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is.” — Hebr. 6:1; Rom. 8:38, 39, NW.