Stabiliteit en duurzaamheid gedurende de wereldverandering
„Aangezien wij . . . een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, laten wij voortgaan onverdiende goedgunstigheid te hebben, door middel waarvan wij op aanvaardbare wijze gewijde dienst voor God kunnen verrichten met godvruchtige vrees en ontzag.” — Hebr. 12:28, NW.
1. Voor welke tijd werd Psalm 46:2 geschreven? Wie moeten deze psalm nakomen?
„GOD is onze toevlucht en sterkte, een zeer nabije hulp in benauwdheid.” In een tijd gedurende welke in het voorbeeldige koninkrijk Gods een grote crisis heerste, sprak de Hebreeuwse dichter deze inspirerende woorden van Psalm 46:1 (KJ; 46:2, Statenvert.) uit, en ze werden opgeschreven en bewaard voor precies zulk een crisis als er in deze tijd bestaat in het leven van hen die naar het werkelijke koninkrijk Gods uitzien, er om bidden en er op hopen. Indien gij een van die mensen zijt, moet gij deze woorden ter harte nemen en er in overeenstemming mede leven, in de vaste overtuiging dat God uw toevlucht en sterkte is.
2. Kunnen wij ons de weelde veroorloven te handelen zoals de wereldse natiën? Wegens welke ongeziene factoren?
2 Gij kunt u niet de weelde veroorloven te handelen zoals de natiën dezer wereld. Houd in gedachte dat Satan de Duivel de „god van dit samenstel van dingen” is, dat ’al de goden der volken afgoden zijn’ en dat „hetgeen de natiën offeren, zij aan demonen offeren, en niet aan God”. De geïnspireerde Schrift stelt ons hiervan in kennis (2 Kor. 4:4, NW; Ps. 96:5; 1 Kor. 10:20, NW). De demonen en de „heerser der demonen”, Satan de Duivel, zijn de onzichtbare pijnigers, onderdrukkers en onruststokers voor de mensen. Zij smeden plannen om de mensen van God af te keren en naar de vernietiging te leiden die door hem zal worden teweeggebracht. Ten einde de heilige rijken des hemels van hun schadelijke invloed te zuiveren, was het na de oprichting van het door Christus geregeerde koninkrijk Gods in de hemel, hetgeen in 1914 geschiedde, noodzakelijk dat er aldaar oorlog kwam. De demonen en hun heerser zijn naar beneden naar de aarde geworpen, en wat dit volgens de voorzegging voor de bewoners der aarde zou betekenen, is uitgekomen: „Wee voor de aarde en voor de zee, want de Duivel is tot u afgekomen, en heeft grote toorn, wetend dat hij een korte tijd heeft” (Openb. 12:12, NW). De Duivel en zijn demonen zijn verantwoordelijk voor het wee en de beroering op land en zee. Er is geen bescherming, stabiliteit en duurzaamheid onder de demonen, zelfs niet voor hun vrienden, dienstknechten en aanbidders. Zij zijn kwaadwillig, boosaardig en liefdeloos, en zij kunnen hun aanbidders en aanhangers niet voor Gods rechtvaardige gramschap beschermen. Zij konden dit niet toen hij de wereldomvattende watervloed deed losbarsten over de wereld van geweld in Noachs dagen. Zij zullen in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, in Armageddon, waar hun wereld eindigt, de natiën geen bescherming kunnen bieden, noch zullen zij zelf aan de terechtstelling ontkomen.
3. Ten einde wat te bewijzen, kunnen wij op geen enkele manier deel hebben met de valse goden der natiën?
3 Onbewust voeren de heersers en hun volkeren de plannen van deze demonische goden der natiën uit. Indien gij de levende en waarachtige God tot uw toevlucht maakt, kunt gij op geen enkele manier deel hebben met de demonen, de valse goden. Gij moet het voornemen van de waarachtige God dienen en gij moet anderen vertellen wat zijn voornemen is. In deze tijd waarin de gehele wereld tegen hem is gekant, moet gij bewijzen dat God uw toevlucht en sterkte is door te geloven in en in overeenstemming te handelen met zijn getuigenis: „Gij zijt mijn getuigen, spreekt Jahwe, gij zijt mijn dienaar, dien ik verkoren heb; opdat gij het erkent en mij gelooft, en goed begrijpt dat ik het ben: vóór mij was geen god geformeerd, en na mij zal er geen zijn. Ik, ik ben Jahwe; buiten mij is er geen redder. Ik heb aangekondigd, doen weten en hooren, ik, geen vreemde god onder u; gijzelf zijt mijn getuigen, spreekt Jahwe. Ik ben God; dat ben ik van oudsher, en niemand verlost uit mijn hand; ik doe het, en wie zal het keeren [kan het verhinderen]?” — Jes. 43:10-13, LV, AS.
4. Wat voor soort van God heeft Jehova bewezen voor ons te zijn?
4 Telkens weer heeft Jehova bewezen dat hij een veilige toevlucht voor zijn getuigen op aarde is. Zijn alziende ogen doorlopen de ganse aarde om te zien waar zij die hem zijn toegewijd, zich bevinden, opdat hij ten behoeve van hen zijn sterkte kan tonen (2 Kron. 16:9, KJ). Wat een God is hij! Voor hem moeten alle valse goden zich binnenkort in de vernietiging in Armageddon buigen. „Want Jahweh is een machtige God! Hij is Koning, boven alle goden verheven.” Hij dient te worden gevreesd en niet de totalitaire aanvallers, die op wereldverovering uit zijn om hun politieke goden op de troon te plaatsen en hun vorm van religie overal te vestigen. „Want groot is Jahweh, hoog te prijzen, en boven alle goden te vrezen!” Degenen die hem tot hun toevlucht maken en die op zijn sterkte vertrouwen, schrijven hem goddelijkheid toe en zeggen: „Want Gij zijt de Allerhoogste op heel de aarde, o Jahweh, hoog boven alle goden verheven!” (Ps. 95:3; 96:4; 97:9, PC) Omdat hij zijn getuigen geheime sterkte verschaft, hebben zij de beslissendste en boosaardigste vervolgingen kunnen verduren, die door menselijke vertegenwoordigers der valse goden over hen werden gebracht. Hebzuchtige dictators, die de wereldheerschappij begeerden, hebben degenen die niet wilden meedoen aan het verafgoden van hen, gestraft. Doch toen deze dictators te gronde gingen, zijn Jehova’s getuigen blijven voortleven en hebben nieuwe sterkte gevonden om hun getuigenisgeven voor de „God der goden” te hernieuwen. In deze tijd roepen zij dankbaar uit: „O geeft Jehova dank; want hij is goed; want zijn goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid. O geeft de God der goden dank; want zijn goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid.” — Ps. 136:1, 2, AS.
„EEN ZEER NABIJE HULP”
5, 6. Welke gebeden zendt de Katholieke Hiërarchie op wegens de erger wordende benauwdheid? Waarom zal God dergelijke gebeden niet verhoren?
5 Het schijnt in de aard der mensen te liggen dat zij, wanneer zij hulpeloos in benauwdheid zijn, voor hulp en bevrijding hun goden aanroepen. Ondanks het Heilige Jaar van 1950 verergerden bijvoorbeeld de moeilijkheden der wereld en namen ontstellende afmetingen aan. De paus van Vaticaanstad deed daarom in zijn encycliek van 6 december een beroep op de Katholieke wereld om mee te doen aan een novene of gebed voor de vrede. Toen de paus vijf dagen later het college van kardinalen toesprak, vroeg hij om een „algemene overeenstemming van intenties van alle menselijke harten, die, met de hulp van God, alle gevaren welke de vrede bedreigen, in de gehele wereld moge doen verdwijnen” (Times van New York, 12 dec. 1950). Doch gebeden welke tot God worden opgezonden met bedoelingen die tegengesteld zijn aan zijn wil, zijn tevergeefs. Zoals Jakobus 4:2, 3 (Dy) zegt: „Gij strijdt en voert oorlog, en gij hebt niet, omdat gij niet vraagt. Gij vraagt, en ontvangt niet; omdat gij kwalijk vraagt; opdat gij het in uw wellusten zoudt doorbrengen.” Het is niet Gods wil in deze tijd wereldvrede te stichten opdat de natiën tot normale toestanden kunnen terugkeren. Indien hij de vrede herstelde, zouden de natiën de voordelen er van alleen in hun wellustige en zelfzuchtige begeerten doorbrengen, waardoor zij tonen dat zij „veeleer liefhebbers van genoegens dan liefhebbers van God” zijn.
6 In de tijdtafels van Gods Woord wordt deze periode vermeld als een tijd die bestemd is voor internationale benauwdheden, wanneer er „op aarde folterende pijn der natiën [zou zijn], die vanwege het bulderen der zee en haar onstuimigheid geen uitweg weten, terwijl de mensen mat worden uit vrees voor en in verwachting van de dingen die over de bewoonde aarde komen”. Voor de Christenheid zou het een tijd zijn waarin „wij . . . den vrede [verwachtten], en er kwam geen goed, den tijd van beterschap [door middel van heilige jaren, enz.], en zie, verschrikking!” (Luk. 21:25, 26, NW; Jer. 8:15, Ned. PB) Dit is niet de tijd waarin God vrede schept voor de natiën dezer wereld. Daarom zullen de krachtsinspanningen die de paus en zijn hiërarchie in het werk stellen en die er op zijn gericht zelf iets te ondernemen en zich voor te doen als een bemiddelaar tussen het communistische en het democratische blok, vergeefs blijken te zijn. Noch Katholieken noch Protestanten moeten door bemiddeling van hen van God hulp verwachten.
7. Wat betekent het dan God tot onze toevlucht en sterkte in benauwdheid te maken?
7 God tot onze toevlucht maken en op zijn sterkte vertrouwen, betekent voor ons de benauwdheid waarvoor zijn Woord ons van tevoren heeft gewaarschuwd, aanvaarden, en, terwijl deze benauwdheid rondom ons en tegen ons woedt, naar hem opzien als naar degene die onze „zeer nabije hulp” is. Deze uitdrukking is in de oorspronkelijke Hebreeuwse Bijbel zodanig, dat vertalers verschillen in de wijze waarop zij ze vertolken: „Een beproefde hulp in benauwdheid” (AV). „Wij zullen hem zeer nabij vinden” (Mo). „Een spoedig gevonden hulp in nood” (Ro). „Een hulp in nood, die zeer bereid wordt gevonden.” — Ro. Psalmen.
8, 9. Hoe heeft God zich een „zeer nabije hulp” voor Israël betoond?
8 O ja, God heeft zich voor zijn ware volk op buitengewone wijze een hulp in benauwdheid bevonden laten worden. Eens, in de dagen van koning Josafat, rukten de verenigde strijdkrachten van de natiën Moab, Ammon en het gebergte Seïr op tot de aanval op Jeruzalem. Gods volk, dat vol vertrouwen was, riep hem in zijn tempel in die stad aan. Ter wille van zijn naam, toonde hij zich toen zeer bereid hun helper bevonden te worden. Voordat de overweldigende strijdkrachten van de vijand de heilige stad ooit bereikten, bewerkte Jehova God hun vernietiging. Zijn volk behoefde in die strijd niet te strijden. Zij zongen slechts zijn lof, keken toe en zagen de „redding van Jehova met u”. Het bloedbad dat de goddeloze aanvallers onder zichzelf aanrichtten, was zo groot, dat de Israëlieten drie dagen bezig waren met het bijeenvergaderen van de buit van hun dode lichamen. — 2 Kron. 20:1-30, AS.
9 Ook koning Asa ondervond dat Jehova God een bereidwillige hulp in benauwdheid was toen zijn strijdkrachten tegenover een Ethiopisch leger stonden, dat één millioen man sterk was, met driehonderd strijdwagens was uitgerust en onder hun bevelhebber Zerah stond. Koning Asa riep uit: „Jehova, buiten u is er niemand die kan helpen tussen de machtige en hem die geen sterkte heeft; help ons, O Jehova onze God; want wij vertrouwen op u, en in uw naam zijn wij tegen deze menigte gekomen. O Jehova, gij zijt onze God; laat mensen niet over u zegevieren.” God verhoorde dit juiste gebed door de nodige hulp te verlenen, en de in de minderheid zijnde Israëlieten werden in staat gesteld de vijand op de vlucht te drijven, en niet één van hen werd in leven gelaten. Het geheim van deze bevrijding werd door de profeet Azaria onthuld: „Jehova is met u, terwijl gij met hem zijt: en indien gij hem zoekt, zal hij door u worden gevonden” (2 Kron. 14:9 tot 15:2, AS). Vervolgens, in de dagen van koning Hizkia, bedreigden de strijdkrachten van de bouwer van het Assyrische keizerrijk, koning Sanherib, Jeruzalem, beschimpten de God van Jeruzalem, Jehova, en eisten een onvoorwaardelijke overgave. Uit het midden van Jeruzalem zond de profeet Jesaja een boodschap terug welke inhield dat geen compromis gesloten zou worden, en koning Hizkia en de gehele stad nam toevlucht onder Jehova’s onzichtbare bescherming en sterkte. Diezelfde nacht werd van het leger van de pocherige Assyriër de kracht om te strijden, gebroken toen Jehova’s engel met één slag 185.000 krijgslieden neervelde. De volgende morgen ging koning Sanherib naar Assyrië terug en hij werd tenslotte vermoord. Toen de nood het hoogst was, hoe spoedig en bereid liet Jehova God zich worden gevonden en bewees hij een hulp in benauwdheid te zijn! — Jes. 37:14-38.
REDEN VOOR ONBEVREESDHEID
10. Wat moeten wij derhalve niet vergeten daar wij thans tegenover jaren van de grootste beproevingen staan?
10 Het onderricht dat in deze voorbeelden van goddelijke hulp ligt opgesloten, dient thans wel aan ons te zijn besteed. Ze werden opgeschreven voor het welzijn van Gods volk in deze tijd „over wie de volledige einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen” (1 Kor. 10:11, NW). Gerekend van het einde van de „bestemde tijden der natiën” in 1914, bevinden wij ons 37 jaren in de „tijd van het einde” dezer wereld (Luk. 21:24, NW; Dan. 12:4). Gedurende deze kritieke jaren hebben Jehova’s getuigen bescherming en sterkte in hem gezocht, en zij kunnen uit ondervinding belijden dat hij een „beproefde hulp in benauwdheid” is. Ware dit niet zo geweest, dan zouden zij er in deze tijd niet zijn noch in aantal toenemen. Doch wij treden de belangrijkste jaren van deze „tijd van het einde” binnen, de jaren van de grootste beproevingen. De eindstrijd van Armageddon komt naderbij. Laten wij daarom niet vergeten dat Jehova God evenmin verandert als zijn Woord (Mal. 3:6). Zijn sterkte wordt ten toon gespreid te midden van onze zwakheid. In de toekomst kan geen moeilijkheid zo groot worden dat hij ons er niet doorheen kan helpen, indien wij vol vertrouwen in hem als onze toevlucht blijven en niet naar deze wereld zien voor hulp, dat wil zeggen, geen compromis sluiten met de wereld, die Gods vijand is. Waarom zullen Jehova’s getuigen zich er om bekommeren wanneer de gehele wereld tegen hen is, hun getuigenis niet gelooft, en hen haat en vervolgt? De gehele wereld was ook tegen Noach en de zeven die met hem de ark ingingen en Jehova tot hun toevlucht en sterkte maakten. Toen God echter de natuurkrachten ontketende, ging die wereld van goddelozen onder in vernietiging, maar Noach en zijn metgezellen in de ark overleefden de Vloed.
11. Waarin dienen wij thans geloof te hebben, ten einde ons Psalm 46:3, 4 eigen te maken?
11 Wij worden zowel door de ondervindingen die wij onlangs zelf hebben opgedaan, als door het bericht van Gods Woord gesterkt. Daarom dienen wij thans zulk een geloof in onze goddelijke toevlucht te hebben, dat wij datgene wat de psalmist vervolgens zegt, in onze mond nemen en het werkelijk menen „Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën. Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door derzelver verheffing! Sela.” — Ps. 46:3, 4.
12, 13. Wat kan de psalmist, indien hij beeldspraak gebruikt, hier bedoelen?
12 Het is niet gezegd dat de psalmist hier beeldspraak gebruikt en over de symbolische aarde, bergen, zeeën en wateren spreekt. Natuurlijk ondergaat de symbolische aarde in deze tijd een verandering als ten gevolge van een politieke aardbeving, en het land bruist van de verschrikkelijke geluiden van de ene aardschok na de andere vergezeld van het gehuil van mensen en honden dat het bloed in de aderen doet stollen. Politieke regeringen, die op oude bergen leken en de aarde beheersten en stabiliseerden, zijn tot op hun fundamenten bewogen en zijn omgevallen in het midden van de zeeën der volkeren die thans in opstand komen tegen de lang aanvaarde politieke commerciële en religieuze stelsels en ideologieën. De zogenaamde „gekleurde rassen” der wereld hebben zich wakker geschud en zijn in beroering gebracht door de winden der revolutionaire leer en door aardbevingen op de bodem der oceaan. De vrees voor het „gele gevaar”, die in de laatste eeuw reeds tot uitdrukking werd gebracht, wordt thans weer aangewakkerd. Vooral met het oog op de tactiek die de gele rassen op het oorlogstoneel in Korea volgen. Hun toevlucht nemend tot wat zij jen hai of de „mensenzee” noemen, laten zij de ene golf van mensen na de andere uit hun reservoir van honderden millioenen mensen stromen. Louter door geweld van aantallen en brute kracht rukken zij voort en overweldigen alle militaire hindernissen en barrières, zich niet bekommerend om de goedkope mensenlevens die worden geofferd. „Wee” zegt Gods profeet, „der veelheid [het oproer] der grote volken, die daar bruisen, gelijk de zeeën bruisen; en wee het geruis der natiën, die daar ruisen, gelijk de geweldige wateren ruisen! De natiën zullen wel ruisen, gelijk grote wateren ruisen.” — Jes. 17:12, 13, AS.
13 Terwijl deze mensenzeeën, hevig gekweld door vrees, wrok en oude grieven, bruisen, en terwijl de wateren schuimen en modder en vuiligheid opwerpen, beven de politieke bergen die nog bestaan en ze nemen maatregelen om hun stabiliteit en duurzaamheid te waarborgen. Ja, zelfs Vaticaanstad, die beweert op Petrus als haar rots te zijn gefundeerd, voelt zich niet meer stabiel noch van haar duurzaamheid verzekerd. Ze beraamt een vlucht, niet naar Jehova God als een toevlucht en schuilplaats, maar naar de kusten van regeringen met de sterkste vleselijke arm en die tot de tanden zijn bewapend. Voor wereldse mensen is het schrikaanjagend het opkomen van de verontwaardigde, door woede gedreven wateren der mensheid waar te nemen. Daar velen zien dat er in de menselijke maatschappij niets meer duurzaam en stabiel is, geven zij zich in wanhoop er aan over in het opkomende getij te worden verzwolgen.
14. Waarom dienen de erfgenamen van het Koninkrijk te midden van de wereldverandering niet te vrezen of aan het wankelen te worden gebracht?
14 Te midden van al deze wereldberoering en -verandering behoeven zij die toevlucht hebben genomen in Jehova God, niet te vrezen en niet aan het wankelen te worden gebracht. Wij weten dat dit alles in zijn profetie werd voorzegd. Het is het teken van de voleinding van dit samenstel van dingen, ja, het teken van de ongeziene tegenwoordigheid van zijn Zoon, Jezus Christus, in Koninkrijksmacht en -autoriteit. Wij weten dat zijn theocratische regering thans in de hemelen is opgericht en de enige stabiele en duurzame regering in het universum is. De macht en invloed van deze regering worden thans ten aanzien van deze aarde aangewend, en dit is er de oorzaak van dat de „god dezer wereld”, Satan de Duivel, en zijn demonen de aardse maatschappij in beroering brengen en de gehele mensheid in een waanzinnige loopbaan drijven die tegen Gods rechtmatige heerschappij der aarde is gekant en tot een door hem bewerkte vernietiging leidt. Doch er zijn enkelen van ons die hopen met Jezus Christus een aandeel te hebben in die regering der nieuwe wereld met haar nieuwe aarde en hemelen. Dezen bedenken hoe Jehova bij de berg Sinaï de letterlijke aarde heeft geschokt en zij zeggen thans vol vertrouwen: „Toen heeft zijn stem de aarde geschokt, maar nu heeft hij beloofd, zeggende: ’Nog eenmaal zal ik niet alleen de aarde maar ook de hemel in beroering brengen.’ De uitdrukking nu ’Nog eenmaal’ duidt op de verwijdering van de dingen die worden geschokt als dingen die zijn geschapen, opdat de dingen die niet worden geschokt, kunnen blijven. Aangezien wij daarom een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, laten wij voortgaan onverdiende goedgunstigheid te hebben, door middel waarvan wij op aanvaardbare wijze gewijde dienst voor God kunnen verrichten met godvruchtige vrees en ontzag.” — Hebr. 12:26-28, NW.
15. Waarnaar verwijst Psalm 46:3, 4 in werkelijkheid waardoor de mate van onbevreesdheid van de psalmist wordt aangetoond?
15 Hoe het bovenstaande ook zij, Psalm 46 schijnt naar een werkelijke aardse catastrophe te verwijzen. Ten einde zijn betoog kracht bij te zetten, zegt de psalmist dat hij, zelfs indien zulk een letterlijke catastrophe op aarde zou geschieden en het oppervlak der aardbol onder de verschrikkelijke beroering zou veranderen, toch niet zou vrezen. Noch zou hij behoeven te vrezen, want hij wordt veilig beschermd en wordt staande gehouden door een sterkte die niet zijn eigen menselijke sterkte is, maar die afkomstig is van de Almachtige God. Hoe vrij van vrees moeten Noach en zijn gezin zich hebben gevoeld, toen aan het einde van de antediluviaanse wereld de natuurramp bruiste en woedde! Niet alleen omdat zij werden beschermd in de ark die zij hadden gebouwd, maar veeleer omdat zij voor ware bescherming op de grote God Jehova vertrouwden. Hij zou hun geen schade toebrengen door de watervloed waarmede hij de goddeloze, spottende wereld vernietigde. Zoals het in Noachs dagen was, zal het zijn in deze dagen van de onzichtbare tegenwoordigheid van de Zoon des mensen in Koninkrijksmacht.
16. Waarom behoeven wij niet te vrezen voor zulk een toekomstige catastrophe?
16 Terwijl de strijd van Armageddon, „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” dichterbij komt, weten wij niet welke krachten die een catastrophe zullen veroorzaken, door Jehova God zullen worden aangewend om deze wereld te verpletteren en weg te vagen. De politieke, militaire, commerciële en religieuze elementen dezer wereld zullen stellig schudden van vrees bij hetgeen er te zien en te horen is, en ze zullen waanzinnig worden bij het zekere vooruitzicht van vernietiging voor hen. Wij die onder de bescherming, van Gods koninkrijk staan, behoeven niet te vrezen. Wij kunnen natuurlijk worden verschrikt, evenals Mozes bij de berg Sinaï, maar wij zullen niet de vrees der wereld delen (Hebr. 12:21). Wij weten dat God de krachten der vernietiging beheerst en wij weten op wie hij ze richt, niet op ons maar op zijn vijanden, onze vijanden. Wij hebben hem tot onze toevlucht en bescherming gemaakt, en hij zal ons veilig beschermen, terwijl hij ons zal voorbijgaan evenals zijn verderfengel alle huizen in Egypte voorbijging die gemerkt waren met het bloed van het paschalam.
17. Waarom zullen wij in die tijd niet met deze wereld verdwijnen?
17 Zijn daad van het vernietigen van de oude wereld is de „vreemde daad”, de daad van God, waarnaar wij hebben uitgezien, ja, waarom wij hebben gebeden. Wij hebben onze hoop en ons vertrouwen niet verkeerd gesteld in dingen die door de vernuftigheid des mensen zijn geschapen, omdat wij weten dat ze ten ondergang zijn gedoemd en met deze oude wereld zullen verdwijnen. Wij hebben te midden van deze oude wereld lang getuigenis gegeven en geleden en nu zal ze van ons verdwijnen omdat wij niet van deze wereld zijn. Doch wij zullen niet met de wereld verdwijnen, want wij zijn van de nieuwe wereld van rechtvaardigheid. Wij behoren tot Gods theocratische organisatie onder zijn koninkrijk. Zijn zichtbare organisatie zal niet verdwijnen, doch is net zo stabiel en duurzaam als zijn koninkrijk. Welke wonderbaarlijke, gewelddadige veranderingen er daarom ook in het einde van Satans wereld in het physieke voorkomen van de aarde mogen komen, wij zullen niet vrezen.