Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w68 1/2 blz. 75-83
  • Hoe God opstijgt hoog boven alle vijanden

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Hoe God opstijgt hoog boven alle vijanden
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • ’GAVEN IN DE VORM VAN MENSEN’
  • GEEN VAN ZIJN VIJANDEN ZAL ONTSNAPPEN
  • ZEGEPRALENDE OPTOCHTEN
  • BESTRAFFINGEN VÓÓR ALLEN DIE VOOR ARMAGEDDON GEEN GESCHENKEN BRENGEN
  • Alle mensen Jehovah’s zegetochten laten zien
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
  • „Laat God opstaan, laten zijn vijanden verstrooid worden”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
  • Sion
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Maak Jehovah uw welbehagen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
w68 1/2 blz. 75-83

Hoe God opstijgt hoog boven alle vijanden

1. Hoeveel belangstelling tonen mannen voor Gods koninkrijk, en waar benijden zij het om?

INDIEN het merendeel der mannen het opgerichte koninkrijk van God in handen van de hemelse Zoon van David, Jezus Christus, niet zal verkondigen, zal een „groot leger” van vrouwen dit doen. Mannen hebben in grote mate belangstelling voor de politiek van deze wereld. Zij verkiezen menselijke politiek en nationalisme boven het koninkrijk van God, dat vanaf de hemelse berg Sion regeert (Openb. 14:1-5; Hebr. 12:22-28). De politieke regeringen der mensheid zijn afgunstig op de plaats die in de bijbel, Gods Woord, aan het hemelse koninkrijk van de Zoon van David wordt toegekend. Ze negeren het bestaan ervan, alsmede het recht dat het heeft om de gehele aarde te regeren. Ze beschouwen zichzelf groter, hoger, dan het koninkrijk van God. Ze zijn er gebelgd over dat ze door God zijn verworpen. Hun afgunstige houding is te vergelijken met die welke de psalmist David poëtisch aan de bergen van de streek van Basan toeschreef, toen deze zichzelf vergeleken met de berg Sion, waar Jeruzalem zich bevond.

2, 3. Wat stelde de hoogte van Basan voor, en welke berg bleek Jehovah als zijn regeringszetel te hebben uitgekozen, en hoe deed hij dit?

2 De psalmist David zegt: „Het bergland van Basan is een berg van God; het bergland van Basan is een veeltoppige berg. Waarom blijft gij, o gij veeltoppige bergen, met afgunst kijken naar de berg die God voor zich begeerd heeft om daarop te wonen? Ja, Jehovah zelf zal daar voor eeuwig verblijven. De strijdwagens van God zijn tienduizenden, duizenden en nog eens duizenden. Jehovah zelf is van de Sinaï gekomen in de heilige plaats. Gij zijt naar boven opgestegen; gij hebt gevangenen meegevoerd; gij hebt gaven genomen in de vorm van mensen, ja, zelfs de halsstarrigen, om onder hen te verblijven, o Jah God.” — Ps. 68:15-18.

3 Men zou kunnen zeggen dat het bergland van Basan zijn hoogste punt bereikt in de berg Hermon, die meer dan 2700 meter hoog is. Men denkt thans dat de „hoge berg” waar op Jezus Christus ten aanschouwen van zijn discipelen Petrus, Jakobus en Johannes een transfiguratie onderging, de berg Hermon was (Matth. 17:1, 2). Niettegenstaande de hoogte van het berggebied van Basan, verkoos Jehovah God de berg Sion als de hoogte waarop hij de hoofdstad van koning David zou oprichten en waar hij, in de nabijheid van Davids paleis, zijn heilige ark des verbonds zou laten neerzetten (2 Sam. 6:12-16). Daarom stelde hij koning David in staat de burcht Sion te veroveren en zijn regeringszetel van Hebron naar de berg Sion te verplaatsen (2 Sam. 5:4-10). De verovering van Sion was een overwinning voor Jehovah God; en toen zijn ark des verbonds door koning David daarheen werd overgebracht, was het alsof Jehovah in Sion over de natie Israël begon te regeren. Naar verluidt, zat koning David op de berg Sion op „Jehovah’s troon” als diens zichtbare vertegenwoordiger. — 1 Kron. 29:23, NW.

4. (a) Hoe steeg Jehovah in Davids tijd op naar boven? (b) Hoe voerde Jehovah gevangenen mee en nam hij „gaven in de vorm van mensen”?

4 De berg Sion steekt slechts ongeveer 750 meter boven de zeespiegel uit. Toen Jehovah, zoals hij werd vertegenwoordigd door zijn ark des verbonds, daarheen trok, steeg hij op naar boven, als het ware op zegevierende wijze vergezeld van tienduizenden strijdwagens, aangezien de berg Sion door oorlog voor zijn aardse koninkrijk was veroverd. David, zijn gezalfde koning, behaalde de overwinning op de vijanden in het Beloofde Land. Vele gevangenen werden meegevoerd, van wie velen zich er halsstarrig tegen verzetten dat Gods uitverkoren volk het land overnam. Het was alsof Jehovah zelf de gevangenen meevoerde en zegevierend naar de berg Sion terugkeerde. Velen van hen waren beschikbaar als slaven, en met deze gevangenen konden er gaven worden geschonken in de vorm van mensen, in het bijzonder aan de levieten, om het dienstwerk te verrichten in de tabernakel van Gods aanbidding (Ezra 8:20). Op deze wijze nam Jehovah werkelijk ’gaven in de vorm van mensen’. Tevens begon hij verblijf te houden in het Beloofde Land, ook al moesten halsstarrige vijanden onderworpen worden.

5. (a) Waar legde Jehovah Jezus Christus als de Koninklijke Steen, en hoe? (b) Hoe kunnen de heersers van de christenheid vergeleken worden met de joodse regeerders, wat deze Koninklijke Steen betreft?

5 De aardse berg Sion was de plaats waar David zelf regeerde. Omdat Jehovah’s eniggeboren Zoon, Jezus Christus, als mens de Zoon van David was, kan de hemelse hoogte waarop Jehovah deze verheerlijkte Zoon op de troon heeft geplaatst, vergeleken worden met de berg Sion. Daar op de hemelse berg Sion legde Jehovah God Jezus Christus als de Koninklijke Steen nadat hij hem uit de doden had opgewekt, hetgeen allemaal geschiedde als een vervulling van de profetie van Jesaja 28:16 (1 Petr. 2:5-7). Maar toen het erop aankwam Jezus Christus, de Zoon van David, op grond van zijn menselijke afstamming van David te aanvaarden als de rechtmatige Erfgenaam van Davids koninkrijk, schreeuwden de joodse regeerders van negentien eeuwen geleden tot de stadhouder Pontius Pilatus, die keizer Tiberius Caesar diende: „Wij hebben geen andere koning dan caesar” (Joh. 19:15). Door Gods opstandingsmacht begon deze Zoon van David echter op de hemelse berg Sion te regeren. Jehovah verkoos deze symbolische berg als de regeringszetel in plaats van de aardse berg Sion of welke bergtop van Basan maar ook. Maar evenals de joodse regeerders wensen de koningen van de christenheid geen hemelse regeringszetel over zich; zij geven de voorkeur aan hun eigen hoge regeringsbergen op aarde.

’GAVEN IN DE VORM VAN MENSEN’

6, 7. Hoe bewees de apostel Paulus in zijn brief aan de Efeziërs dat Psalm 68 profetisch is?

6 Dit is niet een denkbeeldige manier waarop wij de dingen bezien. Het is de vervulling van profetie. De apostel Paulus beschouwde Psalm 68 als profetisch. Toen hij aan de christelijke gemeente in het oude Éfeze, in Klein-Azië, schreef, deed hij een aanhaling uit Psalm 68:18 en verklaarde hoe deze profetie in Jezus Christus en zijn gemeente van discipelen werd vervuld. Zo schreef Paulus, in Efeziërs 4:7-13:

7 „Aan een ieder van ons nu werd onverdiende goedheid gegeven naar de wijze waarop de Christus de vrije gave heeft toegemeten. Daarom zegt hij: ’Toen hij naar boven opsteeg, heeft hij gevangenen meegevoerd; hij heeft gaven in mensen gegeven.’ Wat anders nu betekent de uitdrukking dat ’hij opsteeg’ dan dat hij ook naar de lagere gewesten, dat wil zeggen, de aarde, is neergedaald? Hij die is neergedaald, is dezelfde die ook tot ver boven alle hemelen is opgestegen, om volheid aan alle dingen te geven. En hij heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren, met het oog op de opleiding van de heiligen, voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van de Christus, totdat wij allen geraken tot de eenheid in het geloof en in de nauwkeurige kennis van de Zoon van God.”

8. (a) Welke betekenis is er aan gegeven dat Paulus Psalm 68:18 op Jezus Christus van toepassing heeft gebracht? (b) Hoe deed Jehovah in Davids tijd de dingen die beschreven staan in Psalm 68?

8 De wijze waarop de apostel Paulus hier de vervulling van Psalm 68:18 verklaart, betekent niet of wil niet zeggen dat Jezus Christus Jehovah God is. Maar wordt Psalm 68:18 in de Hebreeuwse bijbel niet tot Jehovah gericht? Ja zeker. Maar in de voorbeeldige vervulling van deze woorden, waaraan koning David een aandeel had, was het niet Jehovah zelf die letterlijk de berg Sion besteeg en daar plaatsnam op zijn koninklijke zetel en er zijn tent van aanbidding opsloeg. Op een rechtstreekse wijze was het David, de gezalfde heerser en strijder die Jehovah vertegenwoordigde. Derhalve was het Jehovah God, zoals hij werd vertegenwoordigd door David, die dit alles deed. Hoewel David zelf deze dingen deed, beschouwde hij Jehovah God, die de verantwoordelijke Persoon was, als degene die deze dingen deed. Daarom richtte David zich dus tot Jehovah God als Degene die dit alles deed. Dezelfde procedure gaat ook op in de hedendaagse vervulling.

9. (a) Hoe daalde Jehovah neer en steeg hij op, in de volledige vervulling van Psalm 68:18? (b) Hoe steeg Jezus Christus ’tot ver boven alle hemelen op’?

9 In deze volledige vervulling was het niet Jehovah zelf die ’neerdaalde naar de lagere gewesten, dat wil zeggen, de aarde’. Het was Jehovah’s eniggeboren Zoon die in werkelijkheid daarheen afdaalde, die zelfs naar de diepten van Sjeool of Hades ging, daar zijn lijk in een grafstede werd gelegd die in een rots was uitgehouwen (Jes. 53:9; Matth. 27:57-61; Ps. 16:10; Hand. 2:25-32). Jezus Christus steeg op uit het aardse graf, maar niet door eigen kracht. (Hoe zou een dode man zichzelf kunnen opwekkena, of, wat nog moeilijker is, zichzelf levend kunnen maken in een geestelijke opstanding?) Herhaaldelijk wordt in de geïnspireerde Schrift gezegd dat God degene was die Jezus Christus, de Zoon van David, uit de doden opwekte. Ook was het niet in letterlijk opzicht Jehovah God die van de aarde opsteeg en terugkeerde naar de hemel, naar de hemelse berg Sion. Het was de uit de doden opgewekte Zoon van David, Jezus Christus, die op de veertigste dag, gerekend vanaf zijn opstanding, opsteeg en naar de hemel terugkeerde. Op de hemelse berg Sion werd hij door Jehovah God als een kostbare Hoeksteen gelegd. Jezus Christus ’steeg tot ver boven alle hemelen op’ doordat Jehovah God hem een plaats gaf welke hoger was dan die van alle andere hemelse schepselen, een hogere positie boven hen dan hij voordien had gehad. — Fil. 2:5-11.

10. (a) Waarom gebruikte Paulus het voornaamwoord „hij” in plaats van „Gij” toen hij Psalm 68:18 aanhaalde? (b) Hoe „heeft hij gevangenen meegevoerd”, en wat ging hij met hen doen?

10 Men merke daarom op dat de apostel Paulus, toen hij een aanhaling uit Psalm 68:18 deed, de aangehaalde woorden niet tot Jehovah God richtte en niet het persoonlijke voornaamwoord „Gij” gebruikte, maar „hij”. Paulus wist dat de opgestegen Jezus Christus op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. van Jehovah God de heilige geest ontving en deze uitstortte op zijn wachtende discipelen in Jeruzalem, ongeveer 120 van hen. ’Hij voerde gevangenen mee’, niet door de voorchristelijke getrouwe dienstknechten van God op te wekken en hen met zich naar de hemel te nemen, want op de dag van het pinksterfeest zei de apostel Petrus zelf dat zelfs de voorchristelijke koning David niet naar de hemel was opgestegen, maar nog begraven lag in het land van Judéa (Hand. 2:1-34). De „gevangenen” die Jezus Christus meevoerde en die hij, evenals David, aan Gods dienst overdroeg, waren die 120 personen in Jeruzalem op wie hij heilige geest uitstortte. Op diezelfde pinksterdag werden er nog ongeveer drieduizend „gevangenen” aan zijn zegetocht toegevoegd (Hand. 2:37-42). Onder die omstandigheden kon hij, als Jehovah’s vertegenwoordiger, ’gaven in mensen geven’.

11. Hoe heeft Jehovah dan zowel ’gaven in de vorm van mensen’ aangenomen als gegeven?

11 Door Jezus, die door Jehovah God uit de doden werd opgewekt, had Jehovah God „gaven genomen in de vorm van mensen” (Ps. 68:18). Door de uit de doden opgewekte Jezus kon hij eveneens ’gaven in mensen geven’ op de dag van het pinksterfeest en daarna.

12. (a) Welke „gaven in mensen” schonk Jezus Christus, en aan wie? (b) Van welk feit was het geschenk van dergelijke „gaven in mensen” een tastbaar bewijs?

12 De „gaven in mensen” in de vorm van de twaalf apostelen, van wie er enkelen ook christelijke profeten waren, waren duidelijk zichtbaar op die dag van het pinksterfeest in 33 G.T. (Hand. 2:37, 42, 43). Deze apostolische en profetische „gaven in mensen” werden dadelijk aanvaard door de andere gevangen discipelen. Maar de zegevierende Christus aan Gods rechterhand in de hemel gaf nog andere „gaven in mensen” aan zijn gemeente van discipelen op aarde, namelijk evangeliepredikers, geestelijke herders en leraren. Opgedragen, gedoopte, met de geest vervulde mannen dienden volgens het bijbelse verslag op een in het oog vallende wijze in deze hoedanigheden met betrekking tot de werkzaamheden van de eerste-eeuwse christelijke gemeente. Daarom sprak de apostel Paulus in Efeziërs 4:11 en Handelingen 20:28 over „gaven in mensen” (Hand. 21:9; 2 Tim. 4:5). Toen die „gaven in mensen” aan de pasgevormde christelijke gemeente in Jeruzalem werden geschonken, was dit een tastbaar, zichtbaar bewijs van het feit dat de uit de doden opgewekte Jezus Christus op zegevierende wijze naar de hemelse berg Sion was „opgestegen”, waar Jehovah God hem als een kostbare „fundament-hoeksteen” legde. Op hem wordt zijn gemeente opgebouwd.

13. (a) Welke „gaven in mensen” heeft de christelijke gemeente thans, en in het bijzonder sinds wanneer? (b) Hoe hebben de natiën van de christenheid Gods Koninklijke Steen verworpen, maar wat heeft God met hem gedaan?

13 Ook in deze tijd heeft de ware christelijke gemeente zulke „gaven in mensen”. Wij hebben niet de apostelen en christelijke profeten persoonlijk, maar wij hebben hen wel bij ons in hun geïnspireerde geschriften, die deel uitmaken van de christelijke Griekse Geschriften. Bovendien hebben wij die tot de ware christelijke gemeente behoren, de andere ’gaven in de vorm van mensen’ in de hoedanigheden van evangeliepredikers, geestelijke herders en leraren, in het bijzonder sedert het jaar 1919. Door de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 te voeren, bewezen de natiën der christenheid dat zij Gods koninkrijk verwierpen, alsmede de Koninklijke Steen, aan wie hij een plaats had toegewezen op de hemelse berg Sion, de rechtmatige regeringszetel voor de gehele aarde. Deze verwerping van Gods Koninklijke Steen bereikte een hoogtepunt doordat zij in 1919 ten gunste van een Volkenbond, hoofdzakelijk volken van de christenheid, stemden. Maar de Koninklijke Steen die de politieke bouwers, ondersteund door de religieuze geestelijken, aldus verwierpen, werd door Jehovah God bevestigd in zijn verheven positie op de hemelse berg Sion, als een volledige vervulling van Jesaja 28:16. Jehovah God maakte dat feit duidelijk door zijn volk in 1919 uit Babylonische slavernij te bevrijden en vervolgens „gaven in mensen” te geven.

14. (a) Hoe verblijft Jehovah nu onder de „halsstarrigen”? (b) Wat worden de gewillige „gevangenen”, en hoe verblijft Jehovah onder hen?

14 Degenen die ’halsstarrig’ weerstand bieden aan Gods zegevierende koninkrijk, bereiken in werkelijkheid niets tegen dit koninkrijk. Te Armageddon, wanneer Jehovah God tegen hen opstaat zoals bij de berg Perazim en bij Gibeon, zal hij hen door bemiddeling van zijn verheven Koninklijke Steen, Jezus Christus, volkomen verdelgen. Ondertussen verblijft God nog steeds als Koning zelfs onder de „halsstarrigen”, en in weerwil van hen. Tot zijn Koninklijke Steen, Jezus Christus, op de hemelse berg Sion, zegt Jehovah: „Ga onderwerpen te midden van uw vijanden” (Ps. 110:1, 2, NW). Maar degenen die „dit goede nieuws van het koninkrijk” aanvaarden en gewillig „gevangenen” worden van de zegevierende Jehovah God en zijn Christus, worden zijn „mensen van goede wil” (Luk. 2:14). Hij bouwt hen geestelijk op als een christelijke gemeente door bemiddeling van ’gaven in de vorm van mensen’, namelijk evangeliepredikers, herders en leraren. Door zijn heilige geest verblijft Jah God onder die gewillige gevangenen.

GEEN VAN ZIJN VIJANDEN ZAL ONTSNAPPEN

15, 16. Hoe alleen kan, in het licht van wat David in Psalm 68:19 zei, de ontsnapping aan de vernietiging van degenen die voor het hemelse koninkrijk zijn uitgekozen, worden verklaard?

15 Thans, negenenveertig jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918, kunnen wij, wanneer wij terugkijken, voor onszelf de woorden uiten van de psalmist David, te zamen met zijn sterke verzekeringen voor de toekomst: „Gezegend zij Jehovah, die dagelijks de vracht voor ons draagt, de ware God van onze redding. . . . De ware God is voor ons een God van reddingsdaden; en aan Jehovah, de Soevereine Heer, behoren de wegen toe die uit de dood leiden. Waarlijk, God zelf zal het hoofd van zijn vijanden verpletteren, de harige schedel van al wie in zijn schuld voortwandelt. Jehovah heeft gezegd: ’Uit Basan zal ik terugbrengen, ik zal hen terugbrengen uit de diepten der zee, opdat gij uw voet moogt wassen in bloed, opdat de tong van uw honden haar deel krijge van de vijanden.’” — Ps. 68:19-23.

16 Hoe het eigenlijk mogelijk is geweest dat de gewillige „gevangenen” van de zegevierende Jezus Christus in deze „tijd van het einde” en onder de wereldomvattende vervolging die volgens de voorzegging over Christus’ getrouwe volgelingen zou komen, ooit aan een volledige vernietiging zijn ontsnapt, is een wonder. Het kan slechts worden verklaard door het feit dat Jehovah een „God van reddingsdaden” is en dat aan hem ’de wegen toebehoren die uit de dood leiden’. In dit verband moeten wij bedenken dat God vanaf 1918 tot aan Armageddon de dagen der verdrukking over de wereldse natiën en koninkrijken heeft verkort. Zoals door Jezus Christus werd voorzegd, heeft hij dit gedaan ter wille van zijn uitverkorenen, opdat er enig vlees op aarde gered zou worden (Matth. 24:21, 22). Dit verkorten van de verdrukking heeft zelfs de redding tot gevolg gehad van het gezalfde overblijfsel van degenen die God heeft uitgekozen voor het hemelse koninkrijk met Christus.

17. Welke andere gewillige „gevangenen” hebben thans reden Jehovah te zegenen voor daden van redding?

17 Niet alleen zij, maar ook de „grote schare” van andere gewillige „gevangenen” op aarde heeft reden om Jehovah te zegenen als een „God van reddingsdaden”, „de ware God van onze redding”, Degene „die dagelijks de vracht voor ons draagt”. Dit is ook precies datgene wat de „grote schare”, zoals in Openbaring 7:9, 10 werd voorzegd, thans doet.

18. Op welke wijze zal Jehovah hen van Basan en van de diepten der zee terugbrengen, en om welke behandeling te ondergaan?

18 Jehovah God zal geen „reddingsdaden” bewerkstelligen voor zijn vijanden. Hij zal te Armageddon tegen hen opstaan, om hun hoofd te verpletteren, om de schedel van degenen die schuldig voor hem worden bevonden en die hun schuld blijven vergroten, te verbrijzelen. Tijdens de vernietiging van het religieuze Babylon de Grote en in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Armageddon, zullen deze vijanden naar hoge en lage plaatsen trachten te ontkomen en zich verschuilen in plaatsen die schijnbaar buiten ieders bereik liggen. Al zouden zij bij wijze van spreken naar het bergland van Basan gaan en de hoge toppen ervan beklimmen, Jehovah God, aan wie niemand kan ontkomen, zal hen vandaar naar omlaag voeren en terugbrengen om straf te ondergaan. Zelfs al zouden zij zich in door atoomkracht aangedreven onderzeeboten in de diepten der zee trachten te verbergen, de onvermijdelijke Jehovah God zal hen terugbrengen. Voor welk lot? Om geslacht te worden, opdat hun levensbloed wordt uitgestort. Dit zal de ware volgelingen van de Zoon van David in feite in staat stellen hun voet in het bloed van hun vijanden te wassen. Zulke verfoeilijke vijanden zullen geen fatsoenlijke begrafenis krijgen, maar indien wij enige honden tot onze beschikking hebben, die in de bijbel als verachte dieren worden afgebeeld, zal God ze het bloed laten oplikken van de vijanden tegen wie God is opgestaan.

ZEGEPRALENDE OPTOCHTEN

19. Welke zegetochten hebben de „halsstarrigen” gezien, en welke stammen nemen deel aan deze optochten?

19 Reeds in deze opwindende tijden vóór de oorlog van Armageddon hebben de halsstarrige, onbuigzame vijanden de zegetochten van Jehovah’s volk gezien. Deze vieren jubelend de opmerkelijke overwinningen die Jehovah God sinds 1914, toen de „tijd van het einde” begon, reeds door de Zoon van David heeft behaald. Thans kunnen er geen stammen van het natuurlijke Israël worden geïdentificeerd, zoals de stammen Benjamin, Juda, Zébulon en Náftali, aangezien joodse geslachtsregisters in de laatste helft van de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening verloren zijn gegaan. Maar wij hebben wel een overblijfsel van de „twaalf stammen” van het geestelijke Israël, die met de Zoon van David op de hemelse berg Sion zullen staan (Openb. 7:4-8; 14:1-5; Gal. 6:16). Dit kleine overblijfsel van geestelijke Israëlieten heeft zich bij deze hedendaagse zegetochten gevoegd, tot eer van de zegevierende Jehovah God en zijn Zoon van David. Het is zoals datgene wat David betreffende zijn eigen tijd beschreef:

20, 21. (a) Hoe verliepen deze zegetochten, en waarom werden ze de optochten van God genoemd? (b) Waarom noemde David Jehovah „mijn God, mijn Koning”?

20 „Men heeft uw optochten gezien, o God, de optochten van mijn God, mijn Koning, naar de heilige plaats. De zangers gingen voorop, de spelers op snaarinstrumenten daarachter; in het midden waren de meisjes die de tamboerijn sloegen. Zegent in bijeengekomen menigten God, Jehovah, o gij die uit de Bron van Israël zijt. Daar is de kleine Benjamin die hen onderwerpt, de vorsten van Juda met hun juichende menigte, de vorsten van Zébulon, de vorsten van Náftali. Uw God heeft uw sterkte opgeëist. Toon toch sterkte, o God, gij die voor ons hebt gehandeld.” — Ps. 68:24-28.

21 In het Israël uit de oudheid werd elke overwinning van Jehovah God de reden voor een zegetocht van de zijde van zijn uitverkoren volk, dat dan naar zijn heiligdom of centrale plaats van aanbidding optrok. Dergelijke optochten werden Gods optochten genoemd, alsof hij zich aan het hoofd stelde van de optocht naar zijn heiligdom. Door de overwinning voor zijn volk te behalen, had hij zijn koningschap over hen bevestigd, om welke reden de psalmist David Jehovah God „mijn Koning” noemde. Hij verdiende het derhalve om met muziek en zang in het openbaar geloofd te worden, terwijl mannen en vrouwen uit alle stammen van Israël eraan meededen.

22. (a) Wie was de „Bron van Israël” waar de Israëlieten uit voortkwamen? (b) Waarom kon God hun sterkte opeisen, en waarom moest hij zijn eigen sterkte tonen?

22 De zangers en de vrouwen die de tamboerijn sloegen, konden zingen: „Zegent in bijeengekomen menigten God, Jehovah, o gij die uit de Bron van Israël zijt” (Ps. 68:26). De aardse bron van alle twaalf stammen van Israël was natuurlijk de patriarch Jakob, die de bijnaam Israël had, maar hun werkelijke Bron als een uitverkoren natie was Jehovah God, en hem dienden zij te zegenen wanneer zij in bijeengekomen menigten waren, zoals ter gelegenheid van een zegetocht. Van hem had de natie sterkte ontvangen, en daarom eiste hij terecht de sterkte van de natie op voor zijn dienst. Maar wilde de natie succesvol zijn en zegevieren, dan moest Hij zijn sterkte tonen en moest hij handelend voor hen optreden tegen de vijanden.

23. (a) Hoe hebben de heidense natiën sinds 1919 de optochten gezien van „mijn God, mijn Koning”? (b) Wie hebben hier een groot aandeel in gehad?

23 In de tegenwoordige tijd, sinds 1919 van onze gewone tijdrekening, hebben Jehovah’s christelijke getuigen zulke zegetochten ter ere van de overwinningen van hun God Jehovah gehad. Eensgezind zijn zij er „in bijeengekomen menigten” op uitgetrokken om getuigenis af te leggen van zijn naam en koninkrijk, hetgeen zij, in navolging van de apostelen van Jezus Christus, zowel in het openbaar als van huis tot huis hebben gedaan (Hand. 5:42; 20:20). Zij hebben dit gedaan onder de onzichtbare leiding van Jehovah God, wiens naam zij dragen. Op deze wijze hebben de mensen van alle heidense natiën de optochten van de God en Koning van Jehovah’s getuigen gezien. In zulke optochten van getuigeniswerk is de grote afdeling van opgedragen vrouwelijke getuigen zo in het oog gesprongen, dat deze niet over het hoofd gezien kan worden of onvermeld kan blijven.

24. Waar zijn er in dat verband werkelijk „bijeengekomen menigten” gezien?

24 Ja, wat zijn er in verband met deze hedendaagse zegetochten toch grote „bijeengekomen menigten” gezien op de door Jehovah’s getuigen belegde kring-, districts- en nationale en internationale vergaderingen! Neem bijvoorbeeld de openbare vergadering die op zondag, 7 augustus 1958, in de stad New York werd gehouden, toen de lezing „Gods koninkrijk heerst — Is het einde der wereld nabij?” door de president van de Watch Tower Bible & Tract Society voor een gehoor van 253.922 personen werd uitgesproken!

25. (a) Wanneer zal de grootste viering van een overwinning worden gevierd, en waarom? (b) Waar zal de sterkte van hen die aan de optocht deelnemen, voor vereist worden?

25 O, maar wat een zegetocht zal er over de gehele wereld zijn nadat Jehovah op het slagveld van Armageddon tegen zijn vijanden opstaat en zijn grootste overwinning aller tijden behaalt! O, hoe zullen de begunstigde overlevenden van de oorlog van Armageddon zijn eeuwige overwinning met zang en muziek vieren en hem zegenen, die de Bron van leven van zijn volk is! Als antwoord op hun vurige gebeden zal hij daar zijn sterkte hebben getoond ter rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit en zijn heilige naam. Hij zal ook handelend zijn opgetreden voor hun bevrijding. Beseffend dat zij hem veel verschuldigd zijn, zullen zij ermee voortgaan gunstig te reageren wanneer hij hun fysieke en geestelijke sterkte opeist. Gedurende de duizend jaar van Christus’ regering die volgt, zullen zij vol vreugde hun sterkte gebruiken om over Jehovah’s daden en glorierijke overwinning te vertellen aan de miljarden die uit de doden worden opgewekt.

BESTRAFFINGEN VÓÓR ALLEN DIE VOOR ARMAGEDDON GEEN GESCHENKEN BRENGEN

26, 27. Waarom is het raadzaam nu een juiste beslissing te nemen, zoals in Psalm 68:29-35 wordt uiteengezet?

26 De nu nog resterende jaren vóór God in Armageddon tegen zijn vijanden opstaat, zijn kritieke jaren, die het bijzonder raadzaam maken dat iedereen een juiste beslissing neemt. Er zullen in Armageddon straffen uitgedeeld worden, en wanneer iemand daar gestraft wordt, zal het zijn vernietiging betekenen. Het is heel passend dat de psalmist David voor onze gewichtige tijd een juiste beslissing aanbeveelt, als hij zegt:

27 „Vanwege uw tempel te Jeruzalem zullen koningen geschenken brengen aan u zelf. Bestraf het wilde dier van het riet, de vergadering van stieren, met de kalveren der volken, die ieder stukken zilver vertrappen. Hij heeft de volken die behagen scheppen in oorlogen, verstrooid. Bronzen voorwerpen zullen uit Egypte komen; Kusch zelf zal haastig zijn handen uitstrekken met geschenken aan God. O gij koninkrijken der aarde, zingt God toe, speelt melodieën voor Jehovah — . . . voor Degene die op de aloude hemel der hemelen rijdt. Ziet! Hij laat zijn stem weerklinken, een sterke stem. Schrijft God sterkte toe. Over Israël is zijn uitnemendheid en zijn sterkte is in de wolken. God is vrees inboezemend uit uw grootse heiligdom. De God van Israël is hij, die sterkte geeft, ja, macht aan het volk. Gezegend zij God.” — Ps. 68:29-35.

28. In welk opzicht hebben „Egypte” en „Kusch” Jehovah God geschenken gegeven?

28 Wie is dan de „Koning der natiën”, ja, „de Koning tot onbepaalde tijd”? Het is Jehovah God, de Universele Soeverein, die verheven is boven alle koningen van de natiën (Jer. 10:7, 10, NW). Zelfs zijn Zoon Jezus Christus staat boven hen allen (Openb. 17:14; 19:16). Zowel de koningen van de christenheid als die van het heidendom weigeren Jehovah’s opperste koningschap te erkennen. Maar zij zijn ertoe verplicht bijdragen te leveren tot Jehovah’s aanbidding die in zijn geestelijke tempel wordt beoefend, waarvan Jezus Christus de Fundament-Hoeksteen is en zijn getrouwe discipelen „levende stenen” zijn (1 Petr. 2:5-9). Daar Jehovah’s aanbidders, zijn christelijke getuigen, vastberaden God als Regeerder meer gehoorzaamd hebben dan mensen, zijn de aardse regeerders ertoe verplicht geweest wetten te maken en gerechtelijke beslissingen te nemen waardoor een juiste achting voor Jehovah’s getrouwe aanbidders in zijn tempel tot uitdrukking is gebracht. Op deze wijze zijn er als het ware bronzen geschenken uit de oude vijandige natie Egypte gekomen; en Kusch, of Ethiopië, een andere vijand, heeft haastig Jehovah God geschenken overhandigd.

29. (a) Hoe dienen mensen van de „koninkrijken der aarde” de Berijder van de hemelen te bezingen? (b) Hoe zal het „dier van het riet” en de „vergadering van stieren” bestraft worden, en waarom?

29 Nu is het voor mensen van alle „koninkrijken der aarde” tijd geworden om te luisteren naar de Koninkrijksboodschap die door Jehovah’s christelijke getuigen wordt bekendgemaakt en mee te gaan doen met het lofgezang voor Jehovah, Degene die zegevierend, als op een strijdwagen, van aloude tijden af, op de hoogste hemelen rijdt. De machtige heersers van de aarde zullen, net als het „wilde dier van het riet”, het nijlpaard, of als de „vergadering van stieren”, met hun onderdanen die hen volgen als „kalveren der volken”, door Jehovah God in Armageddon worden bestraft omdat zij hem geen „stukken zilver” als bijdrage aanbieden, maar wat hem toebehoort blijven „vertrappen”. Zij ’scheppen behagen in oorlogen’ met hem en zijn getrouwe aanbidders. In antwoord op ons gebed om tegen zulke tegenstanders op te staan, zal Jehovah God hen verstrooien en vernietigen, en zijn vervolgde volk zal hij bevrijden. Als luide donder zal zijn „sterke stem” bestraffingen laten horen waardoor alle tegenstand biedende vijanden voor altijd tot zwijgen zullen worden gebracht.

30. (a) Waarom dienen wij God sterkte toe te schrijven? (b) Hoe is hij ’uitnemend’ over zijn volk?

30 Geloven wij werkelijk dat Jehovah God de macht heeft dit te doen? Het is voor ons van levensbelang hem een dergelijke macht toe te schrijven. Tot op deze huidige dag heeft hij het overblijfsel van zijn geestelijke Israëlieten en hun opgedragen aardse metgezellen de kracht en de macht gegeven om te doen wat hij hun geboden heeft als zijn Getuigen gedurende deze hachelijke dagen vóór Armageddon ook te doen. Hem moeten wij de sterkte geven en toeschrijven voor de dingen die wij zelf tot stand hebben kunnen brengen, vanwege de wonderbaarlijke overwinningen die hij ons heeft geschonken. Hij krijgt bij ons de hoogste plaats van „uitnemendheid”, en geen andere goden of aardse heersers worden erkend als zijnde machtiger dan hij, of zelfs net zo hoog als hij. Zijn „uitnemendheid” als Universele Soeverein is voor ons duidelijk, omdat wij hem als Regeerder gehoorzamen en zijn koninkrijk dat onder de Zoon van David staat, op wereldomvattende schaal prediken.

31. Hoe is zijn sterkte „in de wolken”?

31 Het is werkelijk waar dat „zijn sterkte . . . in de wolken” is, in de lucht, buiten de interplanetaire ruimte, want hij is de Almachtige. In Armageddon zal hij zijn almacht boven mensen en duivelen ten toon spreiden, om zijn universele soevereiniteit van blaam te zuiveren. Dienen wij hem als God niet te zegenen? Ja, nu en voor altijd!b

[Voetnoten]

a Een dergelijke gedachte van ’auto-anástasis’ of ’zelfopstanding’ wordt tot uitdrukking gebracht in paragraaf 1 van de tweede kolom op bladzijde 570 van Deel 3 van M’Clintock and Strong’s Cyclopædia. Bij een bespreking van het onderwerp „Eerstgeboren” wordt daar gezegd: „De uitdrukking ’eerstgeboren’ moet niet altijd letterlijk genomen worden; deze wordt soms gebruikt voor de eerste, uitnemendste, voornaamste van bepaalde dingen. ’Jezus Christus’ is dus ’de eerstgeborene van elk schepsel, de eerstgeborene uit de doden’, door de Vader voortgebracht vóór enig ander schepsel; de eerste die op eigen kracht uit de dood opstond (zie Journal of Sacred Literature, april 1861).”

b In De Wachttoren, de Engelse uitgaven van 1 maart tot en met 15 mei 1932 (Nederlandse uitgaven van mei, juni, juli 1932), werd een serie van zes artikelen gepubliceerd over het onderwerp „Bekendmaking van Jehovah’s naam”, waarin Psalm 68 geheel besproken werd aan de hand van de Authorized of King James Version of the Holy Bible. De uitleg die daarin werd gegeven was natuurlijk in overeenstemming met de onderzoekingen van de bijbel die tot die tijd gemaakt waren.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen