-
Eén wereld, één regering onder Gods soevereiniteitDe Wachttoren 1975 | 15 oktober
-
-
daarna zult gij mij zelfs tot heerlijkheid voeren. Wie heb ik in de hemel? En buiten u heb ik werkelijk geen ander behagen op aarde. Maar wat mij betreft, het naderen tot God is goed voor mij. In de Soevereine Heer, Jehovah, heb ik mijn toevlucht gesteld, om al uw werken bekend te maken.” — Ps. 73:24, 25, 28.
22. Waarvan kunnen wij, op grond van de woorden van de psalmist, dus zeker zijn?
22 Door thans de Soeverein van het gehele universum tot onze toevlucht te kiezen, kunnen ook wij er zeker van zijn dat hij ons met zijn raad zal leiden en ons daarna tot onverwelkelijke heerlijkheid zal voeren.
-
-
De ene regering voor één wereld onder Gods soevereiniteitDe Wachttoren 1975 | 15 oktober
-
-
De ene regering voor één wereld onder Gods soevereiniteit
1. Welke conclusie met betrekking tot het bestuur van de mensheid zijn raadgevers van de wereld genoodzaakt te trekken?
RAADGEVERS en adviseurs met betrekking tot wereldaangelegenheden raken voortdurend gefrustreerd. Of zij de gedachte nu prettig vinden of niet, zij zijn genoodzaakt de conclusie te trekken dat de menselijke familie, hoewel ze thans zesduizend jaar oud is, niet in staat is zichzelf te besturen. Ze heeft niet uit zichzelf de soort van regering voortgebracht die de gehele mensheid tot één wereld heeft gemaakt of kan maken.
2. Waarom kan men, op grond van het begin dat God de mensheid gaf, hem er niet de schuld van geven dat de mensheid thans niet „één wereld” is?
2 Wie treft de schuld hiervoor? Niet de Schepper van de menselijke familie en derhalve niet hun hemelse Vader. De gehele mensheid is ontstaan uit de ene oorspronkelijke mens die door de Soevereine Heer, Jehovah God, op aarde tot bestaan werd gebracht. Daarna maakte de Schepper uit een deel van het volmaakte lichaam van deze man, dat hij als basis gebruikte, de eerste, oorspronkelijke vrouw, opdat de gehele mensheid als de nakomelingen van dit oorspronkelijke mensenpaar één vlees zou zijn. Dit feit werd negentienhonderd jaar geleden duidelijk uiteengezet aan de filosofen van het Griekse hoogste gerechtshof, de Areópagus, in het oude Athene. Tot deze eminente rechters zei de christelijke apostel Paulus: „Hij [God] heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de gezette tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der mensen verordend, opdat zij God zouden zoeken.” — Hand. 17:22-27; Gen. 2:7-25; 1:26-31.
3, 4. (a) Wat was vanaf het begin Gods bedoeling met betrekking tot de mensheid? (b) Hoe werd aan Adam getoond dat onderworpenheid aan Gods soevereiniteit een levenswijze was met de eeuwigheid in het vooruitzicht?
3 Het was Gods bedoeling dat de menselijke familie „één wereld” der mensheid zou zijn, één mensenmaatschappij waarvan allen van hetzelfde been, vlees en bloed zouden zijn. Deze verenigde mensenmaatschappij zou op de gehele oppervlakte van de aarde wonen, terwijl deze aarde als hun eeuwige tehuis in een met een park te vergelijken tuin of paradijs veranderd zou worden. De mensheid zou de vissen, de vogels en de landdieren in onderworpenheid moeten hebben, maar de mensheid zelf zou
-