De wettelijke fundamenten van de nieuwe wereld
’Toen God voornemens was de onveranderlijkheid van zijn raad overvloediger te demonstreren, kwam hij tussenbeide met een eed.’ — Hebr. 6:17, NW.
1. Was Paulus gerechtvaardigd aan zijn landgenoten te schrijven?
WAT was de dringende reden waarom Paulus, „een apostel der natiën,” dat wil zeggen, niet-Joodse mensen (Rom. 11:13, NW), een brief schreef aan de Hebreeuwse Christengemeente van Palestina? Niet dat Paulus in enig opzicht buiten de grenzen ging door aan zijn landgenoten te schrijven. Herhaaldelijk bracht hij zijn grote liefde en bezorgdheid voor hen tot uitdrukking, en hij wist dat de opdracht die de Here Jezus tegenover Ananias had geuit, hen omvatte: „Deze man is mij een uitverkoren vat om mijn naam zowel naar de natiën als naar koningen en de zonen Israëls te brengen” (Hand. 9:15, NW). Maar, om zijn woorden aan de Galaten aan te halen, Paulus besefte dat ’het goede nieuws voor hen die onbesneden zijn, aan hem was toevertrouwd, evenals het [in tegenstelling hiermede] voor hen die besneden zijn, aan Petrus was toevertrouwd’ (Gal. 2:7, NW). Er moet daarom een speciale reden zijn geweest waarom Paulus die zeer interessante en leerzame brief aan de Hebreeën heeft geschreven, alhoewel hij zelf zegt dat het „in weinig woorden” was. — Hebr. 13:22, NW.
2. Wat was de speciale reden waarom Paulus aan de Hebreeën schreef?
2 Wij geloven dat de dringende reden welke in Paulus’ tijd in diens geest ontstond, in onze tijd wederom is ontstaan. Vergist u niet! Maak aan de hand van de titel die voor dit artikel is gekozen, niet de gevolgtrekking dat het een wettelijke bespreking van bepaalde abstracte waarheden zal zijn, die slechts op objectieve wijze bestudeerd zullen worden. Evenals Paulus leggen wij daarentegen deze aangelegenheid aan onze lezers voor omdat „wij verlangen dat een ieder van u dezelfde naarstigheid aan de dag legt om tot aan het einde de volle verzekerdheid van de hoop te hebben, opdat gij niet traag moogt worden, maar weest navolgers van hen die door middel van geloof en geduld de beloften beërven.” — Hebr. 6:11, 12, NW.
3, 4. (a) Met welk argument als basis doet de apostel zijn beroep? (b) In welk opzicht mogen wij verwachten dat dit ons in deze tijd zal helpen?
3 Ter ondersteuning hiervan onthult de apostel vervolgens een argument dat de voornaamste basis voor onze studie vormt. Hij herinnert ons aan de belofte die God aan Abraham deed, en welke onder ede werd gegeven. Een soortgelijke methode wordt door mensen gevolgd ten einde in een wettelijke waarborg te voorzien, waardoor een einde wordt gemaakt aan mogelijk geredetwist. Het enige verschil is, dat „mensen zweren bij de grotere,” terwijl God „bij zichzelf zwoer,” „aangezien hij niet kon zweren bij iemand die groter was.” Op deze wijze gaf God dus een overweldigend bewijs van de onveranderlijkheid van zijn tot uitdrukking gebrachte voornemen, door zijn eed aan zijn belofte toe te voegen, en zijn woord aldus dubbel betrouwbaar en waarachtig te maken. Met welk doel? Opdat wij „sterke aanmoediging mogen hebben,” terwijl aldus een krachtig tegenmiddel wordt verschaft voor enige neiging om traag te worden. — Hebr. 6:13-18, NW.
4 Wij geloven dan dat zich in onze studie van dit gedeelte van Gods Woord goed materiaal bevindt waardoor werkelijke, praktische hulp wordt geboden aan de vele duizenden van onze nieuw-geïnteresseerde lezers, en tevens in een nuttige studie wordt voorzien voor alle getuigen van Jehovah, terwijl zij er bovenal door worden aangemoedigd voort te gaan in Gods heilige dienst.
5. Welke drie vragen worden op grond van de titel van dit artikel opgeworpen?
5 Daar het wettelijke aspect er bij is betrokken, wensen wij profijt te trekken van de methode welke dikwijls door advocaten wordt gevolgd wanneer zij een nauwkeurig onderzoek instellen naar, laten wij zeggen, de bewoording van een door het parlement aangenomen wet, of het een of andere regeringsbesluit. Eerst zullen zij het bepaalde gedeelte dat verband houdt met de zaak in kwestie, localiseren, en dan zullen zij verder gaan om dat gedeelte nauwkeurig te onderzoeken, zinsnede voor zinsnede en woord voor woord. Terwijl wij deze methode volgen, stellen wij voor, ons zelf de volgende drie vragen te stellen: 1. Wat is de nieuwe wereld? 2. Wat zijn de fundamenten er van? en 3. Hoe worden de fundamenten wettelijk gemaakt?
DE NIEUWE WERELD
6. Hoe wordt het Griekse woord kosmos juist gedefinieerd, en wat houdt de uitdrukking „de nieuwe wereld” in?
6 Er zijn vier verschillende Griekse woorden die in de King James Version met „wereld” zijn vertaald, maar waarnaar onze belangstelling op het ogenblik speciaal uitgaat, is het Griekse woord kosmos, dat in de Nieuwe-Wereld-Vertaling uniform met „wereld” is vertaald. Dit woord heeft de gedachte van een ordelijke regeling, of ordening van dingen, en heeft op geen enkele plaats waar het voorkomt, betrekking op de letterlijke aarde. De uitdrukking „de nieuwe wereld” houdt logisch het bestaan van een oude wereld in. Bovendien is er de voor de hand liggende veronderstelling dat de nieuwe wereld in de plaats komt voor de vorige, die in onbruik geraakt en verdwijnt. Deze redenering is gegrond en heeft een Schriftuurlijk precedent wanneer Paulus de bespreking van het nieuwe verbond begint. — Zie Hebreeën 8:13, NW.
7. Hoe en waar toont Petrus het Schriftuurlijke gebruik van het woord „wereld”?
7 In het derde hoofdstuk van 2 Petrus toont de apostel zeer duidelijk aan dat het woord „wereld” wanneer het in de Bijbel wordt gebruikt, is samengesteld uit symbolische hemelen en een symbolische aarde. De hemelen stellen zinnebeeldig het onzichtbare regerende deel van de regeling voor, terwijl de aarde een zinnebeeldige voorstelling van het zichtbare deel is, datgene wat wij om ons heen zien. De apostel spreekt over hemelen en een aarde die ten tijde van de Vloed eindigden, alhoewel in die tijd noch de letterlijke hemelen noch de letterlijke aarde ophielden te bestaan. Daarna zegt hij dat „de hemelen en de aarde die nu zijn, ten vure [zijn] weggelegd en ze worden bewaard tot de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen.” Nadat Petrus verdere bijzonderheden heeft gegeven over de wijze waarop de tegenwoordige wereldorde volledig zal verdwijnen, vertelt hij ten slotte over de nieuwe wereld, wanneer hij schrijft: „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en hierin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petr. 3:7, 13, NW). Dit sluit prachtig aan en houdt nauw verband met de belofte en grootse beschrijving van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zoals die in de profetie van Jesaja zijn voorzegd, en waarover in het laatste boek van de Bijbel in schitterende uitdrukkingen wordt uitgeweid (Jes. 65:17-25; Openb. 21:1-4, NW). Maar wat zijn de fundamenten van deze nieuwe wereld?
DE FUNDAMENTEN VAN DE NIEUWE WERELD
8. Door middel waarvan wordt de regering van de nieuwe wereld uitgeoefend, en hoe is dit in tegenstelling met de oude wereld en de leringen van de Christenheid?
8 De nieuwe wereld is niet zonder regering. Deze regering wordt uitgeoefend door middel van een koninkrijk. Het woord „koninkrijk” betekent een staat of gebied waarvan een koning het hoofd is. De nieuwe wereld wordt door de Koning Christus Jezus geregeerd, die werkzaam is door middel van slechts een koninkrijk, dat zowel hemel als aarde omvat. Dit is in tegenstelling met de oude wereld, waar wij, alhoewel ze slechts de ene onzichtbare totale heerser, Satan de Duivel, heeft, die „de god van dit samenstel van dingen” is, toch op aarde, in het zichtbare deel van zijn domein, vele koningen en koninkrijken aantreffen, die tot op deze dag tegelijkertijd bestaan (2 Kor. 4:4, NW). Dit is een van de grootste oorzaken voor hebzucht, jaloersheid, argwaan, twist en oorlog. De Christenheid in het algemeen leert dat Gods koninkrijk ten slotte tot stand zal komen door een geleidelijke bekering van de tegenwoordige wereld en haar volken, een evolutieproces, bij wijze van spreken, totdat de tijd aanbreekt waarin allen gereed zijn Christus als Koning te aanvaarden. Niet alleen is dit volkomen onschriftuurlijk, maar ook gaat het er steeds minder naar uitzien, te oordelen naar de algemene loop der wereldtoestanden, en wij noemen hier een of twee belangrijke schriftuurplaatsen die licht op dit punt werpen.
9. Hoe wordt door de profetie van Daniël licht geworpen op dit punt, en door welke woorden van Jezus wordt het bekrachtigd?
9 Daniël zag in zijn nachtgezichten „iemand gelijk een mensenzoon,” aan wie door de „Oude van dagen [Jehovah],” ’heerschappij werd gegeven, en eer, en een koninkrijk’ dat nimmer zou verdwijnen of vernietigd zou worden (Dan. 7:13, 14, NBG; AS). Naar deze zelfde tijd verwijzend en aantonend wat er gebeurt wanneer Gods gezalfde Koning zijn macht opneemt, bericht dezelfde profetie: „Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het [Gods koninkrijk] zal al die koninkrijken [van de tegenwoordige wereld] vermalen, en te niet doen, maar zelf zal het [Gods koninkrijk] in alle eeuwigheid bestaan.” (Dan. 2:44; zie ook Psalm 2:7-9.) Dat Jezus zelf de ware positie besefte om nauwgezet in overeenstemming te zijn met het voorgaande, blijkt uit zijn nadrukkelijke verklaring toen Pilatus hem vroeg betreffende zijn koningschap. Jezus zeide: „Mijn koninkrijk is geen deel dezer wereld” (Joh. 18:36, NW). En dit kan stellig niet zo worden uitgelegd als zou het betekenen dat Christus’ koninkrijk uitsluitend een hemels koninkrijk zou zijn, want Jezus leerde zijn volgelingen in de volgende woorden tot God te bidden: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” (Matth. 6:10, NW). Indien gij een laatste bekrachtiging wilt hebben van hetzelfde profetische patroon, waarin wordt verteld over de verandering van souvereiniteit en de gevolgen er van, verwijzen wij u naar de schriftuurplaats in Openbaring 11:15-18, NW.
10. (a) Hoe gebruikte God het vleselijke Israël? (b) Welke profetie werd betreffende hun regering gegeven, en wie wordt als Zions ’vaste fundament’ geïdentificeerd?
10 Aan de hand van de schriftuurplaatsen die reeds zijn genoemd, zouden wij volkomen gerechtvaardigd zijn te zeggen dat het duidelijk is dat de fundamenten van de nieuwe wereld aanwezig zijn in Christus Jezus als de beloofde „Vredevorst,” op wiens schouder de regering van de nieuwe wereld rust (Jes. 9:5, 6). Maar wij hebben een verklaring die het rechtstreekser zegt. Het Israël uit de oudheid was niet zonder regering en God gebruikte dat volk om een profetisch patroon te maken van betere en grotere dingen die nog zouden komen. Dat is in werkelijkheid de basis van Paulus’ betoog in zijn gehele brief aan de Hebreeën, waarin hij over Gods wet aan Israël spreekt als over „een schaduw van de toekomende goede dingen” (Hebr. 10:1, NW). Welnu, de regering van die voorbeeldige theocratie werd uitgeoefend door middel van een koninkrijk, dat als zijn centrum de hoofdstad Jeruzalem had, waarvan het regerende deel Zion werd genoemd, en waar de troon was. Betreffende Zion liet God deze profetie optekenen: „Ziet, ik leg in Zion een steen voor een fundament, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van vaste fundering” (Jes. 28:16, AS). Jezus Christus is buiten alle twijfel de hoeksteen van het fundament. De apostel Petrus past de bovengenoemde profetie rechtstreeks op onze Heer toe, en brengt ze in verband met nog een profetie die ongeveer hetzelfde luidt, en welke als volgt door hem wordt aangehaald: „De identieke steen die de bouwlieden hebben verworpen, [is] de voornaamste hoeksteen geworden.” — 1 Petr. 2:6, 7, NW; Ps. 118:22; zie ook Lukas 20:17; Handelingen 4:11.
11, 12. Tot welke vraag leidt dit, en welke bepaalde uitdrukking is er bij betrokken?
11 Alhoewel er, bezien van het standpunt uit van de schriftuurplaatsen die zo juist zijn genoemd, slechts één enkel fundament is, in deze schriftuurplaatsen een structureel fundament, spreken andere schriftuurplaatsen echter van structurele „fundamenten”, in het meervoud. Weer andere schriftuurplaatsen noemen „fundament” in een ander verband. Maar voordat wij dit onderzoeken, wensen wij de volgende vraag te beschouwen met betrekking tot de wijze waarop de fundamenten van de nieuwe wereld wettelijk worden gemaakt, terwijl wij datgene in gedachten houden waarop reeds de nadruk is gelegd, namelijk, dat de nieuwe wereld en haar fundamenten niet slechts een vervorming van de oude zijn, maar een gloednieuw samenstel van dingen zijn.
FUNDAMENTEN WETTELIJK GEMAAKT
12 Wat bedoelen wij met wettelijke fundamenten, en wat wordt met een „wettelijke waarborg” bedoeld, waarover in Hebreeën 6:16 (NW) wordt gesproken? Als een hulpmiddel vestigen wij hier uw aandacht op de grondbetekenis en afleiding van bepaalde woorden.
13, 14. Hoe zijn de volgende woorden juist gedefinieerd: a. wettelijk, b. wet, en c. regel?
13 Wettelijk of legaal betekent datgene wat in overeenstemming is met, of wordt toegestaan door, de wet. Wet betekent hoofdzakelijk een regel voor handelingen of gedragingen. Terloops zij opgemerkt, dat de woorden wettelijk en wet in het Engels (legal en law), en legaal in het Nederlands, en ook hun equivalenten in andere talen, zijn afgeleid van het grondwoord leggen (to lay). Vandaar dat een law (wet) datgene is wat is vastgelegd, vastgesteld of bepaald.
14 Regel betekent een gedragslijn, een geregeld gebruik, een gevestigde gewoonte. Merk de gedachte van onafgebroken samenhang op in elk van deze uitdrukkingen.
15. Op welke wijze onthullen deze woorden de fundamentele behoeften van de gevallen mens?
15 Zien wij in elk van deze woorden niet een overeenkomst van gedachte, of idee, die het diepst van de menselijke natuur treft in haar schreeuwende behoeften, en helemaal teruggaat tot het begin van de menselijke geschiedenis? Sedert de tijd dat de mens zich losrukte van de veilige loopbaan van volmaakte en loyale gehoorzaamheid aan zijn Schepper, heeft de mens beseft dat hij geweldige behoefte heeft aan datgene waarin hij absoluut vertrouwen kan stellen, wat stabiel en duurzaam is, en wat nu zo zeer ontbreekt. Ja, hij gevoelde zijn behoefte aan datgene wat een veiligheid, of een zekerheid, zou verschaffen in overeenstemming met de wet en ondersteund door de wet. Met andere woorden, de vraag naar een wettelijke waarborg kwam op in ’s mensen omgang met zijn medemensen.
16. Wat wordt bedoeld met een eed zweren, en met het oog op welk doel?
16 In geen ander aspect der menselijke aangelegenheden is deze behoefte meer gevoeld dan met betrekking tot iemands woord. Een persoon kon een belofte hebben gedaan, maar wat voor nut had het indien men er niet zeker van was dat ze werd nagekomen, vooral wanneer er belangrijke aangelegenheden bij waren betrokken? Derhalve ontstond sedert de vroegste dagen van de patriarchale maatschappij de gewoonte om, wanneer de gelegenheid het noodzakelijk maakte, in verband met een belangrijke verklaring, onderneming of belofte, een eed te zweren. Dit werd gedaan door het aanroepen van, of een beroep doen op, een naam die of voorwerp dat, met wederzijdse erkenning van alle partijen, hogere autoriteit bezat dan slechts menselijke autoriteit. Heel natuurlijk werd er een beroep gedaan op de hoogst mogelijke autoriteit, dat wil zeggen, God zelf, of zijn Woord, de Bijbel. Een eed zweren, betekent dus een plechtige verklaring te bekrachtigen of te uiten, waarbij een beroep op God wordt gedaan voor de waarheid van datgene wat wordt bekrachtigd. En indien, in de maatschappij of natie waar dit wordt gedaan, zulk een eed een bindende wettelijke verplichting inhoudt, met sancties of straffen er aan verbonden wanneer het bewijs wordt geleverd dat de eed is geschonden, is daar de sterkst mogelijke „wettelijke waarborg.” Dit betekent, voor zover het menselijk mogelijk is, zoals Paulus zegt, „het einde van elke redetwist.” — Hebr. 6:16, NW.
17. Waarop zijn de fundamenten van de nieuwe wereld voornamelijk gebaseerd, en hoe legt Petrus de nadruk op de belangrijkheid van Gods gegeven woord?
17 Met deze menselijke illustratie in gedachten zijn wij beter voorbereid te begrijpen op welke wijze de fundamenten van de nieuwe wereld wettelijk worden gemaakt. Waarom wordt Christus Jezus de Koning van de nieuwe wereld? Omdat hij buiten alle twijfel het voorzegde Zaad blijkt te zijn naar wie in de aan Abraham gedane fundament-belofte wordt verwezen, en die door Paulus gedeeltelijk wordt aangehaald in Hebreeën 6:14, welke belofte eindigt met de woorden: „En door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Gen. 22:18, NW). Ja, Gods woord van belofte is, omdat het een „wettelijke waarborg” heeft in Gods eed, het voornaamste en essentiële wettelijke fundament van de nieuwe wereld en het wordt gevormd door Christus Jezus, de rechtmatige Koning der nieuwe wereld. Merk ter ondersteuning hiervan op hoe Petrus Gods woord nauw in verband brengt met elk van de drie werelden welke voorkomen in de passage die reeds is genoemd. De rangschikking van de aarde gedurende de eerste wereld werd „door het woord Gods” bepaald. Vervolgens wordt „door hetzelfde woord” het lot van de tegenwoordige boze wereld vastgesteld. Ten slotte verwachten wij vurig, „overeenkomstig zijn belofte,” de rechtvaardige nieuwe wereld (2 Petr. 3:5, 7, 13, NW). Het is onmogelijk de belangrijkheid en doelmatigheid van Gods gesproken woord te onderschatten.
18. Ten behoeve van wie en op welke wijze heeft God zijn woord van belofte bekrachtigd?
18 Voor zover het God zelf betreft en misschien ook voor zover het zijn loyale en volmaakte schepselen in de hemel betreft, bestaat er voor God niet de minste noodzaak om iets aan zijn woord van belofte toe te voegen, of het te bekrachtigen. Maar, indien wij de uitdrukking mogen gebruiken, God gaf zich, toen hij die belofte aan Abraham deed, de moeite ’tussenbeide te komen met een eed,’ zoals te kennen wordt gegeven door de uitdrukking: „Stellig zal ik zegenend u zegenen.” (Hebr. 6:14, NW; zie ook Genesis 22:16.) Die gezworen eed maakt de belofte tot een plechtige verklaring welke bindende kracht heeft, een wettelijke waarborg, die niet verbroken kan worden. Derhalve hebben wij met de eed welke aan de belofte is toegevoegd, die buitengewoon sterke combinatie waardoor de „twee onveranderlijke dingen” worden gevormd „waarin het voor God onmogelijk is te liegen.” — Hebr. 6:18, NW.
19. (a) Voor welk voornaamste doel is de nieuwe wereld werkzaam? (b) Is het Schriftuurlijk om te spreken over de „fundamenten” van de nieuwe wereld, in het meervoud?
19 Ja, Gods door een eed bekrachtigde belofte vormt het wettelijke fundament van de nieuwe wereld, want de nieuwe wereld onder het bestuur van de Koning, Christus Jezus, het beloofde Zaad, is werkzaam juist met het doel dat Abrahamietische verbond voor het zegenen van alle geslachten der aarde, volledig te vervullen (Gen. 17:2). Terloops zij opgemerkt, dat het woord „verbond” een interessante betekenis heeft, welke nauw verband houdt met de andere woorden die reeds zijn besproken, want de grondbetekenis er van is een plechtige en bindende overeenkomst tussen twee partijen die wettelijk van kracht is. De vraag die wij nu echter wensen te onderzoeken, is betreffende de juistheid om het woord „fundamenten,” in het meervoud, te gebruiken in verband met „wettelijk.” Er zijn ten minste vier of vijf sterke redenen om dit te doen. Laten wij echter dadelijk opmerken, dat de Regering van de nieuwe wereld structurele fundamenten heeft. Paulus vertelt ons in zijn zelfde brief aan de Hebreeën, dat Abraham zelf ’de stad verwachtte die werkelijke fundamenten heeft’ (Hebr. 11:10, NW). Laten wij nu deze goede redenen onderzoeken, en ze achtereenvolgens beschouwen.
20. Welke andere „stenen” worden aan de „hoeksteen van het fundament” toegevoegd?
20 De eerste reden ligt in het feit dat Gods eed aan Abraham een wettelijk fundament van de nieuwe wereld is. Alhoewel de profetieën van slechts één hoeksteen van het fundament spreken wat de structuur betreft, wordt in de vervulling van deze profetieën speciaal vermeld dat er andere stenen worden toegevoegd. Deze andere stenen zijn in overeenstemming gebleken met dezelfde vereisten als die welke voor de voornaamste hoeksteen zijn vastgelegd, en zijn waardig bevonden daarmede verenigd te worden in de dichtst mogelijke verhouding, gelijk stenen die zo goed passen dat men er zelfs geen pennemesje tussen kan krijgen. Terwijl Petrus aan de Christelijke gelovigen schrijft, die de „levende hoop” hebben om met Christus in de onverderfelijke hemelse erfenis te delen, schrijft hij: „Komend tot hem [Christus] als tot een levende steen, . . . wordt gij zelf ook als levende stenen tot een geestelijk huis opgebouwd met het doel een heilig priesterschap te vormen.” De mede-fundamenten zijn dus apostolisch: „De muur van de stad had ook twaalf fundamentstenen, en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams.” (1 Petr. 2:4, 5; Openb. 21:14, 19, NW; zie ook Efeze 2:20-22.) Dit komt overeen met Paulus’ betoog dat, alhoewel in de oorspronkelijke belofte aan Abraham van slechts één zaad werd gesproken, „’En tot uw zaad,’ hetwelk Christus is,” toch, zoals daarna door hem wordt aangetoond allen die ’in Christus zijn gedoopt’ en in eendracht met hem zijn, „werkelijk Abrahams zaad [zijn], erfgenamen ten aanzien van een belofte” (Gal. 3:16, 26-29, NW). Deze structurele fundamenten werden ’wettelijk gewaarborgd’ door Gods eed ter ondersteuning van zijn belofte aan Abraham.
21. Welke andere door een eed bekrachtigde belofte wordt door Jezus vervuld, behalve dat hij Abrahams Zaad is?
21 De tweede reden is, dat Christus, behalve dat hij de door een eed bekrachtigde belofte vervult welke aan Abraham werd gedaan, ook een andere door een eed bekrachtigde belofte vervult. Ditmaal is het met betrekking tot het ambt van hogepriester. Merk op dat dit als het hoogtepunt komt van Paulus’ betoog in het laatste gedeelte van Hebreeën, hoofdstuk 6, dat wij aan het bespreken zijn, waarin hij ten slotte een uiteenzetting geeft over een „voorloper” die reeds ’door het voorhangsel’ is binnengegaan, dat wil zeggen, in de hemel zelf, ten behoeve van ons, namelijk, „Jezus, die in eeuwigheid een hogepriester naar de gelijkenis van Melchizédek is geworden” (Hebr. 6:19, 20, NW). Dan gaat Paulus in het 7de hoofdstuk van Hebreeën verder met nogal uitvoerig aan te tonen hoe groot deze Melchizedek was, zelfs groter dan Abraham, die hem tienden gaf, en stellig groter dan Abrahams afstammeling, Levi, waarbij de Levietische priesterschap eveneens was inbegrepen. Ten slotte onthult Paulus het geheim van de zelfs nog grotere superioriteit van Jezus, wanneer hij zegt dat Jehovah Jezus aanstelde opdat deze hogepriester zou zijn door „het woord van de gezworen eed,” als vervulling van Psalm 110:4, waar wij lezen: ’Jehovah heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek’ (Hebr. 7:20, 21, 28, NW). Deze „gezworen eed” is, behalve Gods eed aan Abraham, nog een wettelijk fundament van de nieuwe wereld.
22. Waarom voorzag God in een nieuw verbond, en hoe is het een van de wettelijke fundamenten der nieuwe wereld?
22 Hebt gij opgemerkt dat Paulus zeide dat het feit dat Jezus wegens de gezworen eed een hogepriester is geworden, in werkelijkheid betekende, dat Jezus ’degene was die als onderpand [waarborg, zekerheid] van een beter verbond is gegeven’? (Hebr. 7:22, NW) Dat „betere verbond” is het nieuwe verbond, en dit feit brengt ons tot de derde reden in onze opsomming. Is het een van de wettelijke fundamenten van de nieuwe wereld? Dit is het inderdaad, zoals de apostel verder duidelijk bewijst in de hoofdstukken 8 en 9 van Hebreeën. Hij toont aan dat het nieuwe verbond succes heeft waar het vroegere verbond dat met het vleselijke huis van Israël was gesloten, faalde. Terwijl Paulus Jeremia 31:31-34 aanhaalt, waarin de bewoordingen van het nieuwe verbond staan vermeld, verklaart hij dat God aanmerkingen maakte op zowel het vroegere (Wets)-verbond als het volk dat onder dit wetsverbond stond, zoals wordt te kennen gegeven door het feit dat God over hen zeide: ’Zij zijn niet in mijn verbond gebleven, zodat ik ophield met voor hen te zorgen’ (Hebr. 8:9, NW). Het vroegere verbond bleek ontoereikend te zijn het werkelijke geneesmiddel te verschaffen en bleef in gebreke een volk voor Jehovah’s naam voort te brengen. In tegenstelling hiermede, is het nieuwe verbond volkomen superieur, zoals Paulus tot in bijzonderheden aantoont in de twee genoemde hoofdstukken (Hebreeën 8 en 9), en hij doet uitkomen dat Jezus „de middelaar van een dienovereenkomstig beter verbond is, dat wettelijk is bevestigd op betere beloften” (Hebr. 8:6, NW). Het nieuwe verbond brengt werkelijk een volk voort dat er oprecht behagen in schept Gods wil te doen omdat zijn wet ’in hun verstand en op hun hart’ is geschreven. Het brengt een volk voort wier geweten is gereinigd door het vergoten bloed van Christus, het toereikende geneesmiddel, waardoor zij aldus in staat worden gesteld „heilige dienst voor de levende God” te verrichten en ten slotte „de eeuwige erfenis” te verwerven en, tezamen met Christus, een deel te vormen van de regering der nieuwe wereld. — Hebr. 9:14, 15, NW.
23. Welke verdere door een eed bekrachtigde belofte wordt onthuld, wanneer de lijn van het beloofde zaad wordt gevolgd?
23 Wat is de vierde reden? Toen God de belofte aan Abraham deed, zeide hij eerst niets over een koning noch over een koninkrijk, maar later deed hij dit (Gen. 12:1-3; 17:15, 16). Wanneer wij dus van vader Abraham af de lijn van het beloofde zaad volgen, komen wij bij David, die door Jehovah’s keuze en aanstelling tot koning van Israël, de voorbeeldige theocratie, werd gemaakt. Met David sloot God een plechtig verbond, waaraan hij zijn door een eed bekrachtigde belofte toevoegde, welke in de volgende woorden wordt uitgedrukt: „Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht” (Ps. 89:4, 5). Dat Davids koninklijke zaad Christus Jezus is, wordt door Petrus bewezen in zijn geïnspireerde toespraak welke hij op de dag van het Pinksterfeest, nadat de heilige geest was uitgestort, tot de mannen van Israël hield en waarin hij zeide: „Omdat hij [David] een profeet was en wist dat God met een eed aan hem had gezworen dat hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou zetten, zag hij vooruit en sprak over de opstanding van de Christus.” (Hand. 2:30, 31, NW; zie ook Lukas 1:32, 33, NW.) Stellig hebben wij hier dan nog een wettelijk fundament van de nieuwe wereld, dat wettelijk is gewaarborgd door Gods belofte welke met een eed is bekrachtigd.
24. (a) Welk verband bestaat er tussen het rantsoen en Gods voornemen? (b) Hoe blijkt het rantsoen een van de wettelijke fundamenten der nieuwe wereld te zijn?
24 Misschien hebben enkelen van onze lezers verwacht dat zij het rantsoenoffer van Christus eerst vermeld zouden zien, of ten minste vroeger, in onze opsomming van redenen. Maar, neen, wij hebben het opzettelijk tot het laatst bewaard: Waarom? Omdat Gods voornemen, dat wil zeggen, datgene wat hij heeft bepaald en zich als een doel heeft gesteld dat bereikt moet worden, belangrijker is dan de noodzakelijke middelen die er mee gepaard gaan. Wij verkleinen niet de belangrijkheid van het rantsoen als een onmisbaar middel en een onmisbare voorziening om het voor ogen gestelde doel te bereiken, en wij vergeten niet dat Gods door een eed bekrachtigde belofte werd gegeven nadat Abraham Izak had geofferd, waardoor werd afgebeeld hoe Jehovah zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, zou offeren (Gen. 22:1-18; Joh. 3:16). Bovendien wordt er openlijk toegegeven dat geen van de voorgaande aspecten van Gods voornemen, welke in de zo juist gegeven bespreking van de vier redenen zijn behandeld, met succes ten uitvoer gebracht zou kunnen worden tenzij en voordat eerst de toestand van onvermogen waarin het gehele menselijke geslacht zich bevindt, wordt weggenomen. Met „onvermogen” bedoelen wij de wettelijke onbekwaamheid, of ongeschiktheid, van de mens met betrekking tot zijn positie voor het aangezicht van zijn Schepper, hetgeen te wijten is aan overgeërfde zonde en belemmerende onvolmaaktheid, die naar het graf leiden. Maar, „evenals door één man de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en de dood zich aldus tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen hadden gezondigd,” zo heeft God ook door één man, „een mens Christus Jezus, die zichzelf heeft gegeven als een overeenkomstig rantsoen voor allen,” genaderijk voorzien in een „zoenoffer voor onze zonden, echter niet alleen voor onze zonden maar ook voor die van de gehele wereld.” Daarom erkennen wij vol vreugde en dankbaar dit noodzakelijke gedeelte van de fundamenten der nieuwe wereld, dat wettelijk is verschaft in nauwgezette overeenstemming met Gods fundamentele wet van billijkheid. Wij danken God voor „het Lam, dat sedert de grondlegging der wereld werd geslacht.” — Rom. 5:12; 1 Tim. 2:5, 6; 1 Joh. 2:2; Openb. 13:8, NW.
25. Tot welke vraag en welke conclusie worden wij gebracht door een overzicht van de sterke fundamenten der nieuwe wereld?
25 In dit korte overzicht hebben wij dus in enkele woorden getracht een veelomvattend beeld van de machtige fundamenten der nieuwe wereld, die onwrikbaar en vast zijn, op te bouwen en aan ons geestesoog te laten voorbijgaan. Wanneer wij deze fundamenten bezien, die zo goed zijn geschraagd, worden wij er toe bewogen ons zelf de vraag te stellen, terwijl wij de uitdrukking herhalen die reeds is gebruikt: Waarom gaf God zich al die moeite om de ene door een eed bekrachtigde belofte na de andere te doen? Onmiskenbaar dacht Paulus dat deze wettelijke fundamenten, wanneer ze op de juiste wijze worden gewaardeerd, als een aansporing zouden dienen om tot aan het einde naarstigheid te handhaven, en om op doeltreffende wijze een einde te maken aan enige neiging tot traagheid. Een beschouwing van dit thema zal in ons volgende artikel ter hand worden genomen, want nu is het de dag waarin wij alle aanmoediging nodig hebben die wij kunnen krijgen, en waarin wij ook acht moeten slaan op de waarschuwing die door God wordt gegeven.
„Voordat het besluit baart, voordat de dag als het kaf voorbijgaat, voordat de vurige toorn van Jehovah op u komt, voordat de dag van Jehovah’s toorn op u komt. Zoekt gij Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde, die zich aan zijn voorschriften hebt gehouden; zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid; misschien zult gij verborgen worden in de dag van Jehovah’s toorn.” — Zef. 2:2, 3, AS.