De gedachte achter de spreuk
TOEN de bijbelse spreuken werden geschreven, kwam de menselijke aard in hoofdzaak overeen met die in deze tijd. De wijze man merkte veel goede en slechte dingen op, die alle het vermelden waard waren. De goeden konden hierdoor worden geprezen en de kwaden veroordeeld, terwijl aan de weifelenden de juiste weg kon worden aangewezen. Wanneer de basis voor een spreuk goed wordt begrepen, is de les ervan des te doeltreffender. Weet u de gedachte welke achter de volgende spreuken schuilt?
„De weg der vromen is als morgenlicht, dat in helderheid groeit tot op de volle dag. Maar de weg der bozen is als de donkere nacht: zij weten niet eens waarover zij struikelen.”
Stel u een reiziger in Palestina voor die in de vroege morgen op pad gaat. Eerst zijn slechts de grove omtrekken der voorwerpen zichtbaar, maar door het toenemende licht kan men geleidelijk aan de details ervan duidelijk onderscheiden. Wanneer de zon gedurende het middaguur recht boven hem staat, zijn er vóór hem geen schaduwen op de weg. Zo is het ook met het pad van Gods dienstknechten. Onder het toenemende licht van Gods Woord krijgt men geleidelijk aan een helderder inzicht ten aanzien van vage of onjuiste standpunten en slecht begrepen leerstellingen en profetieën, zodat de te bewandelen weg zeer duidelijk wordt onderscheiden. De goddelozen zijn daarentegen als de man die in de duisternis van de nacht struikelt. Daar zij geen inzicht hebben in Jehovah’s Woord en voornemens en niet genegen zijn geopenbaarde waarheden te aanvaarden en er in overeenstemming mee te leven, struikelen zij in hun onwetendheid en fouten verder, terwijl zij — ironisch genoeg — te blind zijn om dit te beseffen of toe te geven.
SPREUKEN 14:1, SV
„Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas is, breekt het af met haar handen.”
De spreuk toont aan welk een invloed ten goede of ten kwade een vrouw in de gezinskring kan uitoefenen. Een godvruchtige, ijverige en beleidvolle vrouw bevordert de voorspoed van het gezin. Zij zorgt voor vermeerdering van het meubilair, het voedsel en de kleding en speelt een belangrijke rol in de religieuze opvoeding van de kinderen. Het tegenovergestelde kan van de dwaze en verkwistende vrouw worden gezegd. Ook al is de man ijverig en zuinig, dan zal er in zijn gezin toch geen voorspoed heersen, daar zij zowel geld als tijd verspilt. Niet alleen ziet het meubilair er verwaarloosd uit en zijn haar kinderen slecht gekleed en gevoed, maar aan hun geestelijke opvoeding wordt bitter weinig aandacht geschonken. Zij heeft het huis in feite boven hun hoofd afgebroken! De jongeman die een vrouw zoekt, moet een verstandige keuze doen indien hij een gelukkig gezin wenst op te bouwen.
„De weg van den luiaard is als een doornhaag, maar het pad der oprechten is welgebaand.”
Wát een lui persoon ook onderneemt, hij veronderstelt altijd dat hij hierin door een oneindig aantal moeilijkheden zal worden belemmerd. Indien hij op reis gaat, denkt hij dat zijn pad bezaaid is met doornstruiken waardoor hij zich geen weg kan banen of wat, in het beste geval, alleen met de grootste moeite kan geschieden. Vele van de moeilijkheden zijn óf het produkt van zijn eigen verbeelding óf het gevolg van de veronachtzaming van zijn plichten. De ijverige, godvrezende man verricht zijn werk vreugdevol. Hij ziet niet alle mogelijke denkbeeldige belemmeringen die als een excuus zouden kunnen dienen om niet te werken. Door aandacht te schenken aan zijn werk, vermijdt hij vele doornige struikelblokken en klachten waarmee hij anders geconfronteerd zou zijn. Zijn levensreis gaat over een welgebaande weg zonder stenen. Hij maakt goede vorderingen en verheugt zich erover.
SPREUKEN 21:31, NW
„Het paard is iets wat voor de dag van strijd wordt klaargemaakt, doch redding behoort Jehovah toe.”
De Israëlieten hadden vóór de tijd van Salomo geen oorlogspaarden. Bij de Aziatische volken uit de oudheid trokken ossen de ploeg en de wagen, droegen de kameel en de ezel lasten, en werden muildieren en ezels als rijdieren gebruikt, terwijl het paard alleen maar in de oorlog werd bereden. Voordat Israël het Beloofde Land binnentrok, gebood Jehovah dat hun toekomstige koning „geen talrijke paarden [mag] gaan houden, en het volk niet naar Egypte [mag] terugvoeren, om meer paarden te krijgen” (Deut. 17:16, PC). God zou zijn volk beschermen; oorlogspaarden zouden overbodig zijn. Pochend op Assyrië’s militaire strijdmacht bood Rabsake, die Sanheribs troepen aanvoerde, de Israëlieten aan tweeduizend paarden te schenken indien de joden er rijders voor hadden. Zij beschikten over oorlogspaarden, maar Jehóvah schonk zijn aanbidders redding. — Jes. 36:8; 37:36-38, SV.
„De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud, en de mens wordt beoordeeld naar zijn faam.”
Evenals de kwaliteit van zilver en goud door de smeltkroes en de oven wordt beproefd, zal lof of faam de hoedanigheid van iemands hart aan het licht brengen. Wijze mensen zijn niet op faam uit en ook raken zij er niet opgeblazen door. Indien iemand — zonder hier nadeel van te ondervinden — lof kan verdragen en hierbij bedenkt dat alles wat hij heeft in werkelijkheid van God afkomstig is, is hij of zij zeer waardevol in Jehovah’s ogen.
SPREUKEN 28:3, NW
„Een gezond van lijf en leden zijnde man die over weinig middelen beschikt en de nederigen berooft, is als een wegvagende regen, zodat er geen voedsel is.”
De wolkbreuk vormt voor de bewoners van Palestina een bedreiging. Men heeft er ’s zomers regenbuien meegemaakt die hele dorsvloeren van hun kostbare zaad beroofden, terwijl het vee verdronk en kudden werden meegevoerd. Zelfs huizen werden weggespoeld. Zo is ook de onderdrukking van de arme die aan de macht komt en zijn positie misbruikt om de eenvoudige mensen zoveel mogelijk uit te buiten. Hij neemt zijn toevlucht tot kleinzielige methoden waartoe een rijke heerser zich niet zou verlagen. Op deze wijze zou een hebzuchtige regeerder of een heerser met schulden alles kunnen wegvagen waarop de armen voor hun levensonderhoud zijn aangewezen. Iemand met een hoge positie dient geen schulden te hebben, opdat hij er niet toe verleid zal worden zijn positie ten kwade in plaats van ten goede te gebruiken.
„Het oog dat den vader bespot en de gehoorzaamheid aan de moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken en de jonge arenden opeten.”
De ravijnen van de bergstromen van Syrië worden veelvuldig door raven bezocht die de reputatie genieten dat ze de ogen van levende of dode dieren aanvallen. De raaf voedt zich voornamelijk met de dode lichamen die in het veld liggen. Zij die geen achting hebben voor hun ouders of voor hun hemelse Vader en zijn op een moeder gelijkende organisatie, zullen een schandelijke dood sterven, waarbij men hen op grond van hun gedrag niet voor een fatsoenlijke begrafenis in aanmerking laat komen. — Openb. 19:17-21.