Mensen — Wat er met hen gebeurd is
„God [heeft] de mensheid oprecht . . . gemaakt, maar zijzelf hebben veel plannen bedacht.” „Zij hebben van hún zijde verderfelijk gehandeld; zij zijn zijn kinderen niet, het gebrek ligt bij henzelf.” — Pred. 7:29; Deut. 32:5.
IN SOMMIGE pretparken staan gebogen spiegels, die een vervormd beeld weerkaatsen. De mensen gaan ervóór staan en schieten in de lach om wat zij zien — hun hoofd lijkt lang, hun romp kort en breed, hun benen zijn driemaal zo lang als in werkelijkheid. Als men dichter bij of verder van de spiegel af gaat staan, veranderen de vervormingen, maar nooit geeft het beeld de ware lichaamsverhoudingen weer. Wij zouden huilen van wanhoop als deze wanstaltige misvormingen de ware weerspiegeling van onszelf waren. Maar het is allemaal een grap, en wij staan daar te poseren en te lachen om de bespottelijke beelden die wij in de spiegel zien. Al onze lichaamsdelen zijn er, maar wat zijn ze vervormd!
Er is nog een ander beeld van onszelf waarvan de verhoudingen niet kloppen, maar ditmaal is het een werkelijk beeld, dat allerminst lachwekkend is. Het is het beeld van ons diepste innerlijk, van wat wij van binnen zijn, „de verborgen persoon van het hart” (1 Petr. 3:4). Dit beeld zou de eigenschappen van Jehovah God te zien moeten geven, naar wiens gelijkenis de mens oorspronkelijk geschapen werd. Wij bezitten zijn eigenschappen nog steeds, maar de juiste verhoudingen zijn verloren gegaan, zoals bij ons spiegelbeeld in de lachspiegel.
Jehovah God schiep het eerste mensenpaar met zijn eigenschappen of met het vermogen om deze te ontwikkelen. Zij hadden de hoedanigheden gerechtigheid en liefde nodig, alsook kennis en wijsheid en de kracht om met een doel voor ogen te werken. Zij kregen werk toegewezen dat hun leven een doel zou geven en zinvol zou maken, en zij werden geschapen met de vermogens om dat werk te verrichten (Gen. 1:28; 2:15, 18). Ook bezaten zij een vrije wil, zodat zij zelf hun handelwijze konden bepalen. — Joz. 24:15.
Adam en Eva werden oprecht geschapen en hun werd verteld welke handelwijze leven zou betekenen, maar zij ’hebben een ander plan bedacht, zij hebben van hùn zijde verderfelijk gehandeld en werden gebrekkig’ (Pred. 7:29; Deut. 32:5). Zij misbruikten hun vrijheid van keuze. Eva deed een zelfzuchtige poging om kennis te veroveren en was daarbij zo onverstandig God ongehoorzaam te zijn. Deze ongehoorzaamheid verraadde een gebrek aan liefde voor Degene die haar het leven gegeven had. „Dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden” (1 Joh. 5:3). Adam zette zijn liefde voor God opzij om de zijde van Eva te kiezen en ook opstandig te worden. De goddelijke eigenschappen die zij hadden meegekregen, waren niet langer in het juiste evenwicht, maar ze waren nu onvolkomen, onvolmaakt. Bovendien werden zij, in overeenstemming met Gods waarschuwing, ter dood veroordeeld, en gaven zij onvolmaaktheid en dood aan hun nageslacht door. — Ps. 51:5; Rom. 5:12.
In deze tijd bezitten hun afstammelingen deze goddelijke eigenschappen echter nog steeds in zekere mate. Neem bijvoorbeeld het verlangen naar kennis. Zelfs een klein kind is weetgierig. Zodra hij kan praten, brengt zijn geest een stortvloed van vragen voort. Hij wil antwoorden hebben, hij snakt naar voedsel voor zijn denkvermogen. De eindeloze stortvloed van vragen doet volwassenen verbaasd staan, verbijstert en ergert hen soms en laat hen ten slotte uitgeput achter. Maar dat spervuur heeft ten doel een natuurlijke nieuwsgierigheid en zucht naar kennis te bevredigen. Waarom dit? Waarom dat? Waarom? Waarom? Waarom? Ten einde raad zal de met vragen bestormde ouder ten slotte misschien uitroepen: „Vraag dat maar aan je moeder!” of: „Vraag dat maar aan je vader!” Maar die nieuwsgierigheid mag in de jonge mens niet ontmoedigd worden en de oudere mens mag die niet verliezen. Ze heeft ten doel onze ingeboren behoefte aan kennis te bevredigen.
„Een man van kennis versterkt kracht” (Spr. 24:5). De kennis heeft zich steeds vermeerderd totdat de mens thans in staat is hoger te vliegen dan iedere vogel, zich sneller over land te verplaatsen dan welk dier ook maar en de vissen in het water de loef af te steken. Hij kan zien en horen wat er aan de andere kant van de aarde gebeurt. Hij is heen en terug geweest naar de maan. Wij worden gefascineerd door kracht, wij kijken geboeid toe wanneer een hijskraan een stalen bal tegen de zijkant van een oud stenen gebouw beukt en het donderend in elkaar doet storten. Een neushoorn in de aanval, een olifant die door de jungle dendert, een bliksemflits, een donderslag, een razende storm op zee — al deze tentoonspreidingen van kracht boezemen ons ontzag in!
Wij bezitten een rechtvaardigheidsgevoel. Zelfs kinderen zijn gevoelig voor onrecht en raken geheel van streek wanneer zij menen niet eerlijk behandeld te zijn. Ook volwassenen worden terecht verontwaardigd wanneer hun onrecht wordt aangedaan. In verhalen willen wij dat het recht zegeviert. Wij willen dat de held wint en de schurk zijn verdiende loon krijgt. Het is alleen maar rechtvaardig dat wij oogsten wat wij zaaien. Het is rechtvaardig en eerlijk dat wij anderen behandelen zoals wij willen dat zij ons behandelen (Gal. 6:7; Matth. 7:12). Zelfs degenen die zonder Gods wet leven, hebben van nature een besef van goed en kwaad, en een geweten dat hen aanklaagt of verontschuldigt. Wij hebben schuldgevoelens wanneer wij verkeerde dingen doen, net als Adam en Eva, die zich verborgen toen zij kwaad hadden bedreven. — Gen. 3:8-10.
Velen verlangen naar wijsheid, en trachten die te verkrijgen door middel van studie en door diep over dingen na te denken. Wijsheid is niet in de mens geprogrammeerd, zoals bij vele andere aardse schepselen wel het geval is. Sommige dieren bezitten een wijsheid die de mens verbaasd doet staan. Instinctmatig migreren ze, houden ze een winterslaap of een zomerslaap, bouwen ze en verrichten ze andere bezigheden die van wijsheid getuigen. Het is zoals de bijbel zegt: „Ze zijn instinctief wijs” (Spr. 30:24). De mens bezit echter het vermogen kennis te verwerven en die op een verstandige manier toe te passen. Door over dingen na te denken, verwerft hij inzicht en begrip. Onder alle aardse schepselen is de mens de enige die deze flexibele wijsheid bezit.
Jehovah is een God die een voornemen heeft en ook de mens heeft een voornemen, een doel, in zijn leven nodig. Hij raakt van streek wanneer hij geen doel heeft, wanneer zijn leven geen zin heeft. Om een doel te bereiken, moet de mens werken. Werk maakt dat hij zich nuttig voelt. God heeft de mens gemaakt om te werken, gaf hem werk te doen en plaatste hem „in de tuin van Eden om die te bebouwen en er zorg voor te dragen”. Jehovah’s gave is dat een mens „het goede ziet voor al zijn harde werk” (Gen. 2:15; Pred. 3:13). Het werk vormt een weerspiegeling van de werker; het getuigt van de kwaliteit van de werker. Het schenkt bevrediging wanneer men ziet dat werk goed gedaan is, klaar is, en dat het doel is bereikt. Jehovah verklaarde dat zijn scheppingswerk zeer goed was en hij voelde zich verkwikt toen het was voltooid. — Gen. 1:31; Ex. 31:17.
Mensen hebben bovenal behoefte aan liefde. Zij hebben er behoefte aan liefde te geven en liefde te ontvangen. Zonder liefde verschrompelen wij van binnen. Lichamelijk goed verzorgde baby’s blijven achter in groei en gaan soms zelfs dood wanneer zij geen liefde krijgen. Volwassenen die geen liefde ontvangen, voelen zich eenzaam en hun geest wordt neerslachtig en moedeloos. „De geest van een man kan zijn kwaal verdragen; maar wat een terneergeslagen geest betreft, wie kan die dragen?” (Spr. 18:14) Liefde verdraagt alle dingen en verduurt alle dingen; zonder liefde wordt veel in het leven onverdraaglijk en onduldbaar (1 Kor. 13:7). Wij horen over allerlei tekorten in deze veelbewogen tijden, maar het grootste tekort op aarde is het tekort aan liefde. Psychiaters zeggen dat het ten grondslag ligt aan de meeste geestesziekten van deze tijd.
En dat brengt ons tot de volgende stap in onze speurtocht naar een antwoord op de vraag: Wat bezielt de mensen? Wanneer de behoeften waarmee de mens geschapen werd, onbevredigd blijven, zullen er moeilijkheden ontstaan. Ook bij een auto moet erop gelet worden dat er wordt voldaan aan dat wat hij nodig heeft om goed te kunnen lopen. Wordt daar niet aan voldaan, dan loopt de wagen niet. Wordt er slecht aan voldaan, dan loopt de auto misschien nog wel, maar dan slecht. Zo is het ook met mensen. Het eerste mensenpaar werd geschapen met bepaalde hoedanigheden die bevredigd moesten worden, en diezelfde eigenschappen bezitten de mensen in deze tijd nog steeds. Wanneer deze behoeften niet of slechts ten dele worden bevredigd, functioneert die ongelooflijke menselijke machine niet behoorlijk. Soms draait ze dol en doet dan ongelooflijk onmenselijke dingen.
Verwrongen persoonlijkheden geven menselijke hoedanigheden op verdraaide en mismaakte wijze weer, zoals de lachspiegels het lichaam op een potsierlijke manier weerkaatsen. De goddelijke eigenschappen gerechtigheid, liefde, wijsheid, macht, en andere eigenschappen, zijn nog steeds in ons aanwezig, maar door onze onvolmaaktheid functioneren ze niet meer evenwichtig ten opzichte van elkaar. Met betrekking tot deze eigenschappen zijn de mensen uit het evenwicht geraakt.
[Inzet op blz. 7]
Zelfs degenen die zonder Gods wet leven, hebben van nature een besef van goed en kwaad