Wat is de zienswijze van de bijbel?
Beproeft God u met kwade dingen?
HET is een menselijke neiging niet de verantwoordelijkheid voor verkeerde daden te willen dragen. Zo zal een man die misschien door zwaar drinken en gokken tot een staat van armoede is vervallen, uiteindelijk wellicht God de schuld van zijn moeilijkheden willen geven. Spreuken 19:3 beschrijft op realistische wijze de toedracht van deze situatie: „De dwaasheid van de aardse mens is het die zijn weg verdraait, en zo wordt zijn hart woedend op Jehovah zelf.”
Men zou zich echter kunnen afvragen: „Zijn hier uitzonderingen op? Brengt God ooit wel eens iemand in verleiding verkeerde dingen te doen?”
De christelijke discipel Jakobus geeft ons hierin een juist inzicht door te schrijven: „Laat niemand, wanneer hij wordt beproefd, zeggen: ’Ik word door God beproefd.’ Neen, want met kwade dingen kan God niet worden beproefd, noch beproeft hij zelf iemand” (Jak. 1:13). Deze woorden wijzen op het feit dat het tegen Gods persoonlijkheid ingaat om een van zijn met verstand begaafde schepselen met iets kwaads te beproeven.
De Allerhoogste is heilig, zuiver of rein in de absolute zin van het woord. Hij is nooit de bron van iets slechts. Klaagliederen 3:38 vertelt ons: „Uit de mond van de Allerhoogste komen niet en slechte dingen en wat goed is voort.” Jehovah is ook de opperste maatstaf van alles wat goed is. De Schrift geeft een beschrijving van engelenzonen, serafs, die zeggen: „Heilig, heilig, heilig is Jehovah” (Jes. 6:3). Zelfs Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, weigerde de aanduiding „goed” als deel van een titel op zichzelf van toepassing te brengen. Dit toont wel aan dat ook hij zijn Vader als de opperste maatstaf van wat goed is, erkende. — Mark. 10:17, 18.
Aangezien de Allerhoogste door en door goed is en zonder de geringste tekortkoming, kan hij er eenvoudig niet toe verleid worden slechtheid te begaan. Daarom ’kan hij niet met het kwade worden beproefd’. Het kwade heeft geen aantrekkingskracht op hem. Hij walgt ervan. De profeet Habakuk schreef over Jehovah: „Gij zijt te zuiver van ogen om het kwaad te zien; en moeite aanzien [dat wil zeggen met goedkeuring] kunt gij niet” (Hab. 1:13). Aangezien de Allerhoogste absoluut vrij is van zelfs het kleinste spoortje kwaad, kan hij iemand niet met het kwade beproeven. Hij brengt nooit iets op de weg van mensen om hen tot een verkeerde koers te verleiden.
Natuurlijk zullen sommige mensen argumenteren dat als God niet zo’n sterke aantrekkingskracht tussen de seksen had geschapen, er minder immoraliteit zou zijn. En ook, dat als mensen niet met zulke gevoelige gezichts-, reuk-, tast- en smaakzintuigen waren geschapen, veel dingen minder aantrekkelijk zouden zijn zodat er een veel minder sterk verlangen naar bijvoorbeeld alcoholische dranken, materiële bezittingen, ontspanning, enzovoort, zou bestaan, waardoor het minder waarschijnlijk zou zijn dat iemand tot een verkeerde handelwijze verlokt zou worden.
Is zo’n redenering echter deugdelijk? Een auto kan bijvoorbeeld in een korte tijd aanzienlijke afstanden afleggen. Maar moet men dan de fabrikant verantwoordelijk stellen voor een ongeluk wanneer de automobilist met veel te grote snelheid een bocht genomen heeft? Niemand zou terecht de beschuldiging kunnen uiten dat de fabrikant de automobilist verleid heeft een veiligheidsbepaling te overtreden omdat hij in de auto de mogelijkheid heeft gelegd sneller te rijden dan de wegomstandigheden toestaan.
Zo is het ook met het voortplantingsvermogen. Dat God de mens daarmee heeft begiftigd, betekent nog niet dat Hij een prikkel heeft ingebouwd om hoererij te bedrijven. Evenmin vormt het vermogen van het lichaam om voedsel en drank op te nemen, een verlokking om ons aan dronkenschap en overmatig eten te buiten te gaan. Hoererij, dronkenschap, gulzigheid en dergelijke, vormen een verkeerd gebruik van het lichaam. De christelijke apostel Paulus maakte dit aan de Korinthiërs duidelijk met de woorden: „Het voedsel voor de buik, en de buik voor het voedsel, maar God zal beide [zowel de buik als het voedsel] tenietdoen. Het lichaam nu is niet voor hoererij.” — 1 Kor. 6:13.
In werkelijkheid bedrijven mensen slechtheid omdat ze zich laten meeslepen door hun eigen verkeerde verlangens en niet omdat ze door God met kwaad worden beproefd. De discipel Jakobus vervolgt: „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort” (Jak. 1:14, 15). Als iemand derhalve aan een verkeerd verlangen toegeeft, heeft hij geen reden om God de schuld te geven van de bittere gevolgen van zijn zondige handelwijze. Hij dient de terechtwijzing ter harte te nemen die in de volgende schriftuurlijke vraag ligt opgesloten: „Wat klaagt de mens, als hij leeft ondanks zijn zonden?” — Klaagl. 3:39, Willibrordvertaling.
Jehovah God laat weliswaar diverse soorten omstandigheden toe die voor een christen een beproeving kunnen vormen. Maar de Allerhoogste maakt het verkeerde niet aanlokkelijk. Zijn Woord, de bijbel, veroordeelt onmiskenbaar alle slechtheid en brengt duidelijk de ongewenste gevolgen aan het licht. Het is derhalve de individuele reactie van iemand op de bijzondere omstandigheid waarvoor hij zich geplaatst ziet, welke de uitkomst van zijn beproeving bepaalt. Een christen zou bijvoorbeeld vanwege zijn geloof aan lichamelijke mishandeling onderworpen kunnen worden. Zijn verlangen naar verlossing van het lijden kan het punt bereiken waarop hij begint te denken aan het sluiten van een compromis. Als hij aan dat verlangen toegeeft, zal hij zondigen. Maar hij kan Jehovah God er niet de schuld van geven dat hij de bijbelse vermaning in de wind heeft geslagen en die overtreding heeft begaan.
In feite is de Almachtige graag bereid, ja verheugd, zijn dienstknechten te helpen met succes aan beproevingen het hoofd te bieden. Over de wijsheid die nodig is om aan beproevingen het hoofd te bieden, schreef de discipel Jakobus: „Schiet iemand van u daarom te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt; en ze zal hem gegeven worden” (Jak. 1:5). Door middel van zijn geest zal Jehovah God in de herinnering van de persoon de dingen terugroepen die hij nodig heeft en ook hoe hij ze kan toepassen, ten einde onder moeilijkheden staande te blijven. Dit is in overeenstemming met wat Jezus Christus tot zijn discipelen over de werking van Gods geest zei: „De helper, de heilige geest, die de Vader in mijn naam zal zenden, die zal u alle dingen leren en alle dingen welke ik u heb gezegd, in uw herinnering terugbrengen.” — Joh. 14:26.
Dus ongeacht waarvoor we zouden kunnen komen te staan, wij dienen ervoor te waken verkeerd over onze Maker te gaan denken. De discipel Jakobus gaf de raad: „Wordt niet misleid, mijn geliefde broeders. Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven, want het daalt neer van de Vader der hemelse lichten, en bij hem is geen verandering van het keren van de schaduw.” — Jak. 1:16, 17.
Omdat Jehovah de onveranderlijke God van goedheid is, kunt u er volledig op vertrouwen dat hij u nooit met kwade dingen zal beproeven. Hij is de bron van enkel goede dingen, niet van slechte. Zie daarom, wanneer u met beproevingen wordt geconfronteerd, op naar Jehovah God om u te helpen. Hij zal niet in gebreke blijven u de benodigde wijsheid te geven om aan moeilijkheden het hoofd te bieden. Pas er ook voor op dat u God niet de schuld gaat geven van problemen die u wellicht zelf over u hebt gebracht. Keer u in plaats daarvan berouwvol tot hem er hij zal u rijkelijk vergeven (Jes. 1:18). Ja, door nauw met onze Schepper verbonden te blijven, zullen wij tot in alle eeuwigheid zijn ’goede gaven’ blijven ontvangen.