Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w53 15/6 blz. 179-184
  • Het werk verrichten dat door God wordt goedgekeurd

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Het werk verrichten dat door God wordt goedgekeurd
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1953
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DIENSTORGANISATIE OPGERICHT
  • WERKEN DER CHRISTENHEID AFGEKEURD
  • GODS GOEDGEKEURDE ORGANISATIE GEÏDENTIFICEERD
  • ’Talmt niet in hetgeen gij moet doen’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1953
  • De christenheid is jegens God in gebreke gebleven! Na haar einde, wat dan?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • „Waar uw schat is, zal ook uw hart zijn”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Jehovah: Echtgenoot, Vader en Onderwijzer
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1953
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1953
w53 15/6 blz. 179-184

Het werk verrichten dat door God wordt goedgekeurd

„Talmt niet in hetgeen gij moet doen. Zijt vurig van geest.” — Rom. 12:11, NW.

1. Wat voor een voorbeeld stelt Jehovah met betrekking tot werk, en hoe beschouwt hij hen die lui en nalatig zijn?

JEHOVAH haat luiheid. Lijntrekkers en luilakken zijn hem stellig een gruwel. Onverschillige en luie personen die nalatig in hun werk zijn, kunnen niet verwachten de zegen of de goedkeuring te genieten van Hem die van het allereerste begin der schepping af met weergaloze ijver en vlijt heeft gearbeid. „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken,” zeide Jezus, „en ik blijf werken” (Joh. 5:17, NW). Jehovah wordt nooit moe van zijn werk. Nimmer raakt hij vermoeid van hetgeen hij zich ten doel stelt te volbrengen of nimmer begint het hem te vervelen. Nooit gaat hij langzamer werken of houdt er mede op alvorens hij volledig succes heeft behaald. ’Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord, dat de eeuwige God, Jehovah, de Schepper van de einden der aarde, noch moede noch mat wordt?’ Zelfs zijn naam, Jehovah, definieert de Allerhoogste en de Verhevene als een God die een voornemen heeft en activiteit ontplooit, want die naam is afgeleid van een woord waardoor actie tot uitdrukking wordt gebracht, de oorzakelijke vorm van het Hebreeuwse werkwoord havah. „Ik heb het mij voorgenomen, ik zal het ook doen,” zegt hij. Derhalve worden wij gewaar dat Jehovah, na oneindige eeuwen tijds, nog steeds getrouw bezig is met zijn kolossale werk, terwijl hij zich kwijt van zijn zware verantwoordelijkheid die op hem rust als Schepper van het universum en als de Souvereine Heer en Eeuwige Regeerder er van. — Jes. 40:28; 46:11, AS.

2. Wat zijn enkele van de onovertroffen voorbeelden van Jehovah’s werk?

2 Sta er voor een ogenblik bij stil welk een onmetelijke uitgestrektheid het stoffelijke universum van de Schepper omvat, dat wil zeggen, het beperkte gedeelte hetwelk tot dusver door de mens is onderzocht. Onze Melkweg, die uit niet minder dan drie duizend millioen sterren bestaat, is zo onbegrijpelijk groot dat een lichtstraal, die de sensationele snelheid van 300.000 km per seconde heeft, meer dan 33.000 jaren nodig heeft om van het ene tot het andere einde te gaan. En dit sterrenstelsel vult bij lange na nog niet de buitenste ruimten. Binnen de uiterste grens tot waar de tegenwoordige telescopen reiken, zijn een grote menigte andere eilanduniversums of melkwegstelsels ontdekt en gefotografeerd. Sterrenwonderen waarvan men zich geen voorstelling kan maken! Er zijn sterren die zo zwaar zijn dat een kubieke centimeter van de stof waaruit ze bestaan, 55.320 kilogram weegt. Er zijn sterren die zo groot zijn dat hun middellijn meer dan zestien maal de afstand van de aarde tot de zon bedraagt. Er zijn sterren die zo snel zijn dat ze langs hun baan suizen met snelheden van meer dan 2.560.000 kilometer per uur. Bovendien zijn deze myriaden hemelse objecten niet dooreengegooid in ongeregelde wanorde, en evenmin zwerven ze rond in chaotische verwarring. Neen, elke ster, elke planeet, elk sterrenbeeld, en elke melkweg wordt bestuurd door Jehovah’s vastgestelde bewegingswetten. Elk doorloopt de hem rechtmatig toegewezen baan. Elk is werkzaam overeenkomstig een precies en absoluut nauwkeurig tijdschema en ze hebben dit reeds gedurende honderden millioenen jaren gedaan. Waarlijk, dit zijn onovertroffen voorbeelden van Jehovah’s werk! ’Hoe talrijk zijn uw werken, o Jehovah, Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt.’ — Ps. 19:2; 104:24, NBG; AS; Jes. 40:26; Rom. 1:20.

3. In welke opzichten heeft Jehovah voor de mens voorzieningen getroffen, en waarvan legt de gehele schepping getuigenis af?

3 Bedenk nu eens wat een uiterst klein stipje onze aarde is in de grenzenloze uitgestrektheid van de kosmische ruimte, en toch heeft Jehovah God haar niet uit het oog verloren noch heeft hij enig detail over het hoofd gezien toen hij haar tot een geschikte woonplaats voor de mens maakte. Alle dingen die zich rondom ons bevinden, zijn wonderbaarlijke voorbeelden van de fijne en kunstvaardige werken van de Schepper, zowel de micro- als de macroscheppingsvormen, die elk op zich een wonder zijn wier aanblik ontzag inboezemt. Geen krachtsinspanning heeft hij weerhouden, geen arbeid heeft hij gespaard bij het voorzien in de behoeften van elk levend schepsel, zowel van mens als van dier (Gen. 1:29, 30; 3:21). ’Jehovah is aan allen goed, en Zijn barmhartigheden zijn over al Zijn werken. Al Uw werken, Jehovah, zullen U loven, . . . Gij geeft hun hun spijs te zijner tijd. Gij doet uw hand open, en verzadigt [het verlangen van] al wat er leeft’ (Ps. 145:9, 10, 15, 16, AS). Ja, de gehele bezielde en onbezielde schepping getuigt van de onvermoeibare ijver, energie en nauwkeurigheid van de grote Meester-Werker. Niemand kan terecht aanmerkingen op zijn werk maken. Het is volmaakt. Ook is hij niet nalatig, traag of in enig opzicht achter bij de tijd. Jehovah volbrengt al zijn bekendgemaakte voornemens precies op tijd. — Deut. 32:4; 2 Petr. 3:9.

4. (a) Welke voorziening trof Jehovah voor de mensen wat hun werk betreft, en waarom? (b) Hoe dienen wij een door Jehovah gegeven toewijzing aan te pakken, en waarom?

4 Werk, goed, gezond werk, dat het gelijktijdig gebruiken van geest en spieren vereist, is ook een van Gods liefderijke voorzieningen voor de mens (Gen. 1:28; 2:15; 9:1, 7). Zelfs het Sabbatgebod was veeleer hoofdzakelijk een gebod dat werk inhield dan dat het slechts betrekking nam op rust, want zou het Gods voornemen zijn geweest dat de mens het grootste gedeelte van de tijd zou lanterfanten en zo weinig mogelijk zou doen, dan zou hij ongeveer het volgende hebben gezegd: ’Zes dagen zult gij rondhangen, maar de zevende moogt gij werken.’ Neen, zo is het niet! Verreweg het grootste gedeelte van de tijd en de energie van de mens moest aan nuttige arbeid worden besteed, en dit voor ’s mensen welzijn en tot lof van zijn Schepper. Zij die daarom Gods goedkeuring hopen te genieten, moeten met enthousiaste (door God geïnspireerde) ijver het werk opnemen dat hij hun toewijst. Zij moeten hun toewijzingen met vastberadenheid en vlijt aanpakken, en aan het werk blijven in weerwil van alle krachtsinspanningen van Satan de Duivel, de tegenstander van God zowel als van de mens, welke krachtsinspanningen er op zijn gericht hen langzamer te laten werken, hun aandacht van het werk af te wenden of hen helemaal er mede te doen ophouden. En hoe gelukkig zijn zij die aldus met werken doorgaan, want niet alleen zullen zij ten slotte voorspoedig zijn en succes hebben, maar zij oogsten onderhand ook de voldoening schenkende vruchten van hun arbeid in de vorm van mateloos grote vreugde en tevredenheid. Dit goddelijke beginsel wordt fraai geschilderd in het volgende voorbeeld.

5. (a) Welke voorrechten wat werk betreft, genoot Jezus in zijn voormenselijke bestaan? (b) Welke drievoudige zending heeft hij op aarde volbracht?

5 Christus Jezus, de geliefde en eniggeboren Zoon van Jehovah God, genoot in zijn voormenselijk bestaan als de Logos (hetgeen de Woordvoerder of het Woord van God betekent) het zeldzame en unieke voorrecht naast zijn Vader werkzaam te zijn in de grootse taak oorspronkelijk dit universum te bouwen. „Alle dingen zijn door bemiddeling van hem ontstaan, en afgescheiden van hem is zelfs niet één ding ontstaan” (Joh. 1:1-3, 10, NW; 1 Kor. 8:6; Kol. 1:16). Nadat deze naaste medewerker van de Schepper die taak getrouw had volbracht, werd hij met een speciale, drievoudige zending naar de aarde gezonden. Als menselijk schepsel legde hij getuigenis af van de waarheid die de mensen vrijmaakt, gaf hij zijn volmaakte menselijke leven als een rantsoen voor de verlossing van de gevallen mens en betoonde zich onder de zwaarste satanische druk waardig Jehovah’s rechtvaardiger te zijn, waardig om als koning van de nieuwe wereld van rechtvaardigheid op de grote troon van Jehovah te zitten. — Joh. 8:32, 45, 46; 18:37; Matth. 20:28; 1 Tim. 2:6; Titus 2:14; Fil. 2:5-11; Hebr. 4:15; 5:8, 9.

6. Met welke geesteshouding ging Jezus voorwaarts in het hem door God toegewezen werk, en wat zag hij voorbij?

6 Zonder te mopperen, zonder in opstand te komen, zonder te klagen of aanmerkingen te maken over deze tot de aarde beperkte toewijzing, ging de man Jezus met een vurige en verterende ijver voorwaarts (Ps. 69:10; Joh. 2:17). Dag en nacht arbeidde hij, niet lettend op zijn eigen persoonlijke belangen, gemakken, voordelen en verlangens. „Niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt,” luidde zijn gebed tot zijn hemelse Vader. „Wij moeten de werken verrichten van hem die mij heeft gezonden terwijl het dag is; de nacht komt waarin niemand kan werken.” „Mijn spijs is dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden, en zijn werk voleindig” (Matth. 26:39; Mark. 14:36; Luk. 22:42; Joh. 4:34; 5:30; 6:38; 9:4, NW). Ontberingen, vervolgingen, schande, bespotting of persoonlijke sympathieën of antipathieën, door geen van deze dingen liet Jezus zich van zijn werk afwenden of liet hij zich belemmeren in het ten uitvoer brengen van Jehovah’s rechtvaardige voornemen ten aanzien van hem. — Hebr. 12:2, 3.

7. Wat houdt oogstwerk in, en hoe werd dit door Jezus’ handelwijze bevestigd?

7 Ploegen en oogsten nu is werkelijk zwaar werk, hetwelk grote kracht, uithoudingsvermogen en volharding vereist. Het is geen werk voor luie mensen. „In den herfst ploegt de luiaard niet; zoekt hij [het volgende jaar] in den oogsttijd — dan is er niets” (Spr. 20:4, NBG). „Die in den zomer vergadert, is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd maakt” (Spr. 10:5). Jezus was een zeer verstandige zoon en hij bracht geen schande over zijn Vader. Hij was zich er ten volle van bewust dat er een groot oogstwerk moest worden gedaan, en toch waren er weinig arbeiders (Matth. 9:37). Daarom trok hij, te voet let wel, door het gehele land en hij bezocht alle steden en dorpen, genas de zieken en gekwelden, vertroostte de armen en verdrukten, waarbij hij de op tarwe gelijkende personen uit die onkruidvlakte van afvalligheid der natie bijeenvergaderde (Matth. 4:23, 24; 9:35, 36; 14:14; Mark. 1:38, 39). Inderdaad, Jezus was een man die het zeer druk had! Hij kon bijna geen stil plekje vinden waar hij kon rusten, had dikwijls niet eens een gelegenheid om rustig apart te eten (Matth. 14:13; Mark. 3:20; 6:31-34; Luk. 4:42, 43). Dientengevolge kon Jezus op de Pascha-avond van het jaar 33 n. Chr., precies op tijd zoals in de profetieën uit de oudheid was voorzegd, aan zijn Vader het verslag uitbrengen: „Ik heb u op de aarde verheerlijkt, aangezien ik het werk heb voleindigd dat gij mij hebt opgedragen.” Door dus met ijver de goddelijke toewijzing te aanvaarden en er in te volharden, kon Jezus deze voltooien, de grote overwinning behalen en Jehovah’s kostbare goedkeuring ontvangen. — Joh. 17:4; 19:30; Matth. 17:5, NW.

DIENSTORGANISATIE OPGERICHT

8. Wat voor soort van personen koos Jezus voor zijn dienstorganisatie uit, en waarom?

8 Jezus wist dat de zuivere aanbidding van Jehovah in de komende jaren tot de einden der aarde zou worden uitgebreid. Dit zou een doelmatige theocratische organisatie noodzakelijk maken, en daarom verzamelde Jezus bij de aanvang van zijn bediening een lichaam van discipelen rondom zich aan wie hij speciale training en onderricht gaf voor het werk dat voor hen lag. Merk op welk soort van personen hij als zijn naaste medewerkers uitkoos. Niet de luie en vadsige aristocraten of de indolente en parasitische Farizeeën van die tijd. In plaats daarvan werden de discipelen van Jezus grotendeels uit het midden van de werkende klasse van het volk gekozen — stoere vissers, hardwerkende belastinginners, mannen en vrouwen van de daad, op wie kon worden vertrouwd dat zij werk gedaan zouden krijgen. En het was goed dat zij ambitieuze en energieke personen waren want er werd veel werk van hen vereist. Evenals Jezus moesten ook zij getuigen en onderwijzers onder de natiën zijn, predikers en aankondigers van het goede nieuws van het koninkrijk der hemelen. Ook zij moesten tezamen met de „Meester van de oogst” hard werken in de tarweoogst. — Luk. 10:2, NW.

9. Wat voor soort van onderricht gaf Jezus zijn volgelingen? Waarom was dit noodzakelijk, en hoe reageerden zij daarop?

9 Tijdens zijn drie en een half jarige bediening gaf Jezus zijn volgelingen veel mondelinge raad over juiste aanbidding, toewijding aan en dienst voor God, en hij gaf hun ook onderricht in de fundamentele wetten die de theocratische organisatie besturen, namelijk, de fundamentele beginselen van liefde, waarheid en rechtvaardigheid. Dit was noodzakelijk, want gedurende het gehele vroegere leven van deze mannen en vrouwen, toen zij van God vervreemd waren, was hun geest overeenkomstig het model van deze oude wereld gevormd. Nu waren zij uit de duisternis in het glorierijke licht geroepen ten einde navolgers te zijn die de voetstappen drukten van Jezus, die toegewijd was aan de zuivere, onbesmette aanbidding van Jehovah God. Daarom moesten zij hun geest hervormen, moesten zij bevrijd worden van hun valse denkbeelden, gewoonten en vooropgezette ideeën die gebaseerd waren op menselijke redeneringen en door mensen opgestelde theorieën en gevormde tradities. Van nu aan zouden zij deel uitmaken van een heilige natie van koningen en priesters, die volledig aan God en zijn rechtvaardige koninkrijk onder Christus zijn toegewijd. Daarom hielden zij niets terug, maar zij droegen hun leven aan Gods dienst op terwijl zij alles wat zij bezaten, hun hart, ziel, sterkte, vermogen en geest, aan zijn dienst toewijdden. Voortaan zouden zij door een geheel nieuwe gedragsregel worden bestuurd, namelijk, een van liefde. „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkander liefhebt; evenals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkander hebt.” Dit hervormen van hun geest voor een nieuwe levenswijze was zeker geen gemakkelijke taak, maar vereiste van de zijde van een ieder veel moeite en inspanningen. — Mark. 12:29-31; Joh. 13:34, 35, NW.

10, 11. (a) Welke praktische training gaf Jezus zijn discipelen, en wat vereiste dit van hem? (b) Wat voor soort van organisatie was er het resultaat van?

10 Vervolgens nam Jezus hen in aanvulling op het geven van mondeling onderricht, ook met zich mee van huis tot huis en van stad tot stad, opdat zij door de prediking in de praktijk gade te slaan, konden leren hoe zij hun toewijzing tot prediken ter hand moesten nemen, hoe zij doeltreffend konden zijn in hun werk en hun gebied grondig konden bewerken. En van tijd tot tijd werden deze pas opgeleide getuigen alleen uitgezonden zodat zij waardevolle ervaringen konden opdoen door datgene wat hun in de klas was onderwezen, in het veld in de praktijk te brengen (Matth. 10:1–11:1; Luk. 10:1-7). Natuurlijk werd er door het trainen van deze andere leden van de theocratische organisatie een extra last op Jezus’ schouders gelegd, aangezien het vaak nodig was hen na lange uren van vermoeiend prediken tot de scharen privé aanvullend onderricht te geven. Maar Jezus klaagde niet. Hij was niet iemand die op de klok lette, en evenmin arbeidde hij onder de critische ogen van een vakbondsleider die hem strafbaar zou willen stellen voor het maken van overuren zonder een premie in ontvangst te nemen (Matth. 13:1-16, 36-43; 24:3). En omdat Jezus zo ijverig voor elk onderdeel zorgdroeg, slaagde hij er in het fundament te leggen voor een goede dienstorganisatie, een vereniging bestaande uit personen die niet alleen harde werkers waren maar die door theocratische beginselen werden bestuurd, personen die erkenden dat Christus Jezus door goddelijke aanstelling de werkzaamheden van de organisatie leidde, zelfs tot aan de voleinding van dit samenstel van dingen. — Matth. 24:14; 28:19, 20, NW.

11 Er bestaat geen twijfel over, het Christendom werd als een edele wijnstok in goede grond geplant. „Ik ben de ware wijnstok,” zeide Christus, „en mijn Vader is de landbouwer. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Hij die in eendracht met mij blijft, en ik in eendracht met hem, draagt veel vruchten, want afgescheiden van mij kunt gij in het geheel niets doen” (Joh. 15:1, 5, NW). Gods geest of werkzame kracht heeft stellig op deze theocratische organisatie gerust, en, ten gevolge daarvan, gaat nu, na meer dan 1900 jaren, deze vruchtbare wijnstok tezamen met zijn ranken die zich uitspreiden, er mede voort een overvloed van goede levenonderhoudende vruchten, Koninkrijksvruchten, voort te brengen tot lof van Jehovah God de grote Landbouwer. En waar is tegenwoordig zulk een rechtschapen en vruchtbare organisatie te vinden? Waar kan men een theocratische organisatie vinden aan het hoofd waarvan de Superieure Autoriteiten, Jehovah God en Christus Jezus, staan? Waar bevindt zich tegenwoordig dat lichaam van ware navolgers van Christus die zijn voetstappen drukken, het lichaam, dat het werk verricht dat door God wordt goedgekeurd en de zuivere aanbidding van Jehovah tot de einden der aarde verbreidt?

WERKEN DER CHRISTENHEID AFGEKEURD

12-14. Welke aanwijzingen zijn er onder de religieuze leiders en onder de „leken” waardoor wordt bewezen dat de Christenheid niet de ware wijnstok is?

12 Luidruchtig en zeer aanmatigend gaan de leiders der Christenheid er prat op dat de Christenheid deze begunstigde organisatie van God is. Maar een snel onderzoek naar haar werken en de vruchten die ze voortbrengt, dient elke zoeker naar waarheid er grondig van te overtuigen dat de Christenheid alles behalve Christelijk is. Lees haar nieuwsbladen en tijdschriften, luister naar haar radio- en televisieprogramma’s, zie naar haar gedrag in het algemeen. Wat een afzichtelijke aanblik biedt ze! In elke tak en afdeling van dit corrupte stelsel „[zijn] de werken van het vlees . . . openbaar, en ze zijn hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, het beoefenen van spiritisme, vijandschap, twist, naijver, vlagen van toorn, wedijver, verdeeldheid, sekten, bittere afgunst, drinkgelagen, brasserijen, en soortgelijke dingen”. — Gal. 5:19-21, NW.

13 Had de apostel Paulus in deze tijd geleefd, dan had hij de werken der Christenheid niet beter kunnen beschrijven. Men bemerkt niet alleen onder de gewone leken van de vele religieuze sekten een voortdurend bergafwaarts gaan wat losbandigheid, onreinheid en hoererij betreft, maar ook onder haar klasse van geestelijken is geestelijke misdadigheid openbaar. Haar grote religieuze leiders hebben openlijk de hoer gespeeld met de politieke, militaire en commerciële heersers der wereld. Dit hebben zij gedaan door anti-Christelijke programma’s voor wereldbeheersing (programma’s zoals de Volkenbond en de Verenigde Natiën) te ondersteunen, door werkovereenkomsten en concordaten te ondertekenen met meedogenloze, wereldse dictators (Hitler, Mussolini), en door aan goddeloze heersers van deze wereld (aan rode Communistische leiders achter het IJzeren Gordijn) eden van trouw te zweren alsof zulke goddeloze mannen de „hogere machten” waren aan wie Christenen gehoorzaam moeten zijn. — Rom. 13:1; Openb. 17:1, 2.

14 Bovendien wordt er, zoals de apostel verklaart, elke vorm van afgoderij bedreven binnen de grenzen der Christenheid. Spiritisten die in voortdurende communicatie met de onzichtbare goddeloze demonen staan, tieren welig in al haar grote steden. Haar vijandschappen, twistten, naijver en vlagen van toorn barsten vaak los in internationale oorlogen, en in de vlammen van zulke zinloze conflicten worden de levens van millioenen onschuldige mensen uitgedoofd. Wedijver, verdeeldheid, sekten en bittere afgunst onder de Katholieke, Protestantse en Orthodoxe partijen zijn te talrijk om op te noemen. En wat betreft de drinkgelagen, brasserijen en de in een roes brengende genoegens van de Christenheid, deze zijn er stellig de oorzaak van geweest dat de inwoners van het land heen en weer waggelen, duizelig van de wijn der hoererij die is gefermenteerd door het moderne Babylon.

15. Waarop duidt de vervulling van 2 Timotheüs 3:1-5 met betrekking tot de toestand van de Christenheid?

15 Bij wijze van waarschuwing dat er in de laatste dagen van dit samenstel van dingen zulk een ontaarde maatschappij als deze zou uitspruiten, schreef Paulus aan Timotheüs: „Maar weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen zijn, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelf, liefhebbers van geld, aanmatigend, hovaardig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, zonder erkentelijkheid, zonder goedertierenheid, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor goedheid, verraders, eigenzinnig, opgeblazen van eigenwaarde, veeleer liefhebbers van genoegens dan liefhebbers van God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben maar de kracht er van niet blijken te bezitten” (2 Tim. 3:1-5, NW). Het is heel duidelijk dat de Christenheid door en door rot is, anders zou ze niet zulk een wild gewas van rotte vruchten als deze kunnen voortbrengen. „Aan hun vruchten zult gij hen herkennen” want „elke goede boom [brengt] goede vruchten voort, maar elke rotte boom brengt slechte vruchten voort.” — Matth. 7:16, 17, NW.

16, 17. (a) Wat is de oorzaak van de ziekte der Christenheid? (b) Welke schriftuurplaatsen beschrijven op passende wijze haar houding ten aanzien van werk?

16 De ziekte van de Christenheid wordt veroorzaakt door een gebrek aan de juiste geestelijke voeding, hetgeen op haar beurt is toe te schrijven aan haar luiheid, onverschilligheid en voorkeur tot slapen. „Luiheid eindigt in een diepe slaap; een lui man zal honger lijden. De luiaard steekt zijn hand diep in de schaal; het is hem te veel moeite zijn hand op te heffen en naar zijn lippen te brengen.” Indien de Christenheid de wenk van de wijze man ter harte had genomen dan had ze iets kunnen leren van de nietige mier. „Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs: hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser, bereidt zij in den zomer haar brood, verzamelt zij in den oogst haar spijs. Hoe lang, luiaard, zult gij neerliggen, wanneer zult gij opstaan uit uw slaap?” „’Laat mij nog even slapen, nog even maar! laat mij mijn handen even vouwen, om te rusten?’ — ja, en armoede zal u overvallen, gebrek zal u overweldigen.” — Spr. 6:6-9, NBG; vs. 10, 11, Mo; 19:15, 24, Mo.

17 Of zoals andere Spreuken op passende wijze de slechte toestand der slaperige Christenheid beschrijven, waarin wordt gezegd dat ze zich, wanneer ze door Gods Woord der waarheid wordt gepord, alleen maar in haar rustbed omkeert, zoals een deur draait op haar scharnieren. Zij versmaadt de raad van Jehovah, is zeer wijs in haar eigen ogen en is uitermate trots en arrogant. Haar gehele huis lekt als een zeef, en op vele plaatsen is het dak vrijwel boven haar hoofd ingestort, doch zij is te lui om het te repareren. Haar religieuze akkers zijn niets anders dan bramenveldjes, volkomen overwoekerd door doornachtige heidense bijgelovigheden, ergerlijke overleveringen, en vergiftige leerstellingen van demonen, en toch geeft zij er de voorkeur aan te slapen en te dromen over haar vroegere en tegenwoordige minnaars. „Ik ging langs den akker van een luiaard en langs den wijngaard van een verstandeloos mens, en zie, hij was geheel begroeid met distels, met onkruid bedekt, zijn stenen muur was neergehaald. Toen ik dit aanschouwde, nam ik het ter harte, toen ik het zag, trok ik een les daaruit: nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen, daar komt uw armoede aangelopen [zo zal armoede u als een struikrover overvallen], en uw gebrek als een gewapend man.” — Spr. 24:30-34, NBG; AT; 26:14-16, NBG; Pred. 10:18, Lu.

18, 19. In welke opzichten is de handelwijze die thans door de Christenheid wordt gevolgd dezelfde als die welke door het afvallige Israël werd gevolgd?

18 Het overstelpende getuigenis bewijst dat de Christenheid afvallig is, een gedegenereerde wijnstok, en dat ze slechts in naam Christelijk is. Ze heeft elke gelegenheid gehad een vruchtbare organisatie te zijn tot Gods lof, maar, net als de ontrouwe natie Israël, is ze te laks en te lui. Haar prototype, Israël naar het vlees, werd als een edele wijnstok geplant en kreeg de taak toegewezen het door God geschonken gebied te veroveren, en zolang zij voorwaarts rukten met het werk waren zij voorspoedig. Het duurde echter niet lang voordat zij langzamer begonnen te werken, terwijl zij een onverschillige houding ten aanzien van hun goddelijke taak gingen aannemen, en ten slotte hielden zij er helemaal mede op. Het scheen hun luie redenering gemakkelijker toe met de demonen-aanbiddende natiën, die squatters in het land waren, een compromis te sluiten dan hen er door strijd uit te verdrijven. Daar zij zich tot hun persoonlijke en zelfzuchtige belangen keerden, hadden zij de ene tegenslag en nederlaag na de andere te verduren. Als natie bleven zij in gebreke aan de reine aanbidding van Jehovah vast te houden. Als natie bleven zij in gebreke Jehovah’s rechtvaardige wetten na te leven. Als natie bleven zij in gebreke Jehovah’s getrouwe, zich aan het verbond houdende getuigen voor de andere natiën rondom hen te zijn.

19 Zo is het ook met de waardeloze Christenheid, en om precies dezelfde redenen. Zij is in gebreke gebleven aan de zuivere aanbidding van Jehovah vast te houden maar heeft daarentegen met vrijwel elke bestaande vorm van demonisme compromissen gesloten. Ze heeft elke wet en ieder gebod van de Bijbel overtreden, veranderd en verbroken. Dientengevolge is „het land . . . bevlekt vanwege zijn inwoners; want zij overtreden de wetten, zij veranderen de inzettingen, zij vernietigen het eeuwig verbond.” De Christenheid heeft daarom de speciale voorrechten om in deze tijd van het einde Jehovah’s getuigen te zijn, voorbij laten gaan. — Jes. 24:5.

GODS GOEDGEKEURDE ORGANISATIE GEÏDENTIFICEERD

20, 21. (a) Welke bewijzen tonen aan dat God een organisatie op aarde heeft die het voorbeeld volgt dat door Christus Jezus werd gesteld? (b) Door wie wordt deze organisatie bestuurd en welke boodschap wordt er door uitgebazuind?

20 Ah ja! Niettegenstaande het rampzalige fiasco der Christenheid heeft Jehovah God tegenwoordig wel degelijk een waarachtige, zich aan het verbond houdende, ijverige organisatie op aarde, welke bestaat uit degenen die getrouw het voorbeeld volgen dat door Christus werd gesteld. Zoals de eerste discipelen van Jezus uit het ontrouwe Israël werden vergaderd en afgescheiden ten einde een speciaal volk voor Gods naam te zijn, zo zijn ook tegenwoordig mannen en vrouwen uit alle rangen en standen der maatschappij en uit vele talen en nationaliteiten uit de Babylonische stelsels der Christenheid geroepen ten einde een waarachtige Christelijke maatschappij te vormen, de kern van een nieuwe-wereld-maatschappij, indien gij het zo wenst te noemen (1 Petr. 2:9). Zij zijn nog steeds in deze oude wereld, dat is waar, maar zij zijn er geen deel van, nemen geen deel aan haar politiek gekrakeel, haar commerciële transacties en economische programma’s, of haar religieuze bewegingen (Joh. 17:16; Fil. 2:15). Zij stellen daarentegen hun hoop en vertrouwen op Gods koninkrijk en bidden vurig voor het volledige en zegevierende succes er van in Armageddon. Zij worden bestuurd door de theocratische beginselen van liefde, waarheid en rechtvaardigheid. Zij onderhouden de twee grote geboden, betonen liefde voor Jehovah en betonen liefde voor de naaste, en om deze tweevoudige reden begeven zij zich onder de mensen en vertroosten weduwen en diep treurenden in hun droefenis en waarschuwen de goddelozen voor de op handen zijnde vernietiging. Te allen tijde weigeren zij een compromis te sluiten met wetteloze dictators en verdorven wereldse heersers, en zij bewaren zich aldus onbevlekt van dit satanische samenstel van dingen. — Mark. 12:28-31; Jak. 1:27.

21 Het is geen moeilijke taak Gods zichtbare organisatie te herkennen en te identificeren, want er zijn niet veel van zulke organisaties, zelfs niet enkele, er is slechts één organisatie die de boven aangegeven gedragslijn volgt, namelijk, Jehovah’s getuigen. Onafscheidelijk met deze wijd en zijd bekend staande organisatie verbonden, is haar wettelijke dienstknecht en bestuurslichaam, het Watch Tower Bible and Tract Society. Alleen Jehovah’s getuigen en zij die met hen zijn verbonden, brengen de Koninkrijksvruchten voort door openbare bekendmaking (Hebr. 13:15). Zij alleen bazuinen het goede nieuws uit dat Gods koninkrijk onder Christus de enige hoop der mensen is. Geen andere groep, lichaam, vereniging, genootschap of organisatie kondigt aan dat Gods koninkrijk werkelijk in de hemelen is opgericht, en dat deze hemelse regering nu binnenkort de aarde zal veranderen in een prachtig paradijs waar goddeloosheid en gewelddadigheid plaats zullen hebben gemaakt voor volmaaktheid en vrede. Welk een edel en verheven voorrecht met een werk als dit bezig te zijn! Welk een grootse en bijzondere eer met Jehovah’s organisatie verbonden te zijn, het werk verrichtend dat door God is goedgekeurd!

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen