Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w77 15/12 blz. 761-763
  • Wat bedoelde de wijze man?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wat bedoelde de wijze man?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Bezittingen zonder ervan te genieten
  • Wat bedoelde de wijze man?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Wat bedoelde de wijze man?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Het boek Prediker — Een les in werkelijke waarden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • De bijeenbrenger sprekend over ijdele en waardevolle werken
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
w77 15/12 blz. 761-763

Wat bedoelde de wijze man?

Bezittingen zonder ervan te genieten

In zijn beschouwing van menselijke aangelegenheden, zag de wijze koning Salomo niet de omstandigheden over het hoofd die het mensen vaak onmogelijk maken te genieten van wat zij bezitten.

Met betrekking tot één situatie schreef hij: „Er bestaat een rampspoed die ik heb gezien onder de zon, en die komt veelvuldig voor onder de mensheid: een man aan wie de ware God rijkdom en stoffelijke bezittingen en heerlijkheid geeft en die, voor zijn ziel, geen gebrek heeft aan iets waarnaar zijn verlangen uitgaat, en toch stelt de ware God hem niet in staat ervan te eten, hoewel het kan zijn dat louter een buitenlander ervan eet. Dit is ijdelheid en het is een kwade ziekte.” — Pred. 6:1, 2.

De Almachtige staat ieder mens toe zijn van God ontvangen bekwaamheden te gebruiken om bezittingen te verkrijgen en erkenning of heerlijkheid onder zijn tijdgenoten te verwerven. In die zin kon Salomo terecht zeggen dat God rijkdom, stoffelijke bezittingen en heerlijkheid aan zo iemand „geeft”. Hoewel iemand misschien alles heeft, kunnen de omstandigheden echter droevig genoeg verhinderen dat hij van die bezittingen geniet.

Hij heeft misschien smakelijk voedsel, maar is door de een of andere maag- of darmstoornis toch niet in staat ervan te genieten. Het geval van Nebukadnezar verschaft een interessante illustratie. Hij verwierf de positie van wereldheerser in Babylon. Toen vernederde Jehovah God hem vanwege zijn trots door hem van zijn verstand te beroven. De geneugten van het paleis, met inbegrip van kostelijk voedsel en uitstekende wijn, hadden geen enkele aantrekkingskracht meer voor Nebukadnezar. In de mening verkerend een beest te zijn, verliet hij het luxueuze paleis en leefde hij net als een stier van gras. Terwijl de geneugten van het paleisleven aan Nebukadnezar voorbijgingen, profiteerden ’louter buitenlanders’ van zijn rijkdom. Wat Nebukadnezar overkwam, was werkelijk een ernstige kwaal, „een kwade ziekte”, die zeven jaar duurde. — Dan. 4:28-37.

Vervolgens wees Salomo erop dat een lang leven en een groot gezin op zich niet voldoende zijn voor een voldoening schenkend en tevreden leven. Hij gaat verder met te zeggen: „Indien een man honderd maal vader zou worden, en hij vele jaren zou leven, zodat de dagen van zijn jaren talrijk zouden worden, maar zijn eigen ziel niet wordt verzadigd van goede dingen en zelfs het graf hem niet ten deel is gevallen [waarmee hij misschien bedoelt dat hij, evenals Job in zijn ellende (Job 3:11-22), naar het graf verlangt], moet ik zeggen dat een te vroeg geborene beter af is dan hij. Want tevergeefs is die [te vroeg geborene] gekomen en in duisternis gaat hij heen, en met duisternis zal zijn eigen naam worden bedekt. Hij heeft de zón niet eens gezien, noch gekend. Deze heeft méér rust dan de eerste. Veronderstel zelfs eens dat hij al twee maal duizend jaar heeft geleefd en hij toch het goede niet heeft gezien — gaat niet iedereen naar slechts één plaats?” — Pred. 6:3-6.

Ja, wat voor waarde hebben zelfs een lang leven en veel kinderen als men niet in staat is enige vreugde uit het leven te putten? Of men nu rijk of arm, jong of oud is, bij de dood gaan allen naar slechts één plaats — het graf. Voor een man die geen ware vreugde uit het leven put, betekent een lang leven alleen maar meer problemen en moeilijkheden over een langere periode dan voor iemand die jong sterft. De te vroeg geborene, een doodgeboren baby, is beter af in de zin dat hij nooit alle moeilijkheden van een leeg, gefrustreerd leven hoeft te verduren.

Salomo schrijft verder: „Al het harde werk van de mensheid is voor hun mond, maar zelfs hun eigen ziel wordt niet gevuld. Want wat heeft de wijze voor op de verstandeloze? Wat heeft de ellendige eraan, dat hij weet hoe hij in tegenwoordigheid van de levenden moet wandelen? Beter is het zien van de ogen dan het rondwandelen van de ziel. Ook dit is ijdelheid en een najagen van de wind.” — Pred. 6:7-9.

Mensen werken hard om te krijgen wat zij nodig hebben om zich in het leven te houden; zij werken „voor hun mond”. Toch bevredigt dit zelden hun vele verlangens, hun zielsverlangens. Een wijs maar ontevreden mens tracht hinderlijke verlangens wellicht te onderdrukken, terwijl een dwaas eraan toegeeft en geen zelfbeheersing oefent. Dit was klaarblijkelijk de reden voor Salomo’s vragen: „Want wat heeft de wijze voor op de verstandeloze? Wat heeft de ellendige eraan, dat hij weet hoe hij in tegenwoordigheid van de levenden moet wandelen?” In de zin dat zowel de wijze als de verstandeloze knagende verlangens hebben, heeft de wijze niets voor. Zo weet de ellendige zijn verontrustende verlangens misschien wel voor anderen te verbergen, maar daarmee zijn ze nog niet weg. Omdat ze niet vervuld worden, blijven ze hem plagen. Ook hij is niet beter af dan de dwaas. Het is dus werkelijk verstandig als iemand tevreden is en geniet van wat hij heeft, van wat hij met zijn ogen kan zien, in plaats van verlangend naar iets anders te kijken en zich door zijn zielsverlangen van zijn vrede te laten beroven.

Nog een factor die tevredenheid in de weg kan staan, is niet te beseffen dat vele dingen eenvoudig niet veranderd kunnen worden. Salomo verklaarde: „Wat er ook geworden is, daarvan is de naam reeds genoemd, en het is bekend geworden wat de mens is; en hij kan zijn zaak niet bepleiten tegenover iemand die machtiger is dan hij” (Pred. 6:10). Een mens mag dan al rijkdom en een positie verwerven, maar hij blijft niets meer dan de eerste mens werd verklaard te zijn: aardse mens, ’a.dhám, een Hebreeuwse aanduiding, ontleend aan een stam die „rood” of „rossig” betekent. Ja, hij blijft een aards, sterfelijk mens. Hij kan dus niet verwachten dat hij zich voor onbepaalde tijd in het leven kan houden. De psalmist bracht deze gedachte als volgt onder woorden: „Niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar dat die tot onbepaalde tijd heeft opgehouden) opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien.” — Ps. 49:7-9.

Het leven in dit samenstel van dingen is op zijn best zeer onzeker. Tijd en omstandigheden treffen allen, hetgeen de onzekerheid nog groter maakt. Om deze reden stelde Salomo de volgende vragen: „Omdat er veel dingen bestaan die veel ijdelheid veroorzaken, wat voor voordeel heeft een mens? Want wie weet wat voor goeds een mens in het leven heeft gedurende het getal der dagen van zijn ijdele leven, wanneer hij ze doorbrengt als een schaduw? Want wie kan de mens vertellen wat er na hem zal gebeuren onder de zon?” — Pred. 6:11, 12.

Wat voor werkelijk voordeel schuilt er, gezien het feit dat de dood een eind maakt aan al iemands streven en worstelen, in alle stoffelijke bezittingen die of in welk aanzien maar ook dat iemand misschien verwerft? Wie kan werkelijk zeggen welk wereldse doel — rijkdom, aanzien, macht — nu precies de moeite waard is om ernaar te streven? Hoe dikwijls denken mensen niet dat iets begerenswaardig is, maar zijn ze, na het verkregen te hebben, teleurgesteld, misschien zelfs verbitterd? Het feit dat het leven zo kort is, ’voorbijgaat als een schaduw’, maakt de ergernis nog groter. Er is geen manier om tijd terug te halen en zijn krachtsinspanningen op een ander doel te richten. Omdat bovendien op geen enkele manier vastgesteld kan worden wat er na iemands dood zal gebeuren, schenkt het evenmin werkelijke voldoening als men, met uitsluiting van geestelijke dingen, ten behoeve van kinderen en kleinkinderen materialistische doeleinden nastreeft.

Hoe krachtig illustreren de woorden van de wijze man de noodzaak om tevreden te zijn en gezonde vreugde uit het leven te putten! In plaats van materialistische verlangens te laten ontwikkelen, concentreert iemand die werkelijk verstandig is zich op het behouden van een goede verhouding tot God.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen