Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g81 8/1 blz. 13-16
  • In de klauwen van de dood

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • In de klauwen van de dood
  • Ontwaakt! 1981
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • De zee in!
  • Een helikopter boven ons
  • „Onvoorziene gebeurtenissen”
  • Angst op zee
    Ontwaakt! 1972
  • Boren naar olie in onstuimige wateren
    Ontwaakt! 1980
  • Overleving op zee!
    Ontwaakt! 1978
  • Vragenbus
    Koninkrijksdienst 1975
Meer weergeven
Ontwaakt! 1981
g81 8/1 blz. 13-16

In de klauwen van de dood

Een overlevende van een ramp op de Noordzee vertelt zijn verhaal

„IK VOELDE het platform onder me wegzinken, en binnen enkele seconden lag ik in het water. Ik werd naar beneden gezogen, dieper, steeds dieper”, herinnert Jahnsen zich. Maar hij overleefde het!

Jahn Otto Jahnsen, 23 jaar, wonend in Grimstad (Noorwegen), bevond zich aan boord van het service- en hoteleiland „Alexander L. Kielland” toen dit op 27 maart 1980 midden in de Noordzee kapseisde. Van de 212 mensen aan boord verloren bij deze ramp 123 hun leven — de ergste ramp in vredestijd die Noorwegen in deze eeuw heeft getroffen.

Het platform was een enorme constructie die van de op de bodem rustende pontons tot de top van de boortoren in totaal 99 meter hoog was. Het was verbouwd van een booreiland tot een hoteleiland, en stond naast het niet-verplaatsbare stalen platform „Edda” in het Ekofisk-olieveld.

Jahnsen was die avond beneden in een kleine filmzaal in het hoteleiland. Hij herinnert zich: „Ik hoorde een knal, en toen nog één. Mijn eerste gedachte was dat het een grote golf was die het dek van het eiland trof, want we hadden ruw weer. Toen hoorden wij een derde knal, en plotseling helde het hele eiland over. Binnen enkele seconden stond het dek onder een hoek van 35 tot 40 graden.” Klaarblijkelijk was er een spant gebroken waardoor een van de vijf dragende poten van het eiland het had begeven.

Iedereen in de filmzaal wist het vertrek te verlaten. Maar hogerop in het eiland zaten allen die zich in een grotere bioscoopzaal bevonden, in de val — vanwege de hellende vloer konden zij de deuren niet meer bereiken.

„Ik kwam in een gang uit en werkte me naar boven. Sommigen waren in paniek. Er werd gegild. Sommigen waren gevallen en hadden zich verwond, en we waren allemaal bang.

Ik kon een nooduitgang openduwen, een stalen deur. Hij moest omhooggeduwd worden en was erg zwaar. Ten slotte kreeg ik hem open en klom naar buiten op het glibberige dek. Maar voor de ijzige, winterse wind droeg ik veel te dunne kleren.” De temperatuur van de lucht was ongeveer vijf graden Celsius en de wind had de kracht van een storm.

Door zich een trap op te werken, slaagde Jahnsen erin het hoogste punt van het hellende dek te bereiken, waar zich een van de reddingsboten bevond.

De zee in!

„Sommigen gingen de reddingsboot in, maar ik durfde gewoon niet”, zegt hij. „Toen de boot neergelaten was, werd hij tegen het eiland aan gesmeten. Voor zover ik weet, heeft slechts een van de mannen aan boord het overleefd — en zo’n tien anderen verloren hun leven.”

Terwijl Jahnsen hier stond te kijken, ontving hij een reddingsvest, dat hij aantrok. Er kwamen nog verscheidene personen na hem, maar er waren niet genoeg reddingsvesten voor allen.

„Het dek helde steeds meer, en wij beseften dat wij het water in moesten”, herinnert Jahnsen zich. „Wij probeerden langs een van de reusachtige schachten of poten omlaag te komen. Die poot, met zijn acht meter doorsnede, wees nu bijna horizontaal van het dek weg, hoog boven het water. Tot het wateroppervlak moet het wel 20 meter zijn geweest.”

Alles gebeurde nu heel snel.

„Het eiland helde steeds meer over. Wij hielden ons vast aan een tien centimeter dikke staaldraad die langs de poot naar beneden liep. Plotseling werd deze draad in een vuurwerk van vonken uiteengescheurd. Gelukkig raakte de draad mij niet. Maar dicht bij mij werd een man wel geraakt en hij viel in zee.”

Juist op dat moment verdween het eiland onder water. Gelukkig had Jahnsen het reddingsvest aan. Hij worstelde tegen het water totdat hij weer bovenkwam. De „Alexander L. Kielland” was gekapseisd. De vier overgebleven poten van het eiland staken omhoog uit het water. Velen van Jahnsens vrienden zaten opgesloten in de kamers en gangen binnen in het reusachtige eiland, 40 tot 50 meter onder water.

„Ik kreeg een reddingsboot in het oog. Hij was beschadigd en stond vol water, maar ik wist erin te klimmen en later nog vier andere mannen aan boord te trekken”, zegt hij. De volgende paar uren nam de hoogte van de golven toe tot 15 meter. De wind zwol aan tot orkaankracht.

Vanaf het dek van het nabijgelegen booreiland „Edda”, 30 meter boven het water, werden rubbervlotten omlaaggeworpen naar de mannen die daar voor hun leven vochten. De meeste werden door de wind en de golven meegesleurd, maar sommige werden door sterke handen vastgegrepen en in gebruik genomen. Jahnsen kreeg er ook een te pakken.

„Het vlot dreef ondersteboven, maar wij wisten het om te keren en drie van ons slaagden erin aan boord te klimmen. Wij zaten tot aan ons middel in het water. Maar het was een vlot met een tent erop, en dit bood ons beschutting tegen de ijzige wind. Binnen een paar minuten konden wij nog meer mensen uit het water trekken, totdat wij aan boord van dit vlot met z’n negenen waren.”

Het verliep allemaal erg snel.

„Het duurde slechts 10 tot 15 minuten van de eerste knal tot het kapseizen van het eiland, en ik denk niet dat er meer dan een kwartier verstreek vanaf het tijdstip dat wij in het water vielen tot het moment dat wij ons aan boord van het rubbervlot bevonden.”

Maar daarna dreven zij ongeveer drie uur rond.

„De golven werden steeds hoger. De meesten van ons werden zeeziek en moesten overgeven. Eén had een lelijke snee in zijn hoofd en scheen wat afwezig, maar hij slaagde erin rechtop te blijven zitten. Later begonnen wij bevoorradingsschepen te zien. Soms kwamen ze vlakbij, maar de golven waren zo hoog dat ik niet geloof dat ze ons zagen.”

Een helikopter boven ons

Toen de mannen aan boord van het kleine rubbervlot langzaam weer wat bij hun positieven kwamen, begonnen zij elkaar te slaan en te masseren om warm te blijven. Het was bijtend koud. Zij geloofden niet dat zij voor de ochtend gered zouden worden.

„Wij hoorden aldoor helikopters”, herinnert Jahnsen zich, „maar ze vlogen over. Plotseling, om ongeveer 11 uur, werd er een krachtige lichtbundel op de opening van de tent van ons vlot gericht. Wij hoorden het geluid van een helikopter, steeds luider. Wij staken ons hoofd naar buiten en zagen de helikopter boven ons hangen terwijl er een man aan een lijn werd neergelaten. Vanwege de golven miste hij het vlot, waarna hij weer werd opgehesen.”

De helikopter beschreef een cirkel, en toen hij terugkeerde, kwam de man met zijn reddingslijn precies in het kleine vlot terecht.

„’Alles in orde?’ was alles wat hij zei. Zonder het antwoord af te wachten, deed hij de eerste van ons een riem om. Daar ging hij omhoog, de boven ons hangende Britse militaire helikopter in. De een na de ander werden de mannen in snelle opeenvolging omhooggehesen, en de laatste die het vlot verliet was de Engelsman.

De helikopter beschreef nog een keer een cirkel, op zoek naar andere overlevenden, en toen, na ongeveer 20 minuten, werden wij met z’n negenen naar het ’Ekofisk hotel’ gebracht, een groot niet-verplaatsbaar platform dat uitsluitend als woonaccommodatie dienst deed. Mannen kwamen telkens met twee tegelijk op de helikopter afgerend om ons het ziekenhuis van het platform in te dragen. Hier werden wij in warme dekens gewikkeld, kregen wij wat warms te drinken en werden wij gemasseerd.

Wij waren de eersten die naar het Ekofisk hotel waren gebracht”, zegt Jahnsen. „Wij allen zijn er goed doorgekomen, met inbegrip van de man die gewond was. Om 2.30 uur ’s nachts bracht een helikopter ons naar het Rogaland Ziekenhuis in Stavanger (Noorwegen). De volgende morgen mocht ik het ziekenhuis verlaten, en diezelfde avond, 24 uur nadat het allemaal begon, was ik weer bij mijn gezin in Grimstad.”

Jahnsen vindt dat hij heel veel geluk heeft gehad. Hij bleef in leven, liep geen letsel op, en had nadien geen problemen met de zenuwen. Van beroep is hij metselaar en hij had alleen maar werk op de Noordzee aangenomen tijdens het slappe winterseizoen. Nu is hij van plan aan land te blijven.

„Onvoorziene gebeurtenissen”

Het verschil tussen leven en dood was die nacht in maart op de Noordzee erg klein. Het illustreerde op vreselijke wijze hoe door het toeval bepaald kan worden of een mens blijft leven of zal sterven — of, zoals de bijbel het zegt: „Niet de snellen [hebben] de wedloop . . . noch de sterken de strijd, . . . want tijd en onvoorziene gebeurtenissen treffen hen allen.” — Pred. 9:11.

Wanneer een ramp toeslaat, kan puur toeval vaak de beslissende factor zijn. Als Jahn Otto Jahnsen naar de grote bioscoop was gegaan in plaats van naar de kleine, als hij in de reddingsboot was gestapt in plaats van op de enorme poot van het eiland te klimmen, als hij te laat was gekomen om een reddingsvest te krijgen, als hij verstrikt was geraakt in de stalen draad toen die sprong, als hij niet op een door een tent overdekt vlot had kunnen komen — in al die gevallen zou hij misschien zijn leven hebben verloren in plaats van in leven te zijn gebleven. Dat hij jong was, een goede conditie had en aan sportduiken deed, droeg hier ongetwijfeld toe bij, maar dit waren niet de doorslaggevende factoren.

Wat in dergelijke omstandigheden de doorslag geeft, is niet of iemand bij „de snellen” of „de sterken” hoort, maar het toevallige tijdstip en „onvoorziene gebeurtenissen”. De waarheid is niet zoals sommige religieuze leiders zullen betogen, dat het een ingrijpen van God is wat wij bij zulke rampen zien. Integendeel, door middel van de bijbel maakt hij duidelijk dat veel dingen in het leven bij toeval gebeuren.

Voor velen van de overlevenden was het als een wonder dat zij aan de klauwen van de dood waren ontsnapt, en het bracht een gevoel van dankbaarheid teweeg voor het feit dat zij nog leefden. Feitelijk ervaren velen van ons misschien hetzelfde gevoel van dankbaarheid wanneer wij een geschiedenis als deze lezen. Alles wel beschouwd zouden wij iedere dag dankbaar moeten zijn voor het leven, voor het feit dat wij zo’n dag toch weer iets goeds kunnen doen ten behoeve van onze medemens en dankbaarheid kunnen tonen jegens onze Schepper — „want tijd en onvoorziene gebeurtenissen” treffen ons allen.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen