Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w55 15/10 blz. 308-314
  • Vindt voldoening door te werken

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vindt voldoening door te werken
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1955
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE IJDELHEID VAN HET MATERIALISME
  • Gods gave van werk voor zijn dienstknechten
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
  • De bijeenbrenger sprekend over ijdele en waardevolle werken
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Waardering hebben voor de gave die „werk” wordt genoemd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • Wat maakt het leven de moeite waard?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2008
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1955
w55 15/10 blz. 308-314

Vindt voldoening door te werken

„Het is Gods gave aan de mens dat een ieder dient te eten en te drinken en behagen dient te scheppen in al zijn zwoegen.” — Pred. 3:13, RS.

1. Wat verkiest Jehovah te doen, en welke uitwerking heeft het op hem dit te doen?

JEHOVAH is de hoogste in het gehele universum. Er staat geen hoofd boven hem. Hij neemt van niemand bevelen aan. Hij is aan niemand rekenschap verschuldigd. Hij heeft absolute vrijheid te doen wat hem behaagt, om hetzij dit of dat of iets anders te doen. Hij kiest de handelwijze die hem gelukkig maakt en hij staat bekend als de gelukkige God. De gelukkig makende handelwijze die hij kiest, is, te werken. Hij wordt niet vermoeid door te werken: ’De eeuwige God, Jehovah, de Schepper van de einden der aarde, wordt noch moede noch mat.’ Dat hij zich aan het einde van de zesde scheppingsdag verkwikte, kon daarom niet zijn bedoeld in de zin dat hij weer op krachten moest komen: „In zes dagen heeft Jehovah de hemelen en de aarde gemaakt en op de zevende dag hield hij er mede op en ging hij er toe over zich te verkwikken.” Jehovah hield niet op met al het werk noch rustte hij ten aanzien van al het werk, maar slechts ten aanzien van dit speciale scheppingswerk, en nadat het was voltooid, bezag hij het en merkte op dat het zeer goed was en aan zijn maatstaf van volmaaktheid voldeed, en hij werd verkwikt en vond voldoening door het tot stand brengen van dit werk van de eerste kwaliteit. Dit mooie werk voltooid te zien, was een vreugde, een voldoening en een verkwikking voor Jehovah de Schepper. — Jes. 40:28; Ex. 31:17, NW, marge.

2. Wat verkiest Jezus te doen, en met welke resultaten?

2 Een bewijs dat Jehovah er gedurende de sabbat of zevende dag van de scheppingsweek mee voortgaat te werken, vinden wij in Jezus’ woorden: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken.” Deze woorden tonen eveneens aan dat Jezus werkt. Hij verricht het werk dat Jehovah hem toewijst. Hij verricht Gods werk bereidwillig en vrijwillig, terwijl hij er behagen in schepte Jehovah’s wil te doen. Hij vond het net zo voedzaam, voldoening schenkend en verkwikkend als voedsel; eigenlijk nog meer, want bij een zekere gelegenheid, toen zijn discipelen er op aandrongen dat hij zou eten, antwoordde hij: „Mijn voedsel is dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden, en zijn werk voleindig.” De vreugde iets tot stand te hebben gebracht, zou hem aan het einde van het werk verkwikken, zou alle vermoeidheid verdrijven en hem voldaan en opgewekt achterlaten. — Joh. 5:17; 4:34, NW.

3. Hoe werd de mens toegerust om te werken, en welke toewijzing werd hem gegeven toen hij werd geschapen?

3 De mens werd naar het beeld en de gelijkenis van God en Christus geschapen, met een mate van hun hoedanigheden van wijsheid, macht, gerechtigheid en liefde. Doordat de mens wijsheid bezat, kon hij weten hoe hij de dingen moest doen, doordat hij macht bezat, zou hij in staat zijn ze te doen, doordat hij gevoel voor gerechtigheid had, kon hij de vruchten van zijn arbeid op een billijke wijze gebruiken, en doordat hij de hoedanigheid van liefde bezat, kon hij zelfs nog verder gaan dan gerechtigheid en op edelmoedige en onzelfzuchtige wijze handelen. Hij werd gemaakt met het vermogen goed werk te verrichten en hem werd werk te doen gegeven. Toen de mens werd geschapen, ’ging Jehovah God er toe over de mens te nemen en hem in de hof van Eden te vestigen ten einde de hof te bebouwen en er zorg voor te dragen.’ Tot de man en zijn vrouw werd het volgende gezegd: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen der hemelen en alle levende schepselen die op de aarde kruipen, in onderworpenheid.” Wat een wonderbaarlijk voorrecht om te werken, werd aan het eerste mensenpaar gegeven toen de aarde met haar planten- en dierenleven aan hun zorg werd toevertrouwd en zij ze moesten vullen met hun nakomelingen, en Jehovah had hun de geestelijke en lichamelijke vermogens gegeven waardoor zij de toewijzing op volmaakte wijze konden behartigen! — Gen. 2:15; 1:28, NW.

4. Waarom gaf Jehovah de mens werk te doen, en welke bevindingen tonen thans de wijsheid hiervan aan?

4 Jehovah gaf de mens dit werk niet te doen ten einde er zelf vanaf te komen. Hij deed het voor het welzijn van de mens, omdat de mens werd toegerust om te werken en geluk zou vinden in het verrichten van dit werk dat binnen het bereik van zijn vermogens lag. Jehovah gaf de mens een geschikte werktoewijzing opdat de mens er behagen in zou scheppen, zich er in zou verheugen en er voldoening van zou hebben. Het werk zou zijn leven vullen, elke mogelijkheid van verveling of saaie eentonigheid op de vlucht drijven en hem het voldane gevoel geven dat hij nuttig was. In plaats dat de goddelijke hoedanigheden door inactiviteit onderdrukt, gehinderd of tot stilstand gebracht zouden worden, konden ze veeleer een juiste uitweg vinden en volledig tot uitdrukking worden gebracht in het werk dat door Jehovah was toegewezen. Onlangs gemaakte wetenschappelijke studies bevestigen de Schriftuurlijke waarheid dat de mens werd gemaakt om te werken. Ze hebben aangetoond dat de meerderheid der oudere personen die nog een goede gezondheid bezitten, zich niet uit het openbare leven wenst terug te trekken, dat zulk een leven vaker verveling dan geluk brengt, en dat het, volgens de mening van onderzoekers, personen die zich vervelen en een ijdel bestaan hebben, de wil om te leven, doet verliezen en hun levensduur werkelijk verkort. Hobbies zijn geen voldoening gevende vervanging van werk in het leven van personen die zich uit het openbare leven hebben teruggetrokken. Alhoewel men zich enkele uren per week als een verandering en ontspanning van het geregelde werk met hobbies kan bezighouden, worden ze vervelend wanneer men er al zijn tijd aan moet besteden. Hobbies schieten gewoonlijk ook te kort in het volgende vereiste, zoals dit eens in een artikel werd vermeld: „Opdat iemand geestelijk gezond kan blijven, moet hij zich er van bewust zijn dat hij werk doet hetwelk een nuttig doel dient.” Zich aan goed werk te onttrekken, is eerder een vloek dan een zegen. Jehovah handelde dus in het belang van de mens toen hij hem een werktoewijzing gaf.

5. Wat is Jehovah’s wil betreffende de vruchten van ’s mensen arbeid?

5 Jehovah wil niet dat de mens van de vruchten van zijn arbeid wordt beroofd. „De hard werkende boer,” zo schreef de apostel Paulus, „moet de eerste zijn die van de vruchten gebruikt.” Reeds eerder had hij dit goddelijke beginsel uitvoeriger uiteengezet, zeggende: „Wie plant een wijngaard en eet niet van de vrucht er van? Of wie weidt een kudde en nuttigt niet wat van de melk van de kudde? Spreek ik deze dingen volgens menselijke maatstaven? Of zegt de Wet dit ook niet? Want in de wet van Mozes staat geschreven: ’Gij moet een os niet muilbanden wanneer hij het graan treedt.’ Bekommert God zich om ossen? Of zegt hij het geheel ter wille van ons? Waarlijk, ter wille van ons werd het geschreven, omdat de man die ploegt, in hoop behoort te ploegen en de man die dorst, dit behoort te doen in de hoop er van te kunnen gebruiken.” Zelfs de ossen moesten van de vruchten van hun arbeid gebruiken. Maar zijn ossen van het grootste belang? Indien Jehovah de belangen van het werkende beest beschermt, hoeveel te meer zal hij dan het welzijn van werkende mensen verdedigen! Paulus doet hier niet de goddelijke regel te niet dat er consideratie dient te worden betoond jegens ossen, maar door een krachtige rhetorische verklaring toont hij aan dat ossen in vergelijking met mensen niets zijn, en indien het menslievende beginsel van toepassing is op ossen, is het met onvergelijkelijk grotere kracht van toepassing op de mensheid, en vooral op hen die in Jehovah’s dienst werken en geestelijke dingen zaaien in het belang van armeren. — 2 Tim. 2:6; 1 Kor. 9:7-11, NW.

6, 7. Hoe wordt in Deuteronomium 20:1, 5, 6 op treffende wijze getoond dat de mens van de resultaten van zijn werk dient te genieten?

6 De wet betreffende ossen welke Paulus aanhaalde, staat in Deuteronomium 25:4 opgetekend, en in dat zelfde boek houdt Jehovah zich rechtstreeks bezig met de mensen en het recht dat zij bezitten om van de resultaten van hun, arbeid te genieten. De achtergrond is belangrijk. De natie Israël had haar tijdelijke verblijf in de woestijn net geëindigd en werd op de vlakten van Moab gereedgemaakt om het Beloofde Land binnen te gaan. Dit land werd bezet gehouden door strijdlustige horden demonenaanbidders. Het binnentreden van Israël zou de oorlog bespoedigen en Israël zou in de strijd wat aantallen betreft, verre worden overtroffen: „Ingeval gij ten strijde zoudt trekken tegen uw vijanden en gij paarden en oorlogswagens hebt gezien en een volk dat talrijker is dan gij, moet gij niet bevreesd zijn voor hen, want Jehovah uw God is met u.” Neem echter nota van de volgende vrijstellingen van militaire dienstplicht, welke werden verleend ondanks de dringende noodzakelijkheid van theocratische oorlogvoering en de nopende behoefte welke er bestond dat iedere man die gezond van lijf en leden was, zich in de strijdende gelederen bevond: „Wie is de man die een nieuw huis heeft gebouwd en het niet heeft ingewijd? Dat hij ga en naar zijn huis terugkere, opdat hij misschien niet in de strijd sterft en een andere man het zou inwijden. En wie is de man die een wijngaard heeft geplant en die niet is begonnen te gebruiken? Dat hij ga en naar zijn huis terugkere, opdat hij misschien niet in de strijd sterft en een andere man de wijngaard begint te gebruiken.” — Deut. 20:1, 5, 6, NW.

7 Jehovah is van oordeel dat een mens van de vruchten van zijn arbeid dient te genieten, en dat zijn werk niet tevergeefs dient te zijn, zonder dat hij de beloning krijgt welke er in bestaat dat hij zich in het goede er van kan verheugen. Dit moest zelfs gelden in dringende omstandigheden, zoals in tijd van oorlog, wanneer iedere man die gezond van lijf en leden was, zozeer nodig was. Hij moest de voldoening hebben dat hij van zijn werk kon genieten en moest niet naar het oorlogsfront gaan terwijl hij zich afvroeg of hij al dan niet zou terugkeren ten einde te genieten van het wonen in zijn huis, of dat een andere man er in zou wonen. De bouwer moest de eerste zijn die van de resultaten van die arbeid zou genieten. Vervolgens zou hij op een later tijdstip gehoor geven aan de oproep tot oorlog, wanneer zulk een oproep kwam, en hij zou met onverdeelde aandacht kunnen strijden, zonder gekweld te worden door de gedachte dat hij nimmer zou kunnen genieten van het huis dat hij had gebouwd, want dan zou hij die vreugde reeds hebben ondervonden. Hetzelfde was waar met betrekking tot de man die een wijngaard had geplant. Hij moest van de vrucht er van eten voordat hij de oorlog inging. Dit zou een vrijstelling van verscheidene jaren kunnen betekenen, want de wet bepaalde dat er de eerste drie jaar geen vrucht gebruikt moest worden, de opbrengst van het vierde jaar moest een offer voor Jehovah zijn, en eerst het vijfde jaar mocht de vrucht voor algemeen gebruik worden aangewend. Niettegenstaande dat gold de vrijstelling tot aan de tijd dat de planter van de oogst had gebruikt. — Lev. 19:23-25.

8. Hoe toonde Jezus aan dat werk een beloning op zichzelf is?

8 Door middel van een illustratie toonde Jezus aan dat werk zijn eigen beloning geeft, bestaande in vreugde. Een man ging op reis, maar voordat hij wegging, ontbood hij zijn slaven en belastte hen met het toezicht over zijn belangen, terwijl hij zijn goederen uitdeelde overeenkomstig de verschillende bekwaamheden van zijn slaven. Na een lange afwezigheid keerde hij terug en vroeg rekenschap. Door naarstige arbeid had degene die voor vijf talenten zorgde, deze talenten verdubbeld, en degene die voor twee talenten zorgde, had ze verdubbeld, maar degene aan wie één talent was toevertrouwd, was lui en deed er niets mee en verwierf derhalve niets. Hoe werden de twee naarstige werkers nu beloond? Werd hun gezegd dat zij vacantie konden nemen aan de zeekust of in de bergen? Was dat hun beloning? Neen, hun beloning voor het harde werk was geen vacantie, maar bovenal meer werk! Tot een ieder van hen zeide de meester achtereenvolgens: „Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf! Gij zijt over weinig getrouw geweest. Ik zal u over veel aanstellen. Ga in in de vreugde van uw meester.” De vreugde van de meester was in dit werk, en door meer van dit werk te doen te krijgen, gingen de naarstige slaven in een vollediger zin de vreugde van hun meester binnen. Maar hoe stond het met de luie slaaf die niet wilde werken? Wat gebeurde er met hem? De beslissing luidde: „Neemt het talent van hem weg en geeft het aan hem die de tien talenten heeft.” Deze beslissing had de luie slaaf overblij moeten maken. Hij wilde niet werken. Nu werd het werk van hem afgenomen. Hij kon zijn leven nu doorbrengen met luieren. Maar in plaats dat hij blij was dat hij geen werk had, ging hij heen terwijl hij weende en knarsetandde. — Matth. 25:14-30, NW.

9. Wat is het doel van vacanties?

9 Om gelukkig te kunnen zijn, moeten wij werken. Het is waar dat wij enige rust nodig hebben en een verandering voor geest en lichaam ten einde aangetaste zenuwen te doen herstellen en lichamelijk weer op krachten te komen. De sabbatregeling van de Mozaïsche wet voorzag in zulk een ontspannende verandering na een periode van hard werken. Vacanties van beperkte duur zijn onschatbaar voor het hernieuwen van krachten. Maar wanneer de energieën van het lichaam, de geest en het zenuwstelsel door een aangename vacantie zijn hersteld, beginnen wij ongedurig te worden. De vacantie heeft haar doel gediend. Wij zijn weer sterk gemaakt voor activiteit en wij zijn gereed om aan het werk te gaan. De vacantie verder voort te zetten, betekent een periode van verveling en ongedurigheid binnen te treden en het hof te maken aan de demoraliserende gevaren van ledigheid. Wij willen weer aan de slag gaan. Wij missen de vreugde en voldoening die het gevolg zijn van een nuttige bezigheid.

10. Wat vervangt thans de liefde voor werk, en wat is het resultaat er van?

10 Jehovah wil dat de mensen behagen scheppen in werk en van de vruchten er van genieten: „Ik weet dat er niets beters voor hen is dan gelukkig te zijn en zich te verheugen zolang zij leven; ook dat het Gods gave aan de mens is dat een ieder dient te eten en te drinken en behagen dient te scheppen in al zijn zwoegen” (Pred. 3:12, 13, RS). Velen zwoegen in deze tijd, maar weinigen scheppen er een diep behagen in. Steeds minder is de voldoening van iets tot stand te hebben gebracht, de beloning voor de arbeid der mensen; steeds meer is het doel van hun krachtsinspanning geld. Het is het tijdperk van materialisme, waarin het trots zijn op mooi werk verteerd is geworden door de invretende werking van hebzucht, en ijver voor artistieke kundigheid buigt voor de afgod van commercieel gewin. Liefde voor werk wordt vervangen door liefde voor geld, hetgeen achteruitgang in de hoedanigheid van werk en van artistieke prestaties tot gevolg heeft. Het geld regeert, en ontaarde personen betalen voor ontaarde producten. Zij hebben in materieel opzicht misschien meer, maar in geestelijk opzicht hebben zij minder. In plaats van vreugde te scheppen in hun werk, zoeken zij vreugde in de opeenstapeling van geld, maar hun bezorgdheden en zenuwstoornissen en de gekrenktheid van hun geest schreeuwen het falen van hun handelwijze uit. In de afgelopen eeuwen hebben mensen in groezelige woonverblijven geschreven of geschilderd of muziek gecomponeerd en zij eindigden hun leven als onbekende grootheden, maar zij werden beloond met voldoening van hun werk, en door hun aansporende ijver zijn de erkende meesterstukken voortgebracht op het gebied van de literatuur, kunst en muziek. Zij die tegenwoordig veel geld verdienen, krijgen de beloning die zij zoeken, evenals de schriftgeleerden en Farizeeërs en Sadduceeërs, die hun werken deden om van de mensen gezien te worden; maar beiden missen de diepe vreugde en tevredenheid welke gepaard gaan met het tot stand brengen van iets wat voldoening geeft. Alhoewel wij zijn geschapen om te werken en van ons werk te genieten, zijn er tegenwoordig velen die werk haten en het ontwijken en in plaats daarvan rijkdom het hof maken en voedsel geven aan de verlangens van het vlees en spoedig worden zij verzwolgen door:

DE IJDELHEID VAN HET MATERIALISME

11. Hoe spreekt Salomo zich schijnbaar tegen wat betreft het onderwerp over werken?

11 Toen Salomo nog getrouw aan Jehovah was, werd hij gebruikt om vele tot nadenken stemmende spreuken en overdenkingen te schrijven, en in het boek Prediker, dat door hem is geschreven, wordt herhaaldelijk de nadruk gelegd op de ijdelheden in het leven van de mensen op aarde. Dikwijls wordt de aandacht gevestigd op werk, en soms schijnt het alsof Salomo zich op dit punt tegenspreekt, daar hij zo nu en dan zegt dat het ijdel en tevergeefs is en het op andere plaatsen prijst als iets waarin de mens behagen dient te scheppen en wat een gave van God is. In Prediker 3:13 bijvoorbeeld, de tekst welke het thema van dit artikel aangeeft, zeide Salomo dat te eten en te drinken en behagen te scheppen in werk, Gods gave aan de mens was. In Prediker 1:2, 3 (NBG) schrijft hij echter: „IJdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid! Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen, waarmee hij zich aftobt onder de zon?” In het volgende hoofdstuk herhaalt hij veel van zijn werk en zegt: „Mijn hart verheugde zich over al mijn zwoegen, en dit was wat al mijn gezwoeg mij opleverde.” Maar onmiddellijk voegt hij er aan toe dat het alles ijdelheid is omdat hij evenals de dwaas zal sterven en de resultaten van zijn zwoegen voor anderen achtergelaten zullen worden in plaats dat degene die heeft gezwoegd, er van kan genieten: „Ik kreeg een afkeer van al mijn zwoegen, waarmee ik mij had afgetobd onder de zon, daar ik het moet achterlaten voor den mens die na mij zijn zal, en wie weet, of hij wijs zal zijn of dwaas, en toch zal hij macht hebben over alles waarvoor ik gezwoegd heb en waarin ik wijs geweest ben onder de zon. Ook dit is ijdelheid.” Niettemin herhaalt hij spoedig dat werk een genoegen is: „Niets is er dus beter voor den mens dan eten en drinken, en zèlf genieten van zijn werk. Want ik heb begrepen, dat dit uit Gods hand komt: Wie toch kan eten, en wie kan genieten buiten Hem om?” — Pred. 2:10, 18, 19, NBG; 2:24, 25, PC.

12. Wat is ijdel met betrekking tot het zwoegen, en waarom is het werk van sommigen tevergeefs?

12 Wat derhalve ijdel was met betrekking tot het zwoegen, was, dat de zwoeger zelf niet altijd van de vruchten er van kon genieten doordat de dood tussenbeide kwam. Dan waren er enkelen wier werk ijdelheid was omdat zij zelfs gedurende hun leven niet van de vruchten er van genoten, maar gierigaards waren, die zich genoegens ontzegden ten einde hun rijkdom op te potten: „Wederom zag ik ijdelheid onder de zon; een persoon die niemand heeft, noch zoon noch broeder, toch is er geen einde aan al zijn zwoegen, en zijn ogen worden nimmer bevredigd met rijkdommen, zodat hij nimmer vraagt: ’Voor wie zwoeg ik en ontzeg ik mij genoegens?’ Ook dit is ijdelheid en een ongelukkige zaak.” „Een ander geniet ervan. Dit is ijdelheid en een jammerlijk tekort.” Herinnert gij u de Schriftuurlijke voorvallen welke in het voorgaande zijn opgemerkt en waardoor werd aangetoond dat Jehovah wil dat een ieder van de vruchten van zijn arbeid geniet? Indien dit niet geschiedt, is de arbeid tevergeefs en ijdelheid voor de werker. — Pred. 4:7, 8, RS; 6:2, KB.

13. Door welke geest wordt veel werk in deze tijd bedorven, en wat is de evenwichtige zienswijze?

13 „Verder zag ik van alle moeite en inspanning, dat ze worden aangewend uit naijver jegens elkander; ook dat is ijdelheid en jagen naar wind. Wel is het een dwaas, die de hand in de schoot legt, en zijn eigen vlees verteert; maar toch is een handvol rust meer waard, dan beide handen vol tobben en jagen naar wind” (Pred. 4:4-6, PC). Bij velen is de beweegreden om te werken, niet dat zij iets tot stand willen brengen wat de moeite waard is het te doen, maar een afgunstige wedijver ten einde hun medemens te overtreffen. De druk van wedijver en hebzucht beweegt hen er toe harder en beter dan hun naaste te werken, en in een geest van naijver trachten zij het materialisme van hun naaste te evenaren of te overtreffen. Met een moderne uitdrukking gezegd: zij zijn van plan „niet onder te doen voor de Jansens.” Dit is zelfzuchtig, uitdagend, ergerlijk en ijdel. Het andere uiterste is de dwaas die zijn handen in ijdelheid vouwt, door armoede wordt overweldigd en zijn eigen vlees verteert door uithongering. Het is beter de middenweg te bewandelen, kalm en vredig te werken, zonder uitdagend te zijn en zonder dat men afgunstig is op de bezittingen van anderen, en zich in rustige tevredenheid te verheugen in één handvol die voldoende is, dan uit naijver twee handen vol te grijpen die door bittere wedijver zijn verworven of gebrek te lijden met twee handen die leeg zijn gebleven door dwaze luiheid. Noch te veel noch te weinig is goed — door het eerste gaan de mensen zich onafhankelijk van God voelen en door het laatste worden zij tot diefstal verleid: „Geef mij armoede noch rijkdom, maar schenk mij het voedsel, dat ik nodig heb: opdat ik U in mijn overvloed niet verloochene, en zeggen durf: ’Wie is Jahweh!’ Of in mijn armoede niet tot stelen kom, en mij vergrijp aan de Naam van mijn God.” — Spr. 30:8, 9, PC.

14. Hoe toonde Salomo dat het ijdel was rijkdommen op te stapelen, en hoe worden zijn woorden door de Midrasj geïllustreerd?

14 Welk blijvende voordeel hebben de rijkdommen die zijn opgestapeld door kommervolle en verbolgen wedijver? Zoals men tegenwoordig zegt: „Je kunt het toch niet meenemen.” Salomo bracht het welsprekender tot uitdrukking: „Zoals hij uit den schoot zijner moeder gekomen is, zo gaat hij weer heen, naakt zoals hij gekomen is, en hij verkrijgt niets door zijn zwoegen, dat hij dezen zou kunnen nalaten. Zo is ook dit een smartelijk kwaad; geheel zoals hij gekomen is, zo gaat hij heen, en welk voordeel heeft hij er van, dat hij zich voor wind heeft afgetobd? Zelfs nuttigt hij zijn spijze gedurende al zijn levensdagen in duisternis, en hij heeft veel verdriet, lijden en ergernis.” De Joodse Midrasj illustreert dit met een gelijkenis. Een vos ontdekte een wijngaard met een omheining, maar hij vond slechts één gat waardoor hij kon binnenkomen. Hij was een beetje te dik, daarom vastte hij drie dagen en werd mager, en vervolgens wurmde hij zich door de opening naar binnen. Eenmaal binnen, vergastte hij zich aan de druiven totdat hij weer vet werd, zodat hij, toen hij de wijngaard trachtte te verlaten; zich niet door het gat naar buiten kon persen. Hij vastte opnieuw drie dagen ten einde mager genoeg te worden om zich naar buiten te wringen. Buiten gekomen, staarde hij terug naar de wijngaard en riep uit: „Alles wat binnenin is, is inderdaad prachtig, maar wat voor voordeel heeft iemand van u? Zoals hij binnenkomt, gaat hij weg.” Zo is het ook met deze wereld, eindigt de gelijkenis. Wij komen zonder iets op de wereld en gaan er op dezelfde wijze af. — Pred. 5:14-16, NBG.

15. Welk werk is volgens Salomo, en ten einde de schijnbaar tegenstrijdige beschouwingen over werk uit de weg te ruimen, tevergeefs en welk werk niet?

15 Wat voor nut heeft het dus zich aan het materialisme over te geven? Wat voor blijvend voordeel heeft het? Te zwoegen met zulk een vooruitzicht is ijdel. Te werken ten einde rijkdom op te stapelen en op te potten, is dwaasheid. Uit jaloerse mededinging te wedijveren, is een ergerlijk najagen van wind. Te werken ten einde materiële schatten op te stapelen, is net zo ijdel als ledigheid dwaas is. Wij dienen te werken voor het voedsel en drinken dat wij nodig hebben en louter omdat wij het fijn vinden te werken: „Zie, zo leerde ik begrijpen, dat het goed is te eten en te drinken, en te genieten van het werk, waarmee men zich aftobt onder de zon, al de levensdagen, die God iemand geeft: want dit komt hem toe.” Salomo noemde zulk werk goed en bezag het niet als ijdelheid, maar als iets wat de moeite waard was, en zeide dat het de mens toekwam in het leven dat Jehovah hem geeft. In de slotverklaring negeerde Salomo Jehovah niet, noch deed hij de aanbeveling dat men zich in zijn leven aan vleselijke genoegens moest overgeven zonder aan God of de toekomst te denken: „Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad.” Er zal een afrekening zijn. Wij dienen te werken terwijl wij Jehovah vrezen, omdat hij onze werken ten slotte zal oordelen, zelfs de verborgen werken en zelfs de beweegredenen in ons hart. Ons werk is, goed te doen in overeenstemming met zijn bevelen. Zulk werk is geen ijdelheid. Zulke werken vergaan niet tezamen met ons, maar blijven in Gods herinnering bestaan en zullen een gunstig oordeel voor ons verwerven. Maar hierover zullen wij het later hebben. — Pred. 5:17, PC; 12:13, 14, NBG.

16. Tegenover welke ziekte en welk gevaar ziet de wereld zich thans geplaatst ten gevolge van de inbreuk die het materialisme heeft gemaakt?

16 Beschouw nu enkele laatste opmerkingen over het materialisme. Wij horen er tegenwoordig veel over. Er wordt gescholden op het communisme als zijnde materialistisch en het wordt er terecht om veroordeeld. Maar is de gehele wereld niet materialistisch? Zelfs zij die beweren voor God te spreken, werken voor het materialisme, beschouwen het als iets wat praktisch is, stellen er hun vertrouwen in en bezien de betrekkelijk weinigen die geloof oefenen in Jehovah en zijn Woord en zijn nieuwe wereld, werkelijk als onpraktische dwazen. Terwijl zij zich concentreren op de materialistische wetenschap, zijn zij geestelijk ziek en de moraliteit en rechtschapenheid en het verdedigen van juiste beginselen door mensen van de wereld sterft uit naarmate argumenten van eigenbelang en materialistische zienswijzen meer tot leven komen en meer werkzaam worden in de menselijke aangelegenheden. De vooruitgang in het materialisme is even groot geweest als de terugtocht in geestelijke gezindheid, en zelfs een ontaarde wereld die verblind is door het oppervlakkige geschitter van haar materiële rijkdom, begint te piekeren over de duistere gevolgen van haar geestelijke armoede. In de Newsweek van 29 maart 1954 stond het volgende te lezen: „De prachtige wetenschappelijke geest van de mens had de middelen van ’s mensen totale vernietiging uitgedacht. De trage politieke geest van de mens zou nu te kampen hebben met het probleem hoe hij de mens van zijn eigen vernuftigheid moet redden.” Malenkow zeide dat atoomoorlog ’de dood van de wereldbeschaving betekent.’ Eisenhower gaf toe dat atoomoorlog zou betekenen dat ’de beschaving zou worden vernietigd.’

17. Waarop vestigt Toynbee de aandacht als iets wat noodzakelijk is, wil het menselijke leven op aarde voortbestaan?

17 Schrijvend in het tijdschrift de New York Times van 26 december 1954, begon de beroemde Britse geschiedkundige Arnold J. Toynbee aldus: „Wat zijn onze gevoelens wanneer wij dit nieuwe jaar 1955 naderen? Voelen wij dat de wereld een geestelijk herontwaken nodig heeft?” Hij zegt dat de wereld door het Westen wordt betoverd, maar dat de wereldse philosophie waaronder het Westen heeft geleefd, een ontoereikend richtsnoer blijkt te zijn. Wegens het fanatisme en de oorlogen van de valse religiën hebben onze voorvaders vóór het einde van de zeventiende eeuw ’hun schat uit de religie genomen en wederom belegd in natuurwetenschap’ en dat dit geloof in de wetenschap ’de inspirerende kracht is geweest waardoor het Westen zich tot op onze tijd heeft laten leiden, totdat ten slotte de beperkingen en zwakheden van dit geloof aan de kaak zijn gesteld als een ironisch gevolg van zijn oogverblindende succes. . . . In onze tijd heeft de wetenschap in ’s mensen handen de macht gelegd om het leven op aarde te verdelgen.’ Deze verharde oude wereld heeft liefde niet beschouwd als iets wat in de praktijk uitvoerbaar is, maar Toynbee verklaart vervolgens dat liefde een van levensbelang zijnde en praktische noodzaak is: „’Zie, ik heb u heden voorgesteld het Leven en het Goede en de Dood en het Kwade.’ Yahweh’s gevleugelde woorden aan Israël dienden heden nog in onze oren te klinken. Nu de volken der wereld zich binnen schootsafstand van elkaar bevinden met dodelijke wapens in hun handen, zijn de deugden van voorzichtigheid, zelfbeheersing, verdraagzaamheid, wijsheid en — bovenal — liefde, in de letterlijke zin van het woord noodzakelijkheden des levens geworden. Het menselijke leven op aarde kan niet voortbestaan tenzij wij gewone mannen en vrouwen het kunnen klaarspelen deze deugden overeenkomstig een veel hogere maatstaf in praktijk te brengen dan wij het tot dusver doenlijk hebben gedacht van ons zelf te eisen.”

18. Hoe wordt in het U.S. News & World Report geklaagd over het materialisme, dat gelijk een paddestoel opkomt?

18 In het U.S. News & World Report van 31 december 1954 schreef David Lawrence in een redactioneel artikel het volgende: „Er is een grof materialisme opgedoken om de stemming van de eeuw te beïnvloeden. Europa gedijt in een pas gevonden voorspoed welke wordt gestimuleerd door Amerikaanse dollars. ’Neutraliteit’ en het laten varen van beginselen zijn aan de orde van de dag. In dit land — waar hoge levensstandaarden, ongekende lonen die in wekelijkse bedragen worden uitbetaald, materiële genietingen, en uitvindingen en luxe van een ’overvloedig leven’ niet alleen als een sociaal doel worden aangemoedigd maar worden onderschreven als de hoogste verplichting van de politieke regering — wordt steeds minder de nadruk gelegd op de moraal en steeds meer op onderdanigheid aan de goden van het eigenbelang. Waarlijk, de heersende philosophie van de tegenwoordige ’intellectuelen’ is, dat ’in het algemeen belang’ Petrus beroofd moet worden ten einde Paulus te kunnen betalen, en dat het doel de middelen heiligt, ongeacht hoe de woorden van de Grondwet ook mogen luiden. Deze verraderlijke kiem dringt door tot in de bloedstroom van de regering.”

19. Welke ziekte is, volgens een verslag in Science News Letter, de grootste bedreiging in deze tijd, wat zijn de symptomen er van, en wat is het geneesmiddel?

19 Science News Letter van 11 december 1954 berichtte, dat volgens Dr. Julian P. Price, een lid van de raad van beheer van de Amerikaanse Medische Bond, ’de ziekte die de natie tegenwoordig bedreigt, geestelijk is, en niet physiek noch betrekking heeft op het verstand,’ en de symptomen van de ziekte omvatten „losheid van zeden in onze nationale regering in de afgelopen jaren, de invloed welke georganiseerde verdorvenheid heeft op het wetgevende en maatschappelijke leven, de toenemende misdaad onder onze jeugdige bevolking van personen tussen de tien en twintig jaar, omkoperij en onethisch gedrag onder amateurathleten, en het krankzinnige zoeken naar genot, hetgeen er de oorzaak van is dat ons volk viermaal zoveel geld uitgeeft aan drank als aan activiteiten op het gebied van religie en in het belang van het algemene welzijn.” Wat was zijn voorschrift? „Het enige geneesmiddel dat kan baten — en ten aanzien hiervan legt de geschiedenis getuigenis af — is gelegen in een verandering van hart. Ik geloof oprecht dat de grootste behoefte van ons land in deze tijd — en van ons beroep — een geestelijke wedergeboorte is, een terugkeren tot God en tot Zijn eeuwige beginselen. En de wedergeboorte moet geschieden in het hart van de gemiddelde burger.”

20. Wat scheelt deze wereld?

20 De mensen beginnen te erkennen dat hetgeen hun scheelt, materialisme is, dat zij een verandering van hart moeten ondergaan en moeten terugkeren tot geestelijke waarden. Anders worden de diepere vreugden uit het leven weggenomen. De vreugde welke het werken met zich brengt, is verdwenen nu alle krachtsinspanningen worden afgemeten naar geld. Denk aan de woorden van Salomo die reeds eerder zijn aangehaald, toen hij zeide te eten en te drinken en vreugde te scheppen in werk omdat het door God werd gegeven, en dat hij er aan toevoegde: „Wie toch kan eten, en wie kan genieten buiten Hem om?” (Pred. 2:24, 25, PC). Het werk moet goed werk zijn, met juiste beweegredenen worden verricht en in harmonie met Jehovah’s voornemen zijn, en het moet een werk zijn dat door zijn hand is gegeven en in overeenstemming met de beginselen van rechtschapenheid en moraliteit wordt verricht. Maar aangezien de mensen van tegenwoordig dit hebben beschouwd als iets wat in de praktijk niet uitvoerbaar is en het als een belemmering zien in hun krankzinnig bijeenvergaderen van geld en materiële goederen, welke dingen zij door wedijver opstapelen, hebben zij het gelijk ketenen van zich afgeworpen, waarna zij slechts bemerken dat zij zelf gevangen en schaakmat zijn gezet door hun eigen hebzucht en dat hun wereld van schrik ineenkrimpt wegens een moreel achteruitgaand materialisme van atoomkracht.

21. Van welke waarde zal materiële rijkdom te Armageddon zijn?

21 Hun zoeken naar materiële rijkdom berokkent hen thans geestelijk schade, en te Armageddon zal het hen lichamelijk geen goed doen. Dit zoeken naar rijkdom getuigt in deze laatste dagen tegen hen: „Komt nu, gij rijken, huilt en schreeuwt over uw rampen die over u komen. Uw rijkdommen zijn verrot, en uw bovenklederen zijn door motten opgegeten. Uw goud en zilver is aangetast, en hun roest zal als een getuige tegen u zijn en zal uw vleselijke delen eten. Gij hebt in de laatste dagen iets wat gelijk is aan vuur opgespaard. Gij hebt luxueus geleefd op de aarde en hebt u overgegeven aan zingenot.” Hun materialisme kan hen niet redden van de goddelijke verbolgenheid: ’Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op den dag van de verbolgenheid van Jehovah. Door het vuur van zijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk einde zal Hij allen inwoners der aarde bereiden.’ Hun geld zal zo nutteloos zijn dat het weggeworpen zal worden: ’Hun zilver zullen zij op straat werpen en hun goud zal een voorwerp van afschuw zijn; hun zilver en goud zullen hen niet kunnen redden op den dag van de verbolgenheid van Jehovah.’ Terwijl zij juiste beginselen terzijde stellen ten einde niet belemmerd te worden bij het opstapelen van rijkdom, verwerpen zij datgene wat hen zou kunnen redden: „Rijkdom baat niet ten dage des toorns, maar gerechtigheid redt van den dood.” — Jak. 5:1-3, 5, NW; Zef. 1:18; Ezech. 7:19; Spr. 11:4, NBG.

22. Waarom is veel werk dat tegenwoordig wordt gedaan, tevergeefs, maar welk werk is niet tevergeefs?

22 Er zijn er tegenwoordig zo velen die geen plezier meer hebben in hun werk; wedijverende hebzucht berooft hen van een vreedzaam genieten van het leven, wetenschappelijk materialisme is een schrikaanjagende bedreiging voor hun bestaan, en wanneer zij sterven, kunnen zij geen van de vruchten van hun zwoegen met zich meenemen. Zulk werk is waarlijk ijdelheid. Maar wanneer de mens een waardering heeft voor geestelijke waarden, kan hij plezier hebben in zijn werk, kan hij in vrede des geestes eten en slapen, zonder bevreesd te zijn voor het materialisme, en zelfs wanneer hij sterft, zullen de heilzame vruchten van zijn arbeid niet verloren zijn. Dit werk is geen ijdelheid, maar geeft diepe voldoening. In het volgende artikel worden bijzonderheden hieromtrent gegeven.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen