Het spotlied tegen Satan de Duivel
„Hoe zijt gij uit de hemelen gevallen, o schijnende, zoon des dageraads! Gij zijt nedergehouwen ter aarde, gij die de natiën verzwaktet.” — Jes. 14:12, Eng. Vert. van Young.
1. In wat voor lied heeft God nu voorzien? In het belang van wie moet het worden gezongen?
JEHOVA heeft in een lied voorzien dat thans tegen zijn aartsvijand, Satan de Duivel, moet worden gezongen en waarin die vijand van alle gerechtigheid wordt bespot. Het bevat een voorafgaande kennisgeving van de vernedering en schande die binnenkort over hem zal komen. Hij heeft zijn tijd gehad. Hij is het toppunt van zijn stijging voorbij en is thans aan het afdalen. Hij heeft alle reden het te weten, maar indien hij het niet wil toegeven en verbitterd en geërgerd tegen het onvermijdelijke verkiest te strijden, herinnert Jehova God hem er aan. De woorden van het spotlied, dat God meer dan zes en twintig eeuwen geleden onder inspiratie heeft laten componeren, maakt hij tegenwoordig duidelijk. Onweerstaanbaar brengt hij zijn zangers er toe, de woorden gedurende deze laatste dagen van Satans wereldorganisatie bekend te maken. Het spotlied wordt niet in het belang van die goddeloze gezongen; het is een welbekend feit dat hij zich nooit zal verbeteren. Het zingen geschiedt in het belang van allen die lang het slachtoffer van Satan de Duivel en zijn verschrikkelijke organisatie zijn geweest en die onder de macht en het toezicht van die organisatie uit willen komen. Het lied, dat voor Satan een droevig lied is, is voor hen een bevrijdingslied. In de spottende woorden weerklinkt een uitdaging en zij duiden op een overwinning over de onderdrukker vanouds. De zangers van het lied zouden het zelf niet met zulk een moed en overtuiging middenin Satans wereldorganisatie kunnen zingen, indien de goddelijke Componist van het lied hun niet eerst een overwinning over de onderdrukker had gegeven en hen van zijn macht had bevrijd. Zij die een soortgelijke overwinning en bevrijding willen ondervinden, moeten het lied thans geloven en zich, de bespotte onderdrukker ten spijt, aan de zijde van de Componist en zijn zangers stellen.
2. Waarom moet het lied nu worden gezongen?
2 Slechts weinigen zingen het lied en hebben de moed dit te doen. Het merendeel van de mensheid zucht en klaagt onder de reeks weeën die Satan de Duivel thans over de aarde en de zee brengt. Grote aantallen mensen spotten ongelovig over het idee dat er zulk een persoon als Satan de Duivel bestaat en zodoende sluiten zij heel dom hun ogen voor degene die werkelijk voor hun ellenden verantwoordelijk is. Daarom kunnen zij niet ontdekken hoe zij zich uit zijn strikken moeten losmaken. Doch Jehova God weet dat de Duivel bestaat en in zijn geschreven Woord wordt die goddeloze voor ons aan de kaak gesteld. Niet alleen dat, maar het onthult ons tevens het doel waarnaar de Duivel in zijn eerzucht steeds heeft gestreefd. En wat het best van alles is, het verzekert ons dat zijn vreselijke loopbaan thans zijn einde nadert. In het spotlied wordt hierover in bijzonderheden getreden. Omdat het profetisch is, moet het hardop worden gezongen, zodat duivelen en mensen het kunnen horen. In de profetie zelf werd voorzegd, dat het zingen zou geschieden wanneer Jehova voor zijn volk een grote bevrijding zou hebben bewerkt en zij in grote mate van Satans wereldorganisatie zouden zijn verlost. De bevrijding en verlossing zijn gekomen! Jehova’s getuigen kunnen hiervan getuigen. Laat het lied dus met een voortdurend crescendo weerklinken, zodat steeds meer mensen de boodschap kunnen horen welke van de grotere en volledige bevrijding en verlossing spreekt die voor alle mensen van goede wil zo nabij is! Laten wij de woorden van het lied beschouwen zoals die voor ons staan opgetekend in het veertiende hoofdstuk van de profetie die Jehova door middel van Jesaja heeft laten uitspreken, zodat wij het lied met een beter begrip kunnen zingen.
3. Welke grote organisatie wordt door God vernietigd, en voornamelijk waarom?
3 Het voorgaande hoofdstuk is in de vorige uitgave van De Wachttoren beschouwd. Het voorzeide de vernietiging van Babylon, de wereldmacht uit de oudheid, en de vernietiging van het tegenbeeldige Babylon van deze tijd, de wereldorganisatie van de Duivel. De Almachtige God, die deze verdorven organisatie vernietigt, vertelt waarom hij dit doet: omdat zijn naam er bij betrokken is, en het volk dat met zijn naam is genoemd en dat zich aan de aanbidding van hem heeft gewijd, is er eveneens bij betrokken. Het volk voor zijn naam bestond gedurende vele eeuwen voor het zogenaamde „Christelijke tijdperk” uit de twaalf stammen die van Jakob afstamden. De Bijbel noemt hen niet „Jakobieten”, maar „Israëlieten”, omdat de naam van hun voorvader door God in „Israël” werd veranderd. In de profetieën wordt in de Bijbel naar de gehele natie echter vele malen met beide namen van de voorvader der natie verwezen, nu eens met Jakob en dan weer met Israël, welke twee namen een parallelle betekenis hebben.
4. Welke stad uit de oudheid werd door hem geheiligd, en op welke wijze?
4 De natie werd door Jehova God in overeenstemming met zijn verbondsbeloften aan de getrouwe voorvaderen der natie, Abraham, Izak en Jakob, barmhartig als Gods volk uitverkoren, dat met zijn heilige naam werd genoemd. Als een verdere vervulling van zijn verbond met hun voorvaders gaf hij de Israëlieten het Beloofde Land, Palestina, en richtte het centrum van zijn aanbidding daar in de tempel te Jeruzalem op. De koninklijke berg in de stad was de berg Zion, waar het paleis van de koning stond, en daarom werd de stad ook „Zion” of de „berg Zion” genoemd. De koning van de stam Juda was slechts een zichtbare vertegenwoordiger van de ware Koning van Israël, Jehova God. De stad werd daarom de „stad van den groten Koning” genoemd, hetgeen betekende haar grote onzichtbare Heerser Jehova. De tempel waar hij werd aanbeden, heiligde en verfraaide de stad. Door zijn reine en heilige aanbidding werd de stad verheerlijkt en tot een vreugde gemaakt voor alle mensen op aarde die de waarachtige en levende God aanbaden. De zonen van Korach, die tot de stam Levi behoorden, zongen in de tempel derhalve in grote vervoering de volgende woorden: „Groot is de HERE [Jehova] en hoog te loven in de stad van onzen God, zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid, een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het Noorden, de stad van den groten Koning. God doet in haar paleizen Zich kennen als een burcht [toevlucht]” (Ps. 48:2-4, Nw. Vert.; Leidse Vert.). Jehova’s naam rustte dus op deze natie.
5. Hoe stichtte Satan een concurrerende stad en aanbidding?
5 Satan de Duivel was afgunstig op Jehova’s vermaardheid in verband met Jeruzalem. Als een concurrent van Jeruzalem met haar aanbidding van God werd de stad Babylon door Satan tot een wereldmacht opgebouwd en tot het sieraad van de heidense koninkrijken uit de oudheid gemaakt. Hij organiseerde daar de aanbidding van zich zelf als god onder de naam „Merodach”. Evenals de koning van Jeruzalem de beschermer van Jehova’s aanbidding moest zijn, maakte Jehova’s tegenstander de heidense koning van Babylon tot voornaamste beschermer van de aanbidding van Satan de Duivel. Dit gold in het bijzonder voor Nebukadnezar, door wie Babylon tot het toppunt van zijn wereldheerschappij werd gebracht. Zijn lange naam betekende „Nebo is de beschermer tegen rampspoed”. Hoewel deze grote veroveraar de naam van de lager staande god Nebo droeg, maakte hij toch Merodach bijna uitsluitend tot het voorwerp van zijn religieuze aanbidding. Hij sprak en schreef over Merodach als „zijn heer (Bel)”, „zijn grote heer”, „de vreugde van zijn hart”, „de grote heer die hem tot het rijk der wereld heeft aangesteld en de verspreid wonende mensen der aarde aan zijn zorg heeft toevertrouwd”. Hoewel Nebukadnezar aan de andere goden van Babylon ook enige godheid toekende, beweerde hij dat zijn rijk in werkelijkheid de monarchie van Bel-Merodach was. Daarom richtte hij zich tot hem met de woorden: „de opperste der goden”, „de oudste”, „de koning van de hemelen en de aarde”, en Jehova der Israëlieten beschouwde hij slechts als een lager staande vreemde god. Op deze wijze aanbad Babylons koning Jehova’s grote concurrent, Satan de Duivel. Hij diende de Duivel en was zijn voornaamste vertegenwoordiger op aarde. De wijze waarop de Duivel van hem gebruik maakte, toont aan dat de Duivel in uitdagende strijd met de waarachtige en levende God eerzuchtig naar de wereldheerschappij streefde. Terecht gebruikt Gods Woord de koning van Babylon als een symbool van de Duivel zelf. Door dit symbool te gebruiken, richt God het spotlied en andere profetieën tegen de Duivel.
DE TIJD EN ACHTERGROND VOOR HET LIED
6, 7. Hoe was God de Israëlieten genadig en hoe plaatste hij hen in hun land?
6 Ten einde de grote eerzucht van de Duivel te dienen, verwoestte Nebukadnezar in 607 v. Chr. de stad Jeruzalem en voerde de meeste overlevende joden weg naar plaatsen in Babylonië in het noorden. Nebukadnezar gaf zijn god Satan de Duivel onder het mom van Merodach de eer voor deze uitbreiding van het Babylonische rijk. Doch in werkelijkheid liet Jehova God toe dat de dienaar van de Duivel dit godslasterlijke werk deed. Hij liet niet alleen toe dat de Duivel liet blijken welke zelfzuchtige aspiraties hij tegen Jehova had, doch hij liet ook zijn uitverkoren volk zien, welke droevige resultaten uit het verlaten van de aanbidding en dienst van de levende en waarachtige God voortvloeien. De trotse grootspraak van de koning van Babylon, dat Satan de Duivel alias Bel-Merodach hem het rijk der wereld had gegeven, bleek een valse bewering te zijn, toen Jehova God de Meden en Perzen gebruikte om het Babylonische rijk omver te werpen en Zijn gevangen volk op de berg Zion in het Beloofde Land te herstellen. Deze bevrijding van zijn volk uit het overheersende gedeelte van de zichtbare organisatie van de Duivel was wonderbaarlijk. Twee eeuwen daarvoor had Jehova’s profeet Jesaja er met de volgende woorden naar verwezen:
7 „Want de HERE [Jehova] zal Zich over Jakob ontfermen, en Hij zal Israël nog verkiezen, en Hij zal hen in hun land zetten; en de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen, en zij zullen het huis van Jakob aanhangen. En de volken zullen hen aannemen, en in hun plaats brengen; en het huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land des HEREN [Jehova’s] tot knechten en tot maagden; en zij zullen gevangen houden degenen, die hen gevangen hielden, en zij zullen heersen over hun drijvers [verdrukkers].” — Jes. 14:1, 2; Petr. Can. Vert.
8. Hoe is het geestelijke Israël ontstaan en ten gevolge waarvan had het zulk een genade nodig?
8 Maar aan wie en hoe gaat deze profetie voor het laatst en volledig in vervulling? Hoe wordt door de vervulling sedert 1914 n. Chr. de achtergrond verschaft voor het zingen van het spotlied op deze aarde en in deze tijd? Op de volgende wijze: Jehova bezat in de oudheid een volk voor zijn naam, de natuurlijke Israëlieten, en zij waren verplicht Zijn getuigen te zijn. In de eerste eeuw der Christelijke jaartelling zond Jehova de lang geleden beloofde Messias in de persoon van Jezus Christus, de rechtmatige erfgenaam van koning David van Jeruzalem. God zalfde Jezus met zijn heilige geest. Hij zalfde eveneens Jezus’ volgelingen, die hem als de Messias ondersteunden, en deze gezalfde Christenen werden nu door Jehova als een Christelijk Israël, een geestelijk Israël, aangenomen. Tegelijkertijd hield hij zich voortaan niet meer met het natuurlijke Israël als een volk voor zijn naam bezig. In deze jaren sedert 1914 is nog slechts een klein overblijfsel van dergelijke geestelijke Israëlieten op aarde, en zij trachten getrouw hun plicht als Jehova’s getuigen na te komen. In dit getuigeniswerk van hen kwam echter gedurende de jaren van de eerste Wereldoorlog, van 1914 tot 1918, een ernstige onderbreking. De moderne geschiedenis toont aan, dat deze geestelijke Israëlieten toen in gevangenschap van het grote tegenbeeldige Babylon, Satans wereldorganisatie, geraakten, niet uit vrije wil, maar onder de hevige druk, de angsten en het verwarde begrip van die jaren. De religieuze, politieke en militaire machten dezer wereld legden hun kwaadaardig grote beperkingen op. Zij belemmerden en beperkten hun werkzaamheden wat het verkondigen van Gods naam en koninkrijk en hun aanbidding van hem overeenkomstig hun geweten betreft. Zij werden dus verplaatst, daar zij met geweld uit de plaats van dienst die Jehova voor hen had verschaft, werden weggehaald en onder de vijandige organisatie dezer wereld van zijn aanbidding en dienst werden afgehouden.
9. Wie bezitten zij thans als knechten en ook als gevangenen?
9 Maar kijk eens naar Jehova’s getuigen van tegenwoordig! Hij moet het geestelijke Israël, het geestelijke Jakob, stellig genadig zijn geweest, want dit gezalfde overblijfsel dient hem sedert het einde van de eerste Wereldoorlog in november 1918 vrij en vrijmoedig in het openbaar, in de gehele wereld. Zij zijn weer „in hun land”, „in het land Jehova’s”, want zij zijn wederom als zijn volk georganiseerd, nog hechter dan ooit te voren. Zij zijn weer actief in de dienst als getuigen en aanbidders van hem. En het aantal „vreemdelingen” van goede wil die naar deze Theocratische organisatie komen en zich daarmede als met Jehova’s goedgekeurde organisatie verbinden, neemt jaarlijks op de gehele aarde met duizenden toe. Zij helpen het kleine overblijfsel der geestelijke Israëlieten bij hun onderwijzingswerk en stellen zich ter beschikking van de Theocratische organisatie onder Christus Jezus, het geestelijke Hoofd. Op deze wijze bezit het geestelijke „huis Israëls” deze hulpvaardige mensen in het land Jehova’s als knechten en maagden. Vroeger hebben velen van hen tot de natiën behoord die het overblijfsel van het geestelijke Israël gedurende de eerste Wereldoorlog hebben gevangengenomen. Doch nu zijn de rollen omgekeerd. Zij die eens het overblijfsel in deze Babylonische wereldorganisatie hebben gevangengenomen, hebben zich aan de Koning Christus Jezus overgegeven. Aldus zijn zij de gevangenen van hem en van zijn organisatie van het geestelijke Israël geworden. Zij onderdrukken het geestelijke overblijfsel niet langer, doch zij onderwerpen zich gaarne aan de Theocratische heerschappij van Jezus Christus en worden de „andere schapen” van hem, hun Goede Herder. — Joh. 10:16.
10, 11. Waarvan heeft God hun rust gegeven? Waarmede is dit te vergelijken?
10 Tot dit overblijfsel van het geestelijke Israël, dat sedert 1918 op zijn ware plaats in het „land Jehova’s” is hersteld, zijn de volgende woorden van Jesaja gericht. Op deze wijze weten wij wie het bevel ontvangen het spotlied aan te heffen tegen Satan, „de god dezer wereld”, de koning van het tegenbeeldige Babylon. De profetische woorden van het bevel luiden: „En het zal geschieden ten dage, wanneer u de HERE [Jehova] rust geven zal van uw smart, en van uw beroering, en van de harde dienstbaarheid, waarin men u heeft doen dienen; dan zult gij deze spreuk opnemen tegen den koning van Babel, en zeggen: Hoe houdt de drijver op? [Of: Hoe heeft de verdrukker opgehouden!] Hoe houdt de goudene [gouden stad] op?” (Jes. 14:3, 4, Am. Stand. Vert.) Dat Jehova over smart, beroering en harde dienstbaarheid spreekt, verwijst naar het verdriet, de ellende, de onrust en de slavernij die de geestelijke Israëlieten te verduren hadden, toen het hun werd belet hem vol vreugde en in vrijheid te dienen en toen zij onder de gesel van de angst door de officiële machthebbers van Satans wereldorganisatie wreed in bedwang werden gehouden.
11 Wanneer gij de uitgaven van De Wachttoren, in het bijzonder die sedert het einde van 1916 tot het voorjaar van 1919, leest, dan zult gij enige toelichtingen ontvangen over deze droeve periode van het geestelijke Israël. Hoe juist werd dit voorschaduwd door de zeventigjarige verwoesting van het oude Jeruzalem en droevige gevangenschap in Babylon van het natuurlijke Israël! Doch nu is de toestand geheel omgedraaid, precies zoveel als toen het oude Babylon door koning Darius de Meder en zijn bondgenoot koning Kores de Pers, in 539 v. Chr. van zijn kroon der wereldheerschappij werd gestoten, en toen het getrouwe overblijfsel van Israël twee jaren later door koning Kores in Palestina werd hersteld. Jehova heeft zijn gezalfde getuigen, de geestelijke Israëlieten, dus van hun recente onderdrukking en gevangenschap verlost.
12. Waarom zingen wij reeds: „Hoe heeft de verdrukker opgehouden!”?
12 Hoe kan dit echter waar zijn? De verschrikkelijke koning van het tegenbeeldige Babylon, Satan de Duivel, leeft nog. Deze harteloze onderdrukker heeft nog niet opgehouden te bestaan. Overal is zijn activiteit op aarde zichtbaar. Zijn organisatie functioneert nog steeds, die „gouden stad”, of zoals sommige vertalers van het Hebreeuwse woord haar noemen, „de afperster van goud”, „de goudzoeker” (Eng. Vert. v. Leeser, Fenton, in Jesaja 14:4; zie ook kanttek. van Van der Palm). Hoe kunnen Jehova’s getuigen dan de „spreuk” of het „spotlied” aanheffen, dat er op neerkomt dat de tyrannieke onderdrukker heeft opgehouden te bestaan en de wereldorganisatie die belust is op geld, met hem is vergaan? Omdat wij aan het begin van de volledige vervulling van deze dingen staan en er sedert 1914 n. Chr. reeds veel in die richting is volbracht. De wereldoorlog welke in dat jaar begon, sleepte in zijn kielzog honger, pestilentie, aardbevingen, vervolging en gevangenschap van Jehova’s getuigen en voortdurende wee, ellende en vrees der natiën mee. Dit was een zichtbaar bewijs dat de „zeven tijden” der heidense overheersing ten einde waren en Gods koninkrijk in de hemelen was geboren. Deze onafgebroken „zeven tijden” van heidense beheersing der aarde waren begonnen toen Jeruzalem en Juda in 607 v. Chr. door Babylon werden verwoest, en zij eindigden bij de geboorte van Gods koninkrijk in 1914 n. Chr. De Universele Souverein Jehova God aanvaardde toen zijn grote macht om te regeren en plaatste zijn Zoon Jezus Christus als de rechtmatige Koning der aarde op de hemelse berg Zion. Door dit ingrijpen richtte de Almachtige God voor de regering van de nieuwe wereld der gerechtigheid zijn hoofdorganisatie op. De geboorte van dit koninkrijk is in Openbaring 12:1-5 afgebeeld.
13. Wanneer en waarom was er „krijg in de hemel”? Met welk gevolg?
13 Twee duizend vijfhonderd en twintig jaren voordien was het Nebukadnezar toegestaan, koning Zedekia van de troon te stoten en de hoofdstad Jeruzalem te verwoesten. Doch in 1914 was de Duivel, de koning van het Grotere Babylon, niet bij machte te verhinderen dat Jehova’s Koning op de hemelse troon werd geplaatst en de nieuwe hoofdorganisatie van het universum werd opgericht. Tot op dat ogenblik hadden de Duivel en zijn demonenengelen toegang tot die bovenste hemelen, maar zij waren niet in staat te beletten dat de Heerser der nieuwe wereld op de troon werd geplaatst en evenmin konden zij zijn pasbegonnen regering verzwelgen. Wij spreken over de eerste Wereldoorlog op aarde van 1914-1918 n. Chr.! Maar terzelfder tijd was er een „krijg in de hemel”, tussen het pasgeboren Koninkrijk en de onzichtbare organisatie van de Duivel. Het Koninkrijk, dat door de Almachtige God werd ondersteund, won de strijd. De tegenstander, de koning van het Grotere Babylon, verloor. Hij en zijn legerscharen onzichtbare demonen werden naar beneden, naar deze aarde geworpen, waar hij met zijn opstandigheid tegen God was begonnen en Satan de Duivel was geworden. Voor de goddeloze onderdrukker en zijn engelen zal in de heilige uitgestrektheid van de hemel geen plaats meer worden gevonden. De tijd komt ook, wanneer er voor hem en zijn troep geen plaats meer zal worden gevonden op deze aarde. Het feit dat Jehova’s getuigen in 1919 voor hun getuigeniswerkzaamheden zijn bevrijd, duidt er op dat Satan en zijn engelen ten minste tegen die tijd uit de hemel waren geworpen en zich slechts in de nabijheid van onze aarde mochten ophouden. Het optreden dat toen begon en dat ten doel heeft de onderdrukker Satan en zijn op goud beluste stad te doen ophouden, zal niet eindigen totdat zij beide na de strijd van Armageddon verstomd en rustig in de vernietiging neerliggen.
ZIJN ZIJ MET ZINGEN BEGONNEN?
14. Hoe heeft de „gouden stad” voor Jehova’s getuigen opgehouden te bestaan?
14 Doch heeft het herstelde overblijfsel van Jehova’s getuigen de moed gehad het spotlied tegen de koning van het Grotere Babylon aan te heffen? Hebben zij hun vrijheid het te zingen erkend? Hebben zij de vervolging die dit te midden van de gevallen „gouden stad” voor hen zou betekenen, getrotseerd? Ja, en door deze handelwijze hebben zij aangetoond in welke mate de onderdrukker en de gouden stad voor hen reeds hebben opgehouden te bestaan. Zij erkennen niet meer dat zij gevangenen van de koning van het Grotere Babylon zijn. Vrijmoedig spelen zij de rol van dienstknechten van Jehova’s Koning, die op de berg Zion zetelt, namelijk Christus Jezus. Zij handelen niet meer in overeenstemming met de Babylonische bewering dat de „gouden stad” de „hoogste machten” vormt die door God zijn geordineerd en waaraan iedere Christelijke ziel zich zonder gewetensbezwaren moet onderwerpen. Neen, openlijk erkennen en onderwerpen zij zich nu aan Jehova God en zijn Koning Christus Jezus als „De Hoogste Machten” aan wie men zich moet onderwerpen. Voor hen heeft de „gouden stad” dus opgehouden als de „hoogste machten” te bestaan, en zij weigeren zich uit angst daarvoor te buigen en haar bevelen die in strijd zijn met Gods rechtvaardige wetten, uit te voeren (Rom. 13:1-4, Synodale Vert.). Nu gaan zij onbevreesd voorwaarts en voeren Zijn geboden uit, waarvan één luidt, „den dag der wraak onzes Gods” te prediken (Jes. 61:2). Die wraak is gericht tegen de koning van het Grotere Babylon en zijn gehele goddeloze organisatie, en zal in de krijg van Armageddon ten volle worden voltrokken. In het jaar 1925 werd het schriftuurgedeelte in Openbaring hoofdstuk twaalf voor hun verstand geopenbaard, hetwelk onthult dat het Koninkrijk in 1914 n. Chr. werd geboren en Satan en zijn legerscharen demonen vlak daarna door de „krijg in de hemel” werden verdreven en naar beneden naar deze aarde werden geworpen. (Zie De Wachttoren van 1 maart 1925 (Engels), onder het opschrift „De geboorte van De Natie”.) Terstond maakten Jehova’s getuigen dat nieuws aan alle natiën bekend.
15, 16. Welk voorval in 1928 en 1929 bewijst dat zij het spotlied hebben aangeheven?
15 Drie jaren later, in 1928, spraken zij zich rechtstreeks tegen de goddeloze onderdrukker en zijn „gouden stad” uit. Dit begon in Detroit, Michigan, V.S., waar 12.000 mensen bijeen waren op een vergadering die van 30 juli tot en met 6 augustus in het grote Coliseum werd gehouden. Op zondag 5 augustus 1928 sprak de toenmalige president van het Watch Tower Bible & Tract Society voor dat grote zichtbare gehoor en ook via een netwerk van meer dan 100 radiostations tot een nog groter onzichtbaar gehoor, een openbare lezing uit over het onderwerp „Een Heerser voor het volk”. Maar voordat de president van het Wachttorengenootschap met deze lezing begon, las hij zijn toehoorders een resolutie voor die getiteld was „Verklaring tegen Satan en voor Jehova”. Hij stelde de aanname van deze resolutie voor en sprak toen ter verklaring en ondersteuning er van zijn lezing uit. Toen de lezing was afgelopen, werd de resolutie door de vergadering eenstemmig aangenomen. Onmiddellijk werden in het Engels vijf millioen exemplaren van de lezing en de Verklaring tegen Satan en voor Jehova gedrukt, behalve de andere millioenen exemplaren in andere talen dan Engels. Ze werden door Jehova’s getuigen in en buiten de Christenheid kosteloos verspreid. Wegens de belangrijke inhoud van die Verklaring en als een van de onbetwistbare bewijzen dat Zijn herstelde overblijfsel hem heeft gehoorzaamd en het spotlied tegen de koning van het Grotere Babylon heeft aangeheven, publiceren wij deze Verklaring in de voetnoot.a
16 Minder dan een jaar later werd in de uitgave van De Wachttoren van augustus 1929 in het tweedelige artikel „De Overheden” wederom een verklaring van onafhankelijkheid van de Satan gepubliceerd, waarin werd ontkend dat zijn zichtbare organisatie de „hoge overheden” vormde en waarin aan de hand van de Schrift werd bewezen dat Jehova God en zijn regerende Koning Jezus Christus dit in werkelijkheid zijn.
17, 18. Wie zijn door de Satan geregeerd? Hoe en met vervolging van wie?
17 Gezien hetgeen reeds over Satan en zijn organisatie is gekomen en wat ten slotte nog over hen zal komen, is het op een spottende wijze dat de „spreuk” of vergelijking voortgaat: „Hoe is het met den drijver zoo geheel uit, hoe heeft de afperser een einde! De Heer [Jehova] heeft den stok der goddeloozen gebroken, de roede der overheerschers, die de volken sloeg in verbolgenheid zonder ophouden, die met woede heerschte over de natiën, en ze vervolgde zonder barmhartigheid. Nu rust immers de geheele wereld, en is stil, en juicht vroolijk; ook verheugen zich de dennen over u, en de cederen op den Libanon, zeggende: Sinds gij daar nederligt, komt niemand op om ons af te houwen.” — Jes. 14:4-8, Luther.
18 Het Babylonische rijk strekte zich in de oudheid ver uit. Deze spottende verzen zijn dus een goede beschrijving van de loopbaan van de heerser van dit rijk en zijn religieuze, politieke, commerciële en militaire ambtenaren. Doch zij beschrijven volledig de hardvochtige en hebzuchtige handelwijze die Satan en zijn onderdrukkende stelsel deze duizenden jaren hebben gevolgd. Vooral hun handelwijze sedert de „krijg in de hemel” en het moment waarop zij naar de aarde werden geworpen, bevestigt de nauwkeurigheid van de profetie slechts nog meer. Alle natiën en volken uit de oudheid en van tegenwoordig hebben de drukkende last en de beestachtige heerschappij van de tyrannieke „god dezer wereld” en zijn zichtbare en onzichtbare organisatie van goddeloosheid gevoeld. Meer dan iemand anders hebben Jehova’s getuigen de vervolging gevoeld die zonder ophouden heeft voortgeduurd en die in deze laatste dagen nog in hevigheid is toegenomen. Tot op deze dag is daarin geen onderbreking geweest. De zuchtende mensheid zou daar niet onderuit kunnen komen, indien de levende en waarachtige God er niet was, die zijn volledige macht over Satan en zijn organisatie reeds heeft getoond door hem en zijn demonen uit de hemel te werpen.
19. Hoe is het en hoe zal het bepaalde „eikebomen der gerechtigheid” vergaan?
19 Nog heeft de gehele aarde geen rust van de vredeverstoorders. Nog barsten allen die haar mogen bewonen, niet onbedwingbaar in een loflied voor de Schepper en zijn „Vredevorst” uit. Satan treedt nog steeds tegen de beste leden van de mensheid op, zoals de koning van het oude Babylon, die de streken van het Libanongebergte in bezit nam en daar moedwillig de prachtige dennen, cypressen en cederen omhakte voor zijn bouwwerken in Babylon. Satan is er in geslaagd velen om te hakken die „eikebomen der gerechtigheid” in de reine organisatie van Jehova God waren en hij heeft hen van hun eigenlijke plaats aldaar weggehaald om met hen de organisatie van de Duivel te versieren en zijn trotse doeleinden te dienen (Jes. 37:24; 61:3). Doch in Armageddon zal hij neergeveld worden door de slagen van Jehova’s strijdbijl, Christus Jezus, de Grotere Kores. Gedurende de duizendjarige heerschappij van Christus welke daarna volgt, zullen allen die in de nieuwe wereld als eikebomen der gerechtigheid trachten op te groeien, niet voordat zij de volledige hoogte der volmaaktheid hebben bereikt, door Satan de Duivel en zijn goddeloze houthakkers worden aangevallen (Jer. 51:20-24). Allen die gerechtigheid liefhebben, zullen dan verlicht zingen.
[Voetnoten]
a VERKLARING TEGEN SATAN EN VOOR JEHOVA
DE Bijbelonderzoekers die in een internationale vergadering bijeen zijn, verklaren zich tegen Satan en geheel voor Jehova der heirscharen, en verder maken zij nadrukkelijk de volgende belangrijke waarheden bekend, te weten:
Ten eerste: Dat de volkeren der aarde, die onder bepaalde regeringsvormen en onder het toezicht van een hogere en onzichtbare heerser zijn georganiseerd, de wereld vormen;
Ten tweede: Dat Jehova de enige waarachtige en Almachtige God en de bron van alle rechtvaardig gezag is; dat hij de Eeuwige Koning, de God van gerechtigheid, wijsheid, liefde en macht en de ware vriend en weldoener der ganse schepping is;
Ten derde: Dat Jehova zijn zoon Lucifer machtigde opzichter over de mens te zijn; dat Lucifer ontrouw werd, tegen God in opstand kwam en de mens er toe bracht van de gerechtigheid af te wijken, en dat Lucifer sedert die opstand bekendstaat onder de namen Draak, Slang, Satan en Duivel; dat Satan de Duivel strijd onder de natiën deed ontbranden en voor alle wrede oorlogen, goddeloze moorden, alle afschuwlijke misdaden en andere verdorven handelingen die zijn begaan, verantwoordelijk is; dat Jehova Satan tot nu toe niet van de uitoefening van zijn macht en invloed over de mens heeft weerhouden, opdat de mensheid de verderfelijke gevolgen van het kwaaddoen zou leren kennen; dat Satan vele eeuwen de onzichtbare heerser der wereld is geweest, de naam van Jehova God voortdurend heeft gelasterd en de mensen en natiën grote schade heeft berokkend;
Ten vierde: Dat Jehova heeft beloofd, dat hij in zijn bestemde tijd Satan zou bedwingen en op de aarde een rechtvaardige regering zou oprichten, opdat de mensen een gelegenheid zouden krijgen eeuwig leven in geluk te ontvangen; en dat hij voor dat doel zijn geliefde Zoon Jezus tot verlosser en onzichtbare heerser der wereld heeft gezalfd;
Ten vijfde: Dat Jehova’s bestemde tijd is aangebroken om zijn belofte te vervullen en zijn goede naam in de geest van de gehele schepping van smetten te reinigen; dat Christus Jezus zijn hoge ambt van uitvoerende dienaar van Jehova heeft aanvaard en de grote strijdvraag thans luidt: Wie is God en wie zal de volkeren en natiën regeren?
Ten zesde: Dat Jehova der heirscharen te zamen met zijn gezalfde uitvoerende dienaar Christus Jezus, op grond van het feit dat Satan geen afstand wil doen van zijn goddeloze heerschappij over de natiën en volkeren der aarde, tegen Satan en al zijn boze machten ten strijde zal trekken en dat onze strijdkreet voortaan derhalve zal zijn: HET ZWAARD VAN JEHOVA EN VAN ZIJN GEZALFDE; dat de grote krijg van Armageddon, die spoedig zal beginnen, de volledige beteugeling van Satan en de volkomen omverwerping van zijn verderfelijke organisatie tot gevolg zal hebben, en dat Jehova door en door middel van Christus, de nieuwe heerser, op aarde gerechtigheid zal vestigen, de mensheid van het kwade zal bevrijden en over alle natiën der aarde eeuwige zegeningen zal brengen.
Ten zevende: Daarom is thans voor allen die gerechtigheid liefhebben, de juiste tijd aangebroken, zich aan de zijde van Jehova te scharen en hem met een rein hart te gehoorzamen en te dienen, opdat zij de grenzenloze zegeningen zullen kunnen ontvangen die de Almachtige God voor hen heeft weggelegd.