-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1970 | 15 juni
-
-
te ontheffen. De familie zou dan niet denken dat de persoon liefdeloos is omdat hij de kerkelijke begrafenisdienst niet bijwoont.
Een christen hoeft dus niet het gevoel te hebben dat hij verplicht is een kerkelijke begrafenisdienst van een andere religieuze organisatie bij te wonen, waar de verleiding zou kunnen bestaan dat hij onder de druk bezwijkt en de meerderheid volgt wanneer iedereen aan de een of andere vals-religieuze daad deelneemt. Aldus kan ook het gevaar worden vermeden een daad van afval te verrichten en Jehovah God te mishagen. Iedereen moet echter zelf een beslissing nemen en daarbij de omstandigheden en zijn eigen geweten in aanmerking nemen.
● In de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift luidt Habakuk 1:12 gedeeltelijk: „O mijn God, mijn Heilige, gij sterft niet.” In andere vertalingen staat echter: „Wij sterven niet” (NBG, SV). Vanwaar dit verschil? — S. C., V.S.
Bij het afschrijven van bijbelse manuscripten deden de eerste joodse kopiisten van de Hebreeuwse Geschriften, of soferim, angstvallig hun best nauwkeurig te zijn. Later veroorloofden deze kopiisten zich echter bepaalde vrijheden. Zij namen emendaties of zogenaamde verbeteringen in de Hebreeuwse tekst van de Schrift op. De massoreten, die de soferim als kopiisten opvolgden, merkten deze veranderingen echter op en maakten er in de marge van de Hebreeuwse tekst een aantekening van. Deze aantekeningen worden de massora genoemd. Een van de achttien emendaties van de soferim, of tiqqunei soferim, komt in Habakuk 1:12 voor.
Sommige vertalingen, zoals de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, vertolken Habakuk 1:12 in overeenstemming met de massoretische Hebreeuwse tekst zoals deze door de soferim is veranderd, dus: „Wij sterven niet.” Het vertaalcomité van de Nieuwe-Wereldbijbel heeft echter gewetensvol de oorspronkelijke lezing hersteld, waarin tot Jehovah wordt gezegd: „Gij sterft niet.” Deze weergave is ook in overeenstemming met de rest van het vers.
Volgens de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap luidt Habakuk 1:12: „Zijt gij niet vanouds, HERE, mijn God, mijn Heilige? Wij sterven niet. HERE, tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en, o Rots! om te tuchtigen hebt Gij hem bestemd.” Er wordt herhaaldelijk naar God verwezen, maar de woorden „wij sterven niet”, een verwijzing naar de mensen, schijnen hiermee in tegenspraak te zijn. Door de vertolking in de Nieuwe-Wereldvertaling komt dit probleem echter niet aan de orde. Ze verschaft een parallellisme in zinsneden en luidt: „Zijt gij niet van oudsher, o Jehovah? O mijn God, mijn Heilige, gij sterft niet. O Jehovah, tot een oordeel hebt gij haar gesteld; en, o Rots tot een bestraffing hebt gij haar gegrondvest.”
Andere vertalingen stemmen in Habakuk 1:12 met de Nieuwe-Wereldvertaling overeen. De Leidsche Vertaling zegt bijvoorbeeld: „Zijt gij niet van ouds Jahwe, mijn God mijn Heilige, die niet sterven zal?” De Petrus-Canisiusvertaling luidt hier: „Zijt gij dan niet sinds oude tijden Jahweh, mijn heilige God, die niet sterft?”
De geleerde C. D. Ginsburg maakte de volgende belangwekkende opmerkingen betreffende Habakuk 1:12: „Alle oude verslagen vermelden met klem dat dit de gecorrigeerde tekst van de Soferim vertegenwoordigt en dat de oorspronkelijke lezing luidde: ’Zijt gij niet sinds eeuwig? O Heer mijn God, mijn Heilige, gij sterft niet.’ Het parallellisme toont duidelijk aan dat dit de juiste lezing is. In beide zinsneden wordt de Heer toegesproken, van wie in de eerste zinsnede wordt gezegd dat hij van alle eeuwigheid is en in de tweede zinsnede dat hij nimmer sterft of altijd blijft bestaan. De invoering van een nieuw, meervoudig onderwerp en gezegde, namelijk ’wij sterven niet’, waarin onsterfelijkheid aan de mensen wordt toegeschreven, is derhalve in strijd met de strekking van de passage . . . De reden voor de verandering hoeft niet ver gezocht te worden. Het werd beledigend geacht van de Heer te zeggen: ’Gij sterft niet.’ Vandaar dat ’wij sterven niet’ hiervoor in de plaats werd gesteld.” — Introduction to the Massoretico-Critical Edition of the Hebrew Bible, 1897, blz. 358.
De joodse soferim hebben hun emendatie in Habakuk 1:12 klaarblijkelijk in de tekst opgenomen omdat zij het godslasterlijk vonden de gedachte van sterfelijkheid op enigerlei wijze met God in verband te brengen. Het is echter beslist niet oneerbiedig om Jehovah God toe te spreken met de woorden: „Gij sterft niet.” Door deze woorden wordt de hedendaagse geesteshouding en opvatting dat God dood is een schriftuurlijke slag toegebracht, en ze komen overeen met Mozes’ geïnspireerde psalm waarin tot Jehovah wordt gezegd: „Van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God.” — Ps. 90:1, 2.
● Wat is „de taal van Kanaän” waarvan in Jesaja 19:18 melding wordt gemaakt?
Eén onderdeel van Jesaja’s „uitspraak tegen Egypte” luidde als volgt: „Op die dag zullen er vijf steden in het land Egypte blijken te zijn die de taal van Kanaän spreken en bij Jehovah der legerscharen zweren.” — Jes. 19:1, 18.
Deze omstreeks 732 v.G.T. opgetekende profetie had betrekking op hetgeen er na de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. zou plaatsvinden. De Babyloniërs onder Nebukadnezar lieten een overblijfsel van arme joden in het land achter. Enkele opstandelingen vermoordden de bestuurder Gedalja waarna het volk, tegengesteld aan de raad van Jeremia, naar Egypte vluchtte (Jer. 41:1-3; 42:9–43:7). Het verslag maakt speciaal melding van drie steden waar zij zich gingen vestigen: Migdol, Tachpanhes en Nof (Jer. 44:1). En het kan zijn dat zij die bij deze gelegenheid voor bescherming naar Egypte vluchtten, zich bij de joden voegden die zich reeds in het land bevonden. — Jer. 24:1, 8-10.
Van de taal die wij thans oud-Hebreeuws noemen, werd bij deze aanduiding in de Hebreeuwse geschriften geen melding gemaakt. Soms werd ze „de taal van de joden” of „joods” genoemd (2 Kon. 18:26; Neh. 13:24). Ze behoort tot de Semitische taalgroep, en de taal die ten tijde van Abraham in het land Kanaän werd gebezigd, is klaarblijkelijk aan het Hebreeuws verwant geweest. Toen de Israëlieten eenmaal het Beloofde Land of het land Kanaän in bezit namen, zou hun taal in twee opzichten „de taal van Kanaän” genoemd kunnen worden. Ze had veel gemeen met de taal van de Kanaänitische inwoners die werden gedood, en het was de taal van het volk dat nu over het gebied van Kanaän heerste.
In overeenstemming hiermee heeft het commentaar in Jesaja 19:18 over de steden in Egypte „die de taal van Kanaän spreken”, betrekking op de Hebreeuwse taal die door joden in de Egyptische steden waarnaar zij gevlucht waren, werd gesproken.
-
-
MededelingenDe Wachttoren 1970 | 15 juni
-
-
Mededelingen
ZULT U PROFIJT TREKKEN VAN GODS WIL?
Miljoenen mensen over de hele aarde bidden geregeld het Onze Vader, waardoor ook de zinsnede, „Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”, telkens weer over hun lippen komt. Gods wil zal stellig worden gedaan, maar zou het u verbazen te weten dat de meerderheid van hen die dit verzoek steeds weer uitspreken, nooit de voordelen ervan zullen ontvangen? En weet u ook waarom niet? Omdat zij er nooit de tijd voor hebben genomen te vernemen wat Gods wil in werkelijkheid inhoudt.
Hoe staat het met u? Weet u wat Gods wil voor deze „laatste dagen” is? U kunt het te weten komen door nu te schrijven om het 384 bladzijden tellende bijbelstudiehulpmiddel „Uw wil geschiede op aarde”. Dit boek is voor slechts ƒ 2,– verkrijgbaar (voor België Fr. 23; Suriname ƒ 1,–).
-