Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g80 22/1 blz. 12-16
  • Mensenrechten: Zullen ze ooit gewaarborgd zijn?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Mensenrechten: Zullen ze ooit gewaarborgd zijn?
  • Ontwaakt! 1980
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Hoe de Schepper ten aanzien van mensenrechten handelt
  • De mensheid beroofd van Gods zegen
  • Mensenrechten zullen gewaarborgd zijn
  • Hoe zal het met godsdienst gesteld zijn?
  • Wat zijn „mensenrechten”?
    Ontwaakt! 1980
  • Hoe staat het tegenwoordig met de mensenrechten?
    Ontwaakt! 1980
  • ’s Mensen strijd voor zijn rechten
    Ontwaakt! 1980
  • Gezien vanaf de 29ste verdieping
    Ontwaakt! 1998
Meer weergeven
Ontwaakt! 1980
g80 22/1 blz. 12-16

Mensenrechten: Zullen ze ooit gewaarborgd zijn?

STAAT u eens stil bij de inhoud van de volgende geboden:

„Gij moogt niet moorden.”

„Gij moogt niet stelen.”

„Gij moogt als getuige geen valse verklaring tegen uw naaste afleggen.”

„Een en dezelfde rechterlijke beslissing dient voor u te gelden. De inwonende vreemdeling en de ingeborene dienen werkelijk gelijk te zijn.”

Deze wetten maakten deel uit van een systeem van rechtsregels dat bijna 3500 jaar geleden is opgetekend en dat meer dan 1500 jaar het leven van een natie heeft beheerst. De auteur van die wettenverzameling had beslist een goed begrip van mensenrechten. Deze geboden herinneren ons aan enkele beginselen in de Universele verklaring van de rechten van de mens, zoals artikel 3, waarin wordt verklaard dat iedereen het recht heeft op „leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon”, of artikel 7, dat stelt dat allen „gelijk [zijn] voor de wet”. Toen dat oude wetsstelsel werd nagekomen, droeg het in belangrijke mate ertoe bij dat „leven, vrijheid en onschendbaarheid” van de mensen van die dagen gewaarborgd waren. — Ex. 20:13, 15, 16; Lev. 24:22

De bovenstaande aanhalingen zijn afkomstig uit de wet die in de dagen van Mozes aan de natie Israël werd gegeven. Natuurlijk waren er toen nog andere naties die eveneens een wetboek bezaten. Maar op één punt verschilde deze wet totaal van iedere andere toen bestaande verzameling wetten. Niet alleen dat deze wet op een veel hoger moreel niveau stond en superieure voorzieningen bood, maar ze kwam niet uit een menselijke bron. Mozes deed uitkomen dat er een bovenmenselijke bron was toen hij tot de Israëlieten zei: „Gij zult naar de stem van Jehovah, uw God, luisteren door zijn geboden en zijn inzettingen, die in dit wetboek staan beschreven, te onderhouden.” — Deut. 30:10.

Dit geeft ons te kennen dat er een macht is die hoger staat dan de mens, en die belangstelling heeft voor wat tegenwoordig „mensenrechten” genoemd worden. Die macht is niemand anders dan ’s mensen Schepper, Jehovah God. Hij heeft beloofd dat spoedig al ’s mensen rechten in acht genomen zullen worden, en wel zo dat de belangen van allen er het best mee gediend zullen zijn.

Hoe de Schepper ten aanzien van mensenrechten handelt

Het verslag van Gods handelingen met de mensheid is vervat in de bijbel. De moderne term „mensenrechten” komt daarin niet voor. Niettemin komen de zaken waarvoor men tegenwoordig het begrip „mensenrechten” gebruikt, in de Schrift heel vaak aan de orde.

Bij het allereerste begin van het mensenras zegende God de mens met een overvloed van leven, vrijheid en zekerheid. Hij schiep het eerste mensenpaar Adam en Eva volmaakt. Dit betekende dat zij helemaal niet hoefden te sterven — beslist een mate van leven die geen moderne regering kan geven.

Zij bezaten vrijheid in de zin dat zij een vrije wil hadden en ook dat de hele aarde hun domein was. Een van de privileges die God hun schonk, was ’vruchtbaar te zijn en tot velen te worden en de aarde te vullen en haar te onderwerpen’.

Zij hadden ook zekerheid, met inbegrip van economische zekerheid. Niets bedreigde hun welzijn. Zelfs de dieren leefden op voet van vrede met hen, aangezien het menselijke paar heerschappij was gegeven over „de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt”. — Gen. 1:28.

God zelf was de autoriteit die deze zegeningen zou waarborgen. Maar Adam en Eva moesten die autoriteit aanvaarden. Als zij zich tot een andere autoriteit wendden, zouden deze zegeningen niet langer gewaarborgd zijn. Jehovah maakte melding van slechts één beperking van de vrijheid van het eerste paar. Hij zei: „Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven.” — Gen. 2:16, 17.

Nu brengen sommigen misschien hiertegen in dat God op dit punt Adams vrijheid beknotte. Maar vrijheid en mensenrechten kunnen nooit absoluut zijn. Net zoals Adam moest eten, drinken en slapen ten einde in leven te blijven, zo moest hij ook gehoorzaam blijven aan de enige autoriteit die zijn geluk kon waarborgen.

De mensheid beroofd van Gods zegen

Adam en Eva bleven niet in deze gezegende toestand. Een onzichtbaar geestelijk schepsel dat bekend kwam te staan als Satan, bracht Eva in verzoeking. Toen openbaarde zich voor het eerst de zelfzuchtige denkwijze die zo’n op de voorgrond tredend kenmerk van de menselijke geschiedenis is geworden.

Als reactie op een bedrieglijke redenering van Satan „zag [Eva] dat de boom [der kennis van goed en kwaad] goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken. Zij nam dan van zijn vrucht en at” (Gen. 3:6). Zodoende verwierp Eva, en later ook Adam, de enige autoriteit die in staat was hun geluk te waarborgen. Zij gaven gehoor aan de verlokkende influisteringen van iemand die niet hun beste belangen op het oog had.

Zoals Jezus later aantoonde was het resultaat catastrofaal. Sprekend over Satan zei hij: „Die was een doodslager toen hij begon” (Joh. 8:44). Ja, Adam en Eva stierven vanwege hun zonde. Maar Satan had hun dood veroorzaakt, even zeker alsof hij hen vermoord had. Hij bewerkte dat zij het leven verloren waarmee zij gezegend waren. Jezus zei ook: „Al wie zonde doet, is een slaaf van de zonde” (Joh. 8:34). Daarom verloren zij ook hun vrijheid. Zij waren nu slaven van zonde, en stonden onder een autoriteit, Satan, die hen zou onderdrukken. Ten slotte was ook hun zekerheid verloren gegaan. Hun oudste zoon, Kaïn, doodde zijn broer, Abel, en de geschiedenis van hun kinderen zou er vanaf dat moment een zijn van toenemende onzekerheid.

Werkelijk, wat wij heden ten dage zien gebeuren, is slechts het verre gevolg van wat Adam en Eva deden. De mens is nog steeds niet teruggekeerd tot de heerschappij van de enige Persoon die zijn geluk kan waarborgen en hem kan zegenen met wat men onder „mensenrechten” verstaat. Zolang de mens dat niet doet, zal hij die rechten nooit bezitten.

Mensenrechten zullen gewaarborgd zijn

Bestaat er enige kans op betere tijden in de nabije toekomst? Ja inderdaad, want de Schepper heeft nog steeds dezelfde onverflauwde belangstelling voor het mensenras. Jehovah God heeft een limiet gesteld aan de tijdsduur dat het de mens toegestaan is over de aarde te heersen. Hij heeft een koning aangesteld die de mensheid zal regeren. Die koning zal alle rechten of zegeningen herstellen waarin de mens zich eens verheugde.

Naar deze verandering in heerschappij verwijst de bijbel in Jesaja 32:1: „Zie! Een koning zal regeren voor louter rechtvaardigheid; en wat vorsten betreft, zij zullen als vorsten heersen voor louter gerechtigheid.” De koning is Jezus Christus, en de vorsten die hij aanstelt, zullen er op Gods bestemde tijd voor zorgen dat overal op aarde gerechtigheid en rechtvaardigheid zullen heersen.

De bijbel leert dat deze autoriteit heel binnenkort de talloze regeringsvormen die er tegenwoordig bestaan, zal vervangen en een nieuw tijdperk zal inluiden waarin de dingen op Gods wijze zullen worden gedaan. Christenen hebben eeuwenlang hierom gebeden met de woorden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede.” Wanneer dat gebed verhoord is, zullen op deze aarde mensenrechten geëerbiedigd worden op een wijze zoals dat nooit tevoren gebeurd is. — Matth. 6:9, 10.

Het „recht op leven” zoals men dat dan zal bezitten, zal een betekenis hebben die wij ons heden ten dage nauwelijks kunnen voorstellen. Jezus zei: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16). Zelfs de strijdbaarste activist voor mensenrechten zou het eeuwige leven niet kunnen waarborgen. Maar God wèl. Bovendien blijkt uit Openbaring 21:4 wat de kwaliteit van dat leven zal zijn: „Hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn.”

Niet langer zal naties toegestaan worden hun onderdanen te martelen, af te slachten of te verdrukken. Deze goddelijke autoriteit zal voldoende macht hebben om alle misstanden te verhinderen, en zal de mensheid rust schenken. „Hij zal stellig richten onder vele volken en de zaken rechtzetten met betrekking tot verre, machtige natiën. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Zij zullen, natie tegen natie, geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. En zij zullen werkelijk ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven; want het is de mond van Jehovah der legerscharen die het heeft gesproken.” — Micha 4:3, 4.

Hoe zal het met godsdienst gesteld zijn?

U vraagt zich wellicht af: ’Maar hoe zal het met vrijheid van godsdienst gesteld zijn? En hoe zal er een gemeenschap tot stand komen die het goede nastreeft, waar ieder de rechten van zijn naaste zal eerbiedigen?’ Deze twee punten houden in feite verband met elkaar.

Er zal vrijheid van godsdienst bestaan, in de zin dat allen de vrijheid zullen hebben de ene ware God zonder inmenging te aanbidden. Maar Jezus Christus zal niet alle vormen van godsdienst toestaan. Neem alstublieft dit punt in overweging: Vroeger plachten bepaalde aanbidders van de godin Kali, thugs genoemd, mensen te wurgen als een offer aan hun meesteres. Zij geloofden echt dat dit door haar verlangd werd. Was deze aantasting van hun vrijheid van godsdienst iets verkeerds? Was het verkeerd die praktijk te verbieden? Natuurlijk niet!

Maar dat was niet de enige verwerpelijke religieuze praktijk in de geschiedenis! Zou het religieuze ijveraars toegestaan moeten worden inbreuk te maken op de rechten van anderen door hen in inquisities te martelen, of hen in oorlogen of kruistochten te doden? Of zelfs al door hun leugens te onderwijzen? Neen. De kwestie is, ware religie is even noodzakelijk als eten en ademen; maar valse religie is even schadelijk voor de mens als het eten van vergif en het inademen van dodelijk gas. Daarom moet de mens zowel kennis hebben van wat God zelf als de ware religie aanwijst alsook de vrijheid die te beoefenen.

Dit is nu precies wat er zal gebeuren. Gods Zoon, Jezus Christus, zal ervoor zorgen dat allen geholpen zullen worden de ware aanbidding te leren en te beoefenen. De uitwerking hiervan zal zijn dat er een waarlijk morele gemeenschap voortgebracht zal worden, waar mensenrechten werkelijk kunnen bestaan. De bijbelse belofte luidt op dit punt: „Men zal generlei kwaad doen noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg; want de aarde zal stellig vervuld zijn van de kennis van Jehovah zoals de wateren ook de zee bedekken.” — Jes. 11:9.

Lijkt dit vooruitzicht u realistisch toe? Of meent u dat het realistischer is u voor een waarborg van uw „mensenrechten” te verlaten op de heersers van dit samenstel van dingen? Waarom zou u niet contact opnemen met de uitgevers van dit tijdschrift ten einde meer te weten te komen over de wijze waarop Christus Jezus uiteindelijk onze „mensenrechten” zal waarborgen, alsook over de manier waarop u zelfs nu reeds kunt tonen dat u ook wilt behoren tot de gemeenschap die zo gezegend zal worden?

[Inzet op blz. 15]

Jehovah God heeft een limiet gesteld aan de tijdsduur dat het de mens toegestaan is over de aarde te heersen.

[Illustratie op blz. 13]

Toen het mensenras een aanvang nam, was er voor de mensheid een volledige zekerheid. Er heerste zelfs vrede met de dieren.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen