Vragen van lezers
● Exodus 4:11 (NBG; AS) luidt: ’Maar Jehovah zeide tot hem: Wie heeft den mens een mond gegeven, wie maakt stom of doof, ziende of blind; ben Ik het niet, Jehovah?’ Kan Jehovah, op grond van deze tekst, aansprakelijk gesteld worden voor alle stommen of doven of blinden? — J.C., Ontario, Canada.
Deze tekst kan niet terecht worden gebruikt als argument dat Jehovah God verantwoordelijk is voor alle stommen, doven en blinden op aarde. Er zijn verschillende gezichtspunten mogelijk die als verklaring zouden kunnen worden opgevat. Jehovah God, de Schepper, begiftigde de mens met een spraakvermogen, een gehoor en met een gezichtsvermogen; hij kan de mens deze gave dus ook ontnemen, evenzo als hij ze hem weer kan teruggeven wanneer hij ze heeft verloren. Zijn engelen sloegen bijvoorbeeld de mannen van Sodom met blindheid toen zij het huis van Lot bestormden. Jehovah’s Zoon Jezus Christus sloeg Saulus van Tarsus gedurende drie dagen met blindheid om hem van zijn handelwijze die bestond in het vervolgen van Christenen, af te keren, en daarna herstelde goddelijke kracht weer het gezichtsvermogen. De apostel Paulus zeide de tovenaar Elymas dat hij door de hand van Jehovah voor een tijd met blindheid geslagen zou worden, en dit geschiedde ook. — Gen. 19:11; Hand. 9:8, 9, 17, 18; 13:8-11.
De mannen die Saulus van Tarsus vergezelden toen hij met blindheid werd geslagen, werden ten aanzien van het onderscheiden van dat wat Jezus tegen Saulus zeide, door Jehovah’s macht doof gehouden. Zij hoorden het geluid van de stem, maar zij waren doof ten aanzien van de articulatie van woorden (Hand. 9:7; 22:9, NW). God zeide Ezechiël dat hij bij tijden stom gemaakt zou worden, en dat zijn tong later weer zou worden losgemaakt (Ezech. 3:26, 27; 24:26). Dan was er de priester Zacharias die met stomheid werd geslagen vanwege zijn traagheid te geloven en hij werd er van bevrijd toen zijn zoon Johannes werd geboren, besneden werd en een naam kreeg (Luk. 1:20, 22, 62-64). Ook verklaart Jehovah dat hij zijn vijanden in Armageddon zal slaan en „ieders ogen zullen wegteren in hun kassen, en ieders tong zal wegteren in zijn mond”. — Zach. 14:12, NBG.
Het voorgaande zijn specifieke voorbeelden waar Jehovah enkelingen letterlijk met doofheid of stomheid of blindheid sloeg en deze belemmeringen ook weer van hen ophief. De tekst zegt stellig niet dat elk geval van een dergelijke physieke belemmering van Jehovah afkomstig is. Uit deze tekst blijkt niet dat personen die blind, stom of doof geboren zijn, zo zijn belemmerd wegens een directe tussenkomst van Jehovah, zoals sommigen beweren. Het is echter waar dat door de werking van zekere natuurwetten van Jehovah, misvormingen tot stand kunnen komen. Zonde en dood kwam over alle mensen door de opstand van de eerste man, en physieke achteruitgang en degeneratie deden als een gevolg daarvan hun intrede. Ouders kunnen zondigen en in zekere opzichten ziekelijk worden, en hun schending van Jehovah’s wetten kan leiden tot de een of andere vatbaarheid voor ziekten of sommige physieke misvormingen die bij de geboorte op het nageslacht worden overgebracht. Indien zulks gebeurt door de werking van Jehovah’s natuurwet of bij wijze van straf voor het schenden van zijn wetten, dan kan hij er indirect als de bron er van voor worden aangezien, hoewel hij er niet verantwoordelijk voor is. — Ex. 20:5.
Een derde mogelijke zienswijze van de zaak is, dat wij het op een geestelijke wijze dienen op te vatten. Oren die Gods boodschap horen maar haar betekenis niet begrijpen, zijn geestelijk doof. Ogen die voorzegde gebeurtenissen zien maar daarin niet de vervulling van profetieën waarnemen, zijn geestelijk blind. Tongen die de in de Bijbel opgetekende woorden Gods spreken maar geen duidelijke verklaringen en toepassingen kunnen geven, zijn geestelijk stom. Derhalve kunnen oren die horen en ogen die zien en tongen die spreken toch doof en blind en stom zijn ten aanzien van Jehovah’s voornemens. Soms maakt Jehovah hen zo vanwege hun onwaardigheid. Toen hij Jesaja uitzond om het trouweloze Juda getuigenis te geven zeide hij tot de profeet: „Ga, zeg tot dit volk: Hoort aldoor — maar verstaat niet, en ziet aldoor — maar merkt niet op. Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dicht kleven, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet bekere en genezen worde” (Jes. 6:9, 10, NBG). Er werd gezegd dat Jesaja hun dit had aangedaan daar hij de woorden die maakten dat het opstandige volk hun ogen en harten voor de boodschap sloten, had uitgesproken. Maar daar de boodschap van God afkomstig was, kon er worden gezegd dat God het zelf had gedaan. Dit zelfzuchtige volk was niet geschikt om te horen en door Gods boodschap te worden genezen, dus waren zij er doof, stom en blind voor.
Zulke onwaardigen in deze toestand van geestelijke duisternis te houden, was de reden waarom Jezus tot hen in gelijkenissen of illustraties sprak, zoals hij zijn volgelingen vertelde toen zij hem vroegen waarom hij illustraties gebruikte: „Hierom spreek ik tot hen door gebruik te maken van illustraties, omdat zij kijkende, tevergeefs kijken, en horende, tevergeefs horen, noch begrijpen zij de betekenis er van; en ten aanzien van hen gaat de profetie van Jesaja in vervulling die zegt: ’Met het gehoor zult gij horen doch geenszins de betekenis er van begrijpen; en kijkende, zult gij kijken doch geenszins zien. Want het hart van dit volk is dik geworden en met hun oren hebben zij met ergernis gehoord, en zij hebben hun ogen gesloten; opdat zij nimmer met hun ogen zien en met hun oren horen en met hun hart de betekenis er van begrijpen en terugkeren, en ik hen gezond make.” (Matth. 13:13-15, NW). Het zelfzuchtige volk stelde geen belang in Gods boodschap, zelfs niet eens zoveel dat zij naar de betekenis van de illustraties die Jezus gebruikte, informeerde. Door de boodschap dus in deze vorm te gieten, werden zulke onwaardigen verwijderd, en slechts de zachtmoedigen die verlangend waren iets te leren omtrent God, bleven over om Jezus naar de betekenis van de illustraties te vragen. Op deze wijze hield Jehovah zowel enkelen geestelijk doof, stom en blind als dat hij anderen liet zien, horen en met geestelijke verlichting spreken.
Enigen hebben nu eenmaal geen liefde voor waarheid, en „daarom zal God hun eene krachtige dwaling zenden, om de leugen te gelooven” (Lu). Moderne vertalers geven de betekenis duidelijker weer, aantonende dat Jehovah hen niet weloverwogen misleidt, maar dat hij Satan slechts toestaat hen te misleiden, daar zij meer behagen scheppen in leugens en onrechtvaardigheid dan in waarheid en redding: „De tegenwoordigheid van de wetteloze is overeenkomstig de werking van Satan met elk machtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardige bedrog voor degenen die vergaan, als een vergelding omdat zij de liefde der waarheid niet hebben aanvaard opdat zij konden worden gered. Daarom laat God dus toe dat er een werking der dwaling tot hen gaat, zodat zij de leugen zullen gaan geloven, opdat zij allen mogen worden geoordeeld omdat zij de waarheid niet hebben geloofd maar behagen hebben geschept in onrechtvaardigheid” (2 Thess. 2:9-12, NW). In geestelijke aangelegenheden staat Jehovah Satan, de god van deze wereld, toe, hen geestelijk te verblinden. — 2 Kor. 4:4.
Evenals Jehovah sommigen geestelijk doof, stom en blind maakt, haalt hij anderen uit geestelijke doofheid, stomheid en blindheid. Zoals Jesaja voorzeide van deze tijd van geestelijke verlichting: „Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden; dan zal de lamme springen als een hert en de tong van den stomme zal jubelen” (Jes. 35:5, 6, NBG). In geestelijke zin laat hij thans toe dat deze gebreken blijven rusten op de trotsen en arroganten, en van de zachtmoedigen en nederigen neemt hij ze weg.
Derhalve zien wij dat Exodus 4:11 zowel physiek als geestelijk door Jehovah God werd vervuld, maar niet op een wijze die hem aansprakelijk stelt voor alle physieke doven, stommen en blinden op aarde.
● Zowel Jeremia 25:33 als Ezechiël 39:12 maken gewag van degenen die te Armageddon zijn gedood, toch staat in de ene tekst dat de doden niet begraven zullen worden en in de andere tekst wordt gezegd dat dit wel het geval zal zijn. Hoe kunnen de twee teksten met elkaar in overeenstemming worden gebracht? — W.B., Canada.
Jeremia 25:33 (NBG) luidt: ’En zij die door Jehovah geveld zijn, zullen te dien dage liggen van het ene einde der aarde tot het andere, zij zullen niet beklaagd noch bijeengezameld, noch begraven worden; tot mest op den akker zullen zij wezen.’ Zij die door Jehovah zijn geveld of gedood, zullen door de overlevenden van Armageddon niet worden bijeengezameld en op formele wijze worden begraven noch zal het een begrafenis zijn die vergezeld gaat van rouw en geklaag. Er zullen geen gedenkstenen zijn die aanduiden waar hun stoffelijk overschot ligt en als symbool dienen dat er hoop op een opstanding voor hen bestaat. Hun vroegere bestaan wordt niet in Jehovah’s gedachtenis bewaard zodat hij hen uit de doden zal opwekken en evenmin worden deze goddeloze doden door Jehovah’s dienstknechten die de strijd van Armageddon zullen overleven, met enige eerbiedige rouw herdacht. Hun beenderen zullen door de wilde vogels en beesten worden schoongepikt, die door goddeloze mensen zo lange tijd zijn mishandeld. — Ezech. 39:4, 17-20; Openb. 19:17-21.
Toch zullen de overlevenden van Armageddon de aarde niet bezaaid laten liggen met verbleekte beenderen, maar zij zullen ze begraven ten einde het land te reinigen, zoals in Ezechiël 39:12 staat geschreven: „Het huis Israëls nu zal hen begraven, om het land te reinigen, zeven maanden lang.” De Mozaïsche wet verklaarde iemand die een dood lichaam aanraakte, zeven dagen lang onrein, en het land zou door zulke overblijfselen eveneens worden verontreinigd. Om een terechtgestelde misdadiger aan het gezicht blootgesteld te laten, was een verontreiniging van het land, en de wet eiste dat hij werd begraven ten einde dit te voorkomen (Num. 19:11; Deut. 21:23). Thofeth van het Dal van Hinnom werd verontreinigd doordat het een plaats werd waar afval en dode lichamen werden neergeworpen (2 Kon. 23:10). Mettertijd zullen daarom de beenderen van hen die te Armageddon worden gedood, begraven moeten worden, maar alleen ten einde het land te reinigen, en niet om hun bestaan te gedenken of de hoop op een opstanding te kennen te geven.
[Zie dezelfde vraag in De Wachttoren van 15 januari 1959, blz. 63.]