Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w56 1/6 blz. 257-260
  • Deel 9: De naoorlogse herleving van de getuigen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Deel 9: De naoorlogse herleving van de getuigen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Vergelijkbare artikelen
  • Deel 8: De internationale poging om het Genootschap te vernietigen, mislukt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Deel 10: De moderne herstelling van de ware aanbidding (1919-1932)
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Deel 11: Het herstel van de theocratische organisatie
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Deel 6: Het jaartal 1914 gestaafd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
w56 1/6 blz. 257-260

De moderne geschiedenis van Jehovah’s getuigen

Deel 9: De naoorlogse herleving van de getuigen

DE BEHANDELING van het hoger beroep van Rutherford en zijn zeven medestrijders werd gesteld en vond plaats op 14 april 1919, door de Arrondissementsrechtbank van Appèl te New York. Een maand later (14 mei 1919) werden hun onjuiste veroordelingen van de voorgaande zomer ingetrokken.a Het jaar daarop, de 5de mei 1920, werden de acht mannen van alle blaam gezuiverd toen, op bevel van de Procureur-Generaal, in een openbare rechtszitting de regeringsgemachtigde mededeelde dat de gerechtelijke vervolging was ingetrokken.b De intrekking van de onrechtvaardige veroordelingen door de rechtbank van Appèl werd vermeld op bladzijde 1 van de destijds gepubliceerde Brooklyn Eagle, van 15 mei 1919:

„Veroordeling van Russellisten ingetrokken bij hoger beroep; ’Gerechtelijk onderzoek was onbillijk.’ De rechters Ward, Rogers en Manton van de Arrondissementsrechtbank van Appèl der Verenigde Staten, voor het Federale arrondissement New York, herriepen vandaag de veroordelingen van de leiders van het Russellisme die juni jongstleden voor rechter Harland B. Howe van Vermont, die zitting houdt in Brooklyn, schuldig werden bevonden aan samenzwering tot obstructie tegen de militaire dienstplicht, aan het ontmoedigen van inlijving en het aanstoken tot opstand en insubordinatie bij de strijdkrachten van de Natie. De beslissing houdt in dat de houding van Rechter Howe onbillijk was in zijn bejegening van [drie] getuigen. . . . Aangezien de beslissing de wettigheid van de eis der Russellisten ondersteunt dat hun organisatie, welke haar leden verbiedt te doden, de leden er van recht gaf op vrijstelling van actieve dienst in het Leger, schijnt het weinig waarschijnlijk dat de leiders van de culte ooit nog opnieuw aan een gerechtelijk onderzoek onderworpen zullen worden. . . . De mening van Rechter Martin T. Manton week af van die der meerderheid, welke mening werd geschreven door Rechter Henry G. Ward.”c

Dit is rechter Manton, eminent rooms-katholiek, die op 1 juli 1918 zonder opgave van redenen, weigerde Rutherford en zijn medestrijders tegen borgtocht vrij te laten en hen aldus dwong tot negen maanden van opsluiting terwijl hun hoger beroep in behandeling was. Dit is dezelfde Manton die later door paus Pius XI van Vatikaanstad werd beloond door hem te benoemen tot „Ridder in de Orde van St. Gregorius de Grote.” Ja, dit is dezelfde Manton, de „machtige,” die zelf op 3 juni 1939 werd vernederd en tot gevangenschap werd veroordeeld wegens het op schandelijke wijze misbruiken van zijn hoge federale rechtersambt door voor zes beslissingen steekpenningen aan te nemen tot een bedrag van $186.000.d

Zodra de bestuurders van het Wachttorengenootschap in het voorjaar van 1919 werden bevrijd, was hun voornaamste zorg de raderen der organisatie weer in beweging te krijgen. Het getuigeniswerk van meer dan vier decenniums was door Satans van buitenaf komende slagen in 1918 tot staan gebracht. Plotseling nu was daar voor de gereinigde overlevenden van deze beproevingstijd een bevrijding, een vrij zijn van Babylonische gevangenschap. Visioenen van een tijdperk van intense nieuwe activiteit doken op. De tijd was nabij om een nieuwe aardse organisatie te bouwen, een Nieuwe-Wereldmaatschappij, onder het Koninkrijk van de levende God, dat reeds in de hemelen was opgericht. In het tijdelijke hoofdbureau te Pittsburgh werden plannen ontworpen voor de heropening van het hoofdbureau te Brooklyn, New York. Tegen 1 oktober 1919 was dit voltooid.e Aan de Myrtle Avenue in Brooklyn verzekerde men zich van panden voor een nieuwe drukkerij. Overeenkomstig de ontworpen plannen vond er van 1 tot 7 september 1919 ook een grootse hereniging plaats van alle overlevende getuigen op een zevendaags geestelijk feest in Cedar Point, Ohio. Het bleek de grootste vergadering te zijn die ooit door het Genootschap tot op die tijd was gehouden, met 6000 aanwezigen tijdens de gewone zittingen, 200 die werden gedoopt en 7500 aanwezigen tijdens de openbare lezing.f Op het congres werd de publikatie van een nieuw tijdschrift aangekondigd, The Golden Age (Het Gouden Tijdperk). De eerste uitgave er van verscheen op 1 oktober 1919.g De colporteursdienst (pioniersdienst) werd spoedig tot nieuw leven gebracht, want in het voorjaar van 1919 waren er 150 in die tak van dienst werkzaam en tegen de herfst waren er 507 in deze volle-tijd-dienst actief in het veld. De pelgrimsdienst werd opnieuw ingesteld met 86 speciale vertegenwoordigers die van gemeente tot gemeente werden gezonden ten einde het contact tussen de gemeenten en het hoofdbureau te versterken, degenen die ten gevolge van de vervolging tijdens de oorlog waren verstrooid, bijeen te brengen en tot nieuw enthousiasme aan te sporen. Waarlijk, men was de stormachtige crisisjaren te boven gekomen.h Ja, het jaar 1919 zag door Gods machtige actieve kracht een snelle herleving van het eens dode getuigeniswerk, tot verbazing van de natiën. — Openb. 11:11.

Moedig en krachtig nam het overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen dat was bleven leven, de taak ter hand welke bestond in het herstellen van de ware aanbidding, het echte christendom, hetwelk sinds de tijd dat de laatste van Jezus’ apostelen omstreeks het jaar 100 n. Chr. overleed, was overschaduwd door Babylonische vals-religieuze denkwijzen. Het gezamenlijke stelsel van de afvallige geestelijken der christenheid had, als de „mens der wetteloosheid,” sinds lange tijd de volkeren in grote duisternis gehouden. Ofschoon Jehovah’s volk van 1870 af tot 1918 geleidelijk aan veel van haar fundamentele religieuze denken, ontleend aan de verdorven leringen van de Babylonische religie van afvallige naamkerken, had hervormd, waren zij toch nog steeds in grote mate in hun vrijheid beperkt door de bezoedelde banden van valse denkbeelden en praktijken die zij hadden overgeërfd van de door de christenheid aanvaarde heidense overleveringen. Om een voorbeeld te noemen: tot aan en met inbegrip van hun moeilijkheden in 1918 stelden deze getuigen van de Allerhoogste God nog steeds een buitengewoon groot vertrouwen in de zogenaamde „karakterontwikkeling,”i deden nog in aanzienlijke mate aan schepselaanbidding,j aanvaardden aardse politieke regeringen als de door God geordineerde „superieure autoriteiten” (Rom. 13:1, NW), en werden aldus in vrees voor mensen gehouden, in het bijzonder voor civiele regeerders.k Ook vierden zij nog enkele heidense feestdagen, zoals Kerstmis,l gebruikten zij het symbool van het kruis als een teken van christelijke toewijding,a stond bij hen de naam van Jehovah op de achtergrond, en bleven zij met betrekking tot hun organisatie de democratische vorm van plaatselijk gemeentebestuur gebruiken.b Over het algemeen genomen, deed een ieder wat juist was in eigen ogen. Het bijeenverzamelen der gezalfden uit de vele delen der aarde onder het Wachttorengenootschap had in die dagen tot gevolg gehad dat er een losjes verenigde groep werd gevormd van christenen die verlangend uitzagen naar steeds grotere herstellingen.

In 1919 en daarna begon dit alles plaats te maken voor een schitterende, door God gezegende toekomst. De gezalfde getuigen kwamen als een losjes verenigde gemeenschap wederom tot leven na de bijna noodlottige slag van de heidense regeringen in 1914-1918, waarvan de feiten in ons voorgaande deel (8) van deze geschiedenis volledig werden onderzocht. Onmiddellijk beleden zij als herstelde christelijke gemeenschap hun zonden, hoe zij compromissen hadden aangegaan en werden besmet met valse religie. Zij bekeerden zich van hun vroegere handelwijze, brachten de wens tot uitdrukking hun wegen te veranderen en baden Jehovah om vergiffenis. Als organisatie gedachten zij hun zonden, zoals het compromis dat zij aangingen door de bladzijden 247-253 van The Finished Mystery, hun zevende deel van de Schriftstudiën, er uit te snijden ten einde voorgewende censoren te behagen,c en de aanmoediging die The Watch Tower gaf om 30 mei 1918 terzijde te stellen als een dag voor gebed en smeekbeden zoals op 2 april werd verzocht door het Amerikaanse Congres en op 11 meid werd aangekondigd door President Wilson, ook hun vleiende plichtplegingen ten aanzien van de regeringen van deze wereld,e en hun gebeunhaas in niet-religieuze ondernemingen.f Als lichaam beleden zij: „Wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen, verkeerd gedaan, goddeloos gehandeld.” ’Wie heeft Jakob tot plundering overgegeven en Israël aan berovers? Is het niet Jehovah tegen wien wij gezondigd hebben, op wiens wegen zij niet hebben willen gaan, en naar wiens wet zij niet geluisterd hebben?’g (Ps. 106:6; Jes. 42:24, NBG). De aanmoedigende artikelen in The Watch Tower van 1 en 15 augustus 1919, getiteld „Gezegend zijn de onbevreesden,” verdreef de greep der „mensenvrees” welke het getrouwe overblijfsel aan banden legde en zij begaven zich op weg als een volk dat vergiffenis had ontvangen, een gereinigde organisatie, een nieuwe natie, bevrijd van de oude-wereldorganisatie van de Duivel. Zij verheugden zich er over dat nu de korte tussentijd van Jehovah’s misnoegen tot een einde was gekomen, dat zijn gramschap van hen was afgewend en dat hun dienst voor hem in de toekomst aanvaardbaar zou zijn. — Jes. 12:1.

Wat heeft de Schrift in profetisch opzicht over deze periode van herstelling voorzegd? Hieraan voorafgaand hebben wij een studie gemaakt van Zion, Jehovah’s universele organisatie, hoe zij in 1914 zonder als organisatie pijnen, geweld of moeilijkheden te ondergaan, het manlijke kind of Koninkrijk der hemelen, een nieuwe regering belichaamd in Christus Jezus, baarde of op succesvolle wijze voortbracht (Dan. 7:14; Jes. 66:7; Openb. 12:5). Doch volgend op deze gebeurtenis zeggen de profetieën dat Zion barensweeën heeft of dat haar ’smarten overkomen’ met betrekking tot de vervolgingen, moeilijkheden en het uiteendrijven van haar gezalfde getuigen op aarde (1914-1918) ten einde in verband met hen een „land” en een „natie” voort te brengen (Jes. 66:8, KJ). Het „land” voortgebracht op die ’ene dag’ van Jehovah, verwijst naar de herstelling van de vrije positie van Jehovah’s aanbidders op aarde ten behoeve van het bouwen van een theocratische Nieuwe-Wereldmaatschappij welke in 1919 aldus werd gegrondvesth (Jes. 51:16). Een „land” of aardse toestand of positie moet bewoners hebben, en de eersten die in deze nieuwe aardse toestand, het „Beulah”-land, zouden wonen, waren de leden van het overblijfsel der gezalfden van het „geestelijke Israël,” die de heilige „natie” vormden welke in 1919 tot de ware aanbidding werd hersteldi (Jes. 62:4, KJ). Later zouden er vreemdelingen, zij die tot de „andere schapen” behoren, worden bijeenvergaderd in dit nieuwe theocratische „land” of deze nieuwe toestand. Aldus komt een opzienbarende „nieuwe aarde”-menigte van bewoners geleidelijk aan tot ontwikkeling te midden van een stervende verdorven oude wereld. — Jes. 66:20-22.

Volgend op deze opmerkelijke geboorten in 1919 van Zions nieuwe nakomelingschap, de „natie” in het „land,” wordt er door de grote „arend,” Jehovah, voor de veilige ontwikkeling, geestelijke voeding en versterking van deze nieuwe kinderen voorzien in een letterlijke periode van 1260 dagen (Openb. 12:6, 14, NW; Deut. 32:11, 12; Ex. 19:4). Aldus gaf Jehovah gedurende drie en een half jaar tot aan 1922 gelijk een arend speciale bescherming aan zijn organisatie in het nieuwe theocratische „land.” Dit stelde de eerst aangekomenen, het overblijfsel van het geestelijke Israël, in staat op orde te komen in het nieuwe theocratische land, geestelijk gevoed en opgebouwd te worden en te gewennen aan haar aangename omstandigheden van goddelijke gunst.

In oude tijden had het profetische betekenis toen het overblijfsel van getrouwe joden in 537 v. Chr. letterlijk werd hersteld, toen zij uit het letterlijke Babylon werden gevoerd en werden teruggebracht als rechtvaardige bewoners naar het „beloofde land” van Israël alwaar zij wederom op voorbeeldige wijze Jehovah’s „heilige natie” onder een theocratisch samenstel van dingen werden en de tempel van Jehovah’s reine aanbidding herbouwden.j Aldus bevond zich sinds 1919 n. Chr. het christelijke gezalfde overblijfsel eveneens in „Beulah”-land, en ving aan met het werk ter herstelling van Jehovah’s ware aanbidding.

Hetgeen Jehovah’s volk dat vergiffenis had ontvangen, nu ging ondervinden, kwam overeen met hetgeen de Israëlieten uit de oudheid hadden ondervonden ten tijde dat het theocratische koninkrijk, eerst dat van Saul en vervolgens dat van David, over hen werd opgericht. Niet langer kon ’een ieder gewoon zijn te doen wat juist was in eigen ogen’ zoals dit het geval was in de dagen dat er nog geen regerende theocratische koning was (Richt. 21:25, NW). Nu Christus Jezus sinds 1914 regeerde als de theocratische Koning van het pasgeboren hemelse koninkrijk, betekende dit dat er niet langer een losse gemeenschap van getuigen hier op aarde zou zijn. Er diende veeleer een nieuwe organisatorische regeling op gang te komen die met betrekking tot haar structuur en dienst volledig theocratisch, gecentraliseerd in en nauw verbonden met de Koning zou zijn. In 1919 werden de getuigen van Jehovah daarom niet hersteld tot datgene waarin zij zich veertig jaar lang hadden verheugd voordat hun crisis van 1917-1919 kwam. Neen, in plaats daarvan kwam het neer op een herstelling tot de theocratische organisatie zoals deze heeft bestaan in de tijd van de vroege gemeente.

(Wordt vervolgd)

’Jehovah ziet neder uit zijn heilige hoogte en van den hemel let hij op de aarde, om het zuchten der gevangenen te hooren en ontkoming te schenken den kinderen des doods, opdat de naam van Jehovah in Sion worde verkondigd, zijn lof in Jeruzalem — wanneer de volkeren zullen vergaderen, en de koninkrijken, om Jehovah te dienen.’ — Psalm 102:20-23, OB.

[Voetnoten]

a Rutherford c. United States, 258 F. 855.

b Watch Tower 1920, blz. 162.

c W 1919, blz. 162; Consolation, 6 september 1939, blz. 6, 7.

d Consolation, 9 augustus 1939, blz. 3-6; New York Times, 21 januari 1929; 18 november 1946, blz. 23, kol. 3.

e W 1919, blz. 283.

f W 1919, blz. 291-297.

g W 1919, blz. 298, 318.

h W 1919, blz. 371-373.

i W 1916, blz. 155-157; W 1926, blz. 131-137.

j W 1916, blz. 356-370.

k Schriftstudiën (1886), Deel I, blz. 252.

l W 1919, blz. 31; W 1946, blz. 361.

a W 1906, blz. 274.

b W 1913, blz. 381.

c W 1918, blz. 77.

d W 1918, blz. 174.

e W 1918, blz. 78.

f W 1900, blz. 64; W 1911, blz. 178; W 1920, blz. 226.

g W 1935, blz. 267; Wachttoren 1953, blz. 102, 103; Light, Boek 1, blz. 101.

h „New Heavens and a New Earth”, blz. 267, 319.

i W 1925, blz. 71.

j Ezra, de hoofdstukken 1 tot 3.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen