Vragen van lezers
● Een van Jehovah’s getuigen die beweert tot het gezalfde overblijfsel te behoren, ging kort geleden naar het ziekenhuis en nam daar vrijwillig bloedtransfusie. Zal zij tijdens het gedachtenismaal in de gelegenheid worden gesteld van de symbolen van brood en wijn te gebruiken? — R.J., Verenigde Staten.
Evenals u betreuren wij het natuurlijk ten zeerste dat deze zuster, die er aanspraak op maakt een lid van het gezalfde overblijfsel te zijn, gedurende haar verblijf in het ziekenhuis vrijwillig bloedtransfusie nam. Wij zijn er van overtuigd dat zij iets heeft gedaan wat tegen de wil van God is. Gemeenten hebben echter nooit instructies ontvangen om iemand die vrijwillig bloedtransfusies nam, uit te sluiten of hun goedkeuring er aan te verlenen. Wij laten het oordeel over zulke schenders van Gods wet inzake de heiligheid van bloed aan de Opperste Rechter, Jehovah, over. Het enige wat we in gevallen van enkelingen zoals deze kunnen doen, is, hen als onrijp en daarom als ongeschikt voor het bezitten van bepaalde verantwoordelijkheden te beschouwen. Om deze reden zullen we dergelijke personen stellig geen dienstaangelegenheden laten behartigen.
Aangezien er nog nooit iemand wegens het vrijwillig nemen van een bloedtransfusie of door er goedkeuring aan te hechten dat iemand die hem of haar na aan het hart ligt, transfusie aanvaardde, is uitgesloten, hebt u niet het recht deze zuster het vieren van het Avondmaal des Heren te beletten. Als een gezalfd lid van Christus’ lichaam staat zij onder het gebod en de opdracht van Christus Jezus een aandeel te hebben. Of zij nu ontrouw is aan wat zij door deugdzaam van de symbolen van het Avondmaal des Heren gebruik te maken, beweert te zijn, is iets wat Jehovah God zelf zal beslissen. Zijn oordeel begint bij het huis Gods. Het is niet uw taak of van iemand anders die voor de gedachtenissymbolen zorg draagt, als rechter op te treden. De symbolen dienen aan iedere aanwezige aangereikt en op normale wijze doorgegeven te worden zodat elkeen in de gelegenheid is er gebruik van te maken.
● Mag men bij het gedachtenismaal een gezalfde broeder die uitgesloten is geweest, nu echter weer is hersteld en op voorwaarden staat, aanwijzen om het gebed uit te spreken? — C.O., Verenigde Staten.
Het is waar dat, als een broeder na een uitsluiting in de gemeente is hersteld, en hij nu op voorwaarden staat, hij als een der gezalfde volgelingen van de Here Jezus Christus, Jezus’ gebod hem te gedenken door ter gedachtenis van hem tijdens het Avondmaal des Heren een aandeel te hebben, mag gehoorzamen, en dus van de symbolen gebruik kan maken. Wanneer de herstelde broeder echter op voorwaarden staat, betekent dit dat hem zekere beperkingen zijn opgelegd. Zo mag hij niet in een vertegenwoordigende hoedanigheid voor de gehele gemeente spreken of handelen. Daarom mag hij, zelfs al is hij de enige gezalfde in de gemeente, niet worden uitgekozen om de vergadering met gebed te openen of te sluiten, noch het gebed over een der symbolen uitspreken, evenmin als hij gebruikt zal worden om de lezing betreffende het Avondmaal des Heren uit te spreken. Indien de periode waarin hij op voorwaarden staat, vóór de eigenlijke gedachtenisviering begint, eindigt, mag hij worden gebruikt om een gebed uit te spreken.
● Wat wordt er in 2 Koningen 23:11 bedoeld, waar staat dat koning Josia er voor zorgde dat de paarden niet meer het huis van Jehovah binnengingen? — T.M., V.S.
De schriftuurplaats in 2 Koningen 23:11 luidt: „Vervolgens zorgde hij ervoor dat de paarden die de koningen van Juda aan de zon hadden gegeven, niet meer het huis van Jehovah door de eetkamer van de hofbeambte Nathan-Melech, die zich in de overdekte zuilengang bevond, binnengingen, en de zonnewagens verbrandde hij met vuur.” In Ezechiël 8:16 (AS) lezen wij: „En hij bracht mij in de binnenste voorhof van Jehovah’s huis; en zie, bij de deur van de tempel van Jehovah, tussen de poort en het altaar, waren ongeveer vijfentwintig mannen, met hun rug naar de tempel van Jehovah en met hun gezicht naar het oosten gekeerd; en zij aanbaden de zon in de richting van het oosten.” Hierdoor wordt aangetoond dat de ontrouwe Israëlieten Jehovah’s tempel verontreinigden door er zonne-aanbidding in te bedrijven, en in 2 Koningen 23:11 wordt te kennen gegeven dat er in verband met deze zonne-aanbidding paarden aan de zon waren gewijd. De wagens die met deze paarden waren verbonden, stonden aan de ingang van Jehovah’s heilige tempel opgesteld. Er bevonden zich eetplaatsen of eetkamers in de tempel, en de ontrouwe koning van Juda zorgde er vol verachting voor dat de paarden de tempel van Jehovah door de eetkamer van Nathan-Melech, de hofbeambte, binnenkwamen. Hoewel paarden door de oosterse mensen van die tijd als aan de zon gewijd werden beschouwd, verafschuwde koning Josia deze praktijk, en toen hij Jehovah’s tempel reinigde, nam hij de paarden weg en verbrandde hij de daarbij behorende wagens met vuur, zodat de Israëlieten het huis van Jehovah niet meer konden ontheiligen door de zonne-aanbidding met Jehovah’s reine aanbidding te vermengen.