-
Zeven jaar in gevangenissen van Rood China — En toch nog standvastig in het geloof!De Wachttoren 1966 | 1 februari
-
-
behoorlijk streng, kleurloos en gedisciplineerd. Nu kom ik in een vrijere wereld en zie ik dat de mensen nette en fleurige kleding dragen. Alles getuigt van leven, energie, onbelemmerd optreden en voorspoed. Het is alsof men van de ene in de andere wereld overstapt. Ik begin bij mezelf te denken: Wat een prachtige auto’s — zou het niet fijn zijn er één te hebben? Gezellige huizen — ook een fijn bezit — en dan de goede kleren, mooie televisie en mooie stereofonische radiomuziek en dergelijke. Ik zie dus al deze materiële voorspoed en ik kan begrijpen dat deze dingen een strik zouden kunnen vormen.
Ik merk duidelijk op dat wereldse mensen geluk putten uit al deze stoffelijke bezittingen. Als al deze dingen hun plotseling ontnomen zouden worden, zou ook hun geluk verdwijnen; zij zouden gewoon niet meer verder kunnen leven.
Wíj moeten vanzelfsprekend anders zijn. Het is niet verkeerd een mooie auto en al deze goede dingen van het leven te bezitten. Wij kunnen ervan genieten en ze kunnen absoluut onschadelijk zijn, als wij ze maar niet tot de belangrijkste bron van ons geluk en onze genoegens maken. En ik weet dat wij dit niet zullen doen als wij de geestelijke dingen de juiste plaats, namelijk de eerste plaats, toekennen.
Dat is dus mijn indruk bij het binnenstappen van een andere wereld. Ik zie dat er voorspoed is, maar dat het ook nodig is erop toe te zien dat deze voorspoed geen struikelblok wordt en ons doet vallen.”
Een hartelijk applaus van de tienduizenden aanwezigen toonde aan dat zij deze zeer van pas komende raad waardeerden en het ermee eens waren. Zij waren ook blij met de hartelijke groeten die broeder Jones van de broeders uit Hongkong, Japan en Honoloeloe meebracht, maar vooral zijn laatste woorden maakten een diepe indruk op hen, toen hij zei:
„Ten slotte ben ik ervan overtuigd dat als die paar broeders die nog in China zijn, wisten dat ik hier nu met jullie sprak, zij beslist zouden willen hebben dat ik hun liefdevolle groeten en goede wensen aan jullie allen zou overbrengen.”
De twee uur durende vergadering liep ten einde toen er in het gehele stadion langdurig en luid werd geapplaudisseerd. Na een lied en gebed begon de menigte zich te verspreiden en keerden de aanwezigen huiswaarts. Zij hadden veel geleerd en stellig zouden van duizenden lippen en uit duizenden harten gebeden opstijgen ten behoeve van onze broeders en zusters in communistisch China, die alles doen om sterk te blijven in het geloof.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1966 | 1 februari
-
-
Vragen van lezers
● Hoe moet iemand die Jehovah in gebed nadert, zich Jehovah voorstellen, of waar dient hij aan te denken?
In de visioenen die aan Daniël, Ezechiël en de apostel Johannes werden gegeven, wordt ons in de vorm van symbolen enig idee van de wonderbaarlijke glorie van Jehovah gegeven (Dan. 7:9, 10; Ezech. 1:26-28; Openb. 4:1-3, NW). Toch is het goed in gedachten te houden dat de Israëlieten op de dag dat Jehovah op de berg Horeb tot hen sprak, niet een bepaalde gedaante zagen. De reden hiervoor was dat Jehovah er geen behagen in schepte hen toe te staan van hem een bepaalde afbeelding, „een gesneden beeld te maken in de gedaante van enigen afgod: een afbeelding van een mannelijk of vrouwelijk wezen; een afbeelding van een of ander dier op de aarde”. — Deut. 4:15-19.
Wat christenen betreft, wij kunnen ons niets voorstellen wat ook maar enigszins op de gedaante van Jehovah zou lijken, alhoewel wij tijdens het bidden wél aan bijbelse visioenen zouden kunnen denken. Houd in gedachten dat „God . . . een Geest [is]” (Joh. 4:24, NW). Het is daarom veel beter tijdens het bidden aan Jehovah’s heerlijkheid en zijn wonderbaarlijke eigenschappen te denken dan te trachten ons een beeld van hem te vormen. Door de bijbel te bestuderen, hebben wij geleerd hoe Jehovah in het verleden op een machtige wijze met zijn volk heeft gehandeld en wij kennen zijn rechtvaardige en liefdevolle regelingen voor de
-