Een boodschapper gevraagd
ER BESTAAT thans werkelijk behoefte aan iemand die als een ware vertegenwoordiger van God spreekt. Waarom?
Omdat er dingen gebeuren die de mensen niet begrijpen — dingen die ten zeerste van invloed zijn op hun dagelijkse bezigheden, ja, op hun leven. De kerken hebben geen bevredigende verklaring. Maar God wel. Is er iemand die de mensen de waarheid van Gods Woord kan brengen en hun kan vertellen wat er komen gaat en wat zij kunnen doen om er veilig doorheen te komen?
Wij kunnen beter begrijpen wat er gebeurt door terug te gaan naar iets wat in de bijbel wordt beschreven en plaats vond onder toestanden die heel veel overeenkomst vertonen met de situatie van tegenwoordig. Door te zien wat God toen deed, en om welke redenen hij het deed, kunnen wij begrijpen wat hij thans doet en waar wij in het beeld passen. Wij kunnen er zeker van zijn dat ons aldus verkregen begrip nauwkeurig zal zijn, want God verandert nooit zijn beginselen. Zoals hij de aangelegenheden destijds bezag, beziet hij soortgelijke aangelegenheden ook in deze tijd. — Mal. 3:6.
In de genoemde situatie in het verleden was er een boodschapper nodig, die ook gevonden en gemachtigd werd. Het was een joodse dienstknecht van God, de priester Ezechiël. Ezechiël leefde toen zijn volk, de joden, zich in een droevige toestand bevonden. Het was het jaar 613 v.G.T., en Ezechiël bevond zich met enkelen van zijn landgenoten in ballingschap in Babylonië. De meeste joden bevonden zich echter nog in Jeruzalem en het land Juda, en ofschoon zij zich er niet van bewust waren, wachtte hun groot gevaar. Daarom hield de door Ezechiël geuite boodschap, hoewel hij zich in Babylonië bevond, een waarschuwing in voor de joden die in Jeruzalem verbleven, terwijl zijn boodschap tevens een bekrachtiging vormde van een soortgelijke boodschap die door de profeet Jeremia in Jeruzalem zelf werd geuit. Ezechiëls boodschap diende echter eveneens om de joden in Babylonië te corrigeren met betrekking tot hun houding jegens God.
Jehovah God verscheen aan Ezechiël in een visioen waarin hij de hemelse wagen van Jehovah zag (Ezech. hfdst. 1). Ezechiël werd zozeer overweldigd dat hij zich voor de „gelijkenis van de heerlijkheid van Jehovah” neerwierp. Vervolgens hoorde hij de stem van de Berijder van de wagen, die hem machtigde.
Jehovah sprak Ezechiël niet met zijn persoonlijke naam aan, maar met „mensenzoon”. Door deze uitdrukking te gebruiken, in het Hebreeuws ben adam, vestigde de Allerhoogste God de aandacht op Ezechiëls geringe staat en afkomst, als slechts een nakomeling van de aardse mens. Aan de persoonlijke naam van de profeet wordt in de profetie derhalve geen belangrijkheid toegekend.
Dat Ezechiël met „mensenzoon” wordt aangesproken, wil niet zeggen dat hij een „afschaduwing” van Jezus Christus was, die zich zesenzeventig maal „de Zoon des mensen” noemt. Jezus vergeleek zich hierdoor niet met Ezechiël, maar met de „mensenzoon” die in Daniël 7:13 in een visioen werd gezien. Die „mensenzoon” ontving koninklijke autoriteit van God. — Vergelijk Handelingen 7:56.
EZECHIËL GEMACHTIGD
Terwijl Ezechiël op de grond lag, zei Jehovah tot hem: „Mensenzoon, ga op uw voeten staan opdat ik met u spreke.” Gods gebod verleende werkzame kracht aan Ezechiël: „Toen kwam er geest in mij zodra hij tot mij sprak, en deze geest deed mij ten slotte op mijn voeten staan opdat ik Degene die tot mij sprak, zou horen” (Ezech. 2:1, 2). God onthulde toen aan Ezechiël dat er ernstig behoefte bestond aan een boodschapper:
„Mensenzoon, ik zend u tot de zonen van Israël, tot weerspannige natiën die weerspannig zijn geweest tegen mij. Zijzelf en hun voorvaders hebben overtredingen tegen mij begaan tot op deze zelfde dag. En de zonen onbeschaamd van gezicht en hard van hart — ik zend u tot hen, en gij moet tot hen zeggen: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd.’ En wat hen aangaat, of zij zullen horen of het zullen laten — want zij zijn een weerspannig huis — zij zullen stellig ook weten dat een profeet zich in hun midden heeft bevonden.” — Ezech. 2:3-5, Eng. uitgave van 1971.
Ezechiël werd daardoor gemachtigd. Gelieve op te merken dat hij niet zichzelf tot profeet verhief. Waarschijnlijk zou niemand zo’n moeilijke opdracht voor zichzelf kiezen. Het feit dat Jehovah in een opmerkelijk visioen aan hem verscheen (en hem later in het visioen dingen onthulde die Ezechiël op geen andere wijze had kunnen weten) en hem rechtstreeks machtigde, bewijst dat wat Ezechiël in zijn profetie zei en schreef, door Jehovah werd geïnspireerd. Hij werd op een in het oog springende wijze tot een getuige van Jehovah God gemaakt. Dat hij een getuige van Jehovah was, wordt beklemtoond doordat hij ongewoon vaak Gods persoonlijke naam gebruikt.
EZECHIËL SCHADUWDE EEN GROTERE BOODSCHAPPER AF
Bovendien waren niet alleen Ezechiëls woorden profetisch, maar ook hijzelf was een profetische figuur in zijn daden, zoals bij bepaalde gelegenheden werd getoond (Ezech. 24:24). Hij was een „wonderteken” of teken. Van wie was hij — deze boodschapper — een profetisch beeld, aangezien hij geen afschaduwing was van Jezus Christus? Beschouw eerst het volgende bewijsmateriaal.
Slechts ongeveer zes jaar nadat Ezechiël Gods hemelse „wagen” in een visioen had gezien, namelijk in 607 v.G.T., werd Jeruzalem door de legers van koning Nebukadnezar van Babylon verwoest. Als het bewijsmateriaal er dus op duidt dat Ezechiël een profetisch beeld was van een ’boodschapper’ van God in deze tijd, heeft het samenstel van dingen van deze wereld niet zoveel langer meer te bestaan voordat er voorgoed een eind aan komt. De wereld zou stellig een door God gezonden boodschapper nodig hebben die een waarschuwing laat weerklinken.
Er zijn aanwijzingen voor dat deze wereld zich sinds 1914 in haar ’tijd van het einde’ bevindt. Moderne geschiedschrijvers zijn het erover eens dat in dat jaar, waarin de Eerste Wereldoorlog uitbrak, die dood en verderf heeft gezaaid, een tijdperk eindigde. Zij zijn tot deze conclusie gekomen zonder te beseffen dat volgens de chronologie van de bijbel 1914 als de datum voor het einde van de „tijden der heidenen” wordt gekenmerkt. — Luk. 21:24, NBG.
Hoe wordt door de bijbel te kennen gegeven dat 1914 een gekenmerkte datum is? Waarom is die datum van zo groot belang? Omdat deze datum te maken heeft met de uitoefening van Gods soevereiniteit ten opzichte van de aarde. Tot op de tijd dat Jeruzalem voor Nebukadnezar viel, had God zijn soevereiniteit over een gedeelte van de aarde uitgeoefend, namelijk over het gebied van de koningen van Juda, en wel door middel van de heerschappij van koningen uit de geslachtslijn van David, over wie werd gezegd dat zij op „Jehovah’s troon” zaten (1 Kron. 29:23). In 607 v.G.T. verwijderde hij dat koninkrijk echter en liet hij het land zeventig jaar lang woest en verlaten liggen. Zelfs na die zeventig jaar zette God geen koning meer op de troon, maar bleef Jeruzalem onder de heerschappij van heidense machten staan.
De profeet Daniël, een medeballing van Ezechiël, werd door God gebruikt om erop te wijzen dat er een profetische periode zou zijn van „zeven tijden”, dat wil zeggen, van zeven jaren van 360 dagen, of 2520 dagen, waarbij in de grotere vervulling elke dag voor een jaar telde (Dan. 4:25; Ezech. 4:6). De 2520 jaar lopen van 607 v.G.T. tot 1914 G.T. Aan het einde van die tijd zou God wederom zijn soevereiniteit doen gelden, ditmaal ten opzichte van de gehele aarde en door bemiddeling van zijn Messiaanse Koning. Hij zou ’te midden van zijn vijanden’ beginnen te regeren door stappen te ondernemen om de door mensen uitgeoefende heerschappij volledig van de aarde te verwijderen. — Ps. 110:1, 2.
Zowel de bijbelse chronologie als de verslechterende toestanden, vooral in de natiën die de „christenheid” worden genoemd, doen ons dus naar een tegenhanger van de boodschapper Ezechiël uitzien. Dienen wij naar een manspersoon uit te zien? Neen. Wij dienen veeleer naar een lichaam van personen, een samengestelde, verenigde groep, uit te zien. Waarom?
Omdat de boodschap, hoewel ze in eerste instantie tot de christenheid, de tegenhanger van Jeruzalem, wordt gericht, ook aan alle natiën bekendgemaakt moet worden. Hier is meer dan een manspersoon voor nodig. In het verleden heeft God een samengestelde groep personen met het woord „knecht” (in het enkelvoud) aangesproken (Jes. 43:10). Jezus Christus zei tot zijn volgelingen dat zij getuigen voor hem moesten zijn en het goede nieuws tot de natiën moesten brengen, en de apostel Paulus vergeleek deze christenen met een lichaam dat uit vele leden bestond, net als het menselijk lichaam (Rom. 12:4, 5). Welk lichaam van personen roept God derhalve bijeen om zijn boodschap te brengen waarin de christenheid voor zijn komende oorlog tegen haar wordt gewaarschuwd?
IN HET JODENDOM OF DE CHRISTENHEID TE VINDEN?
Aangezien Ezechiël een jood was, zouden wij eerst onder de natuurlijke besneden joden kunnen zoeken. Maar wij bemerken dat zij, in plaats dat zij als een woordvoerder en actieve vertegenwoordiger van Jehovah optraden, te zamen met de natiën van de christenheid een actief aandeel aan de Eerste Wereldoorlog hadden. Chajm Weizmann, de beroemde zionistische leider, bood gedurende dat wereldconflict zelfs zijn diensten als ontdekker op het terrein van de chemie aan de Britse regering aan. Daarna waren de joodse krachtsinspanningen in Palestina hoofdzakelijk van politieke aard en gericht op de oprichting van een Nationaal Vaderland voor de joden en niet op de bevordering van de aanbidding van Jehovah of de bekendmaking van zijn naam.
Dienen wij dan bij de christenheid te zoeken? Stellig zouden wij daar onder de honderden tegenstrijdige religieuze sekten waaruit de christenheid is samengesteld, geen verenigd, samengesteld lichaam vinden. Dat niet alleen, maar de Eerste Wereldoorlog was hoofdzakelijk de oorlog van de christenheid, en ze had zich daarin op gruwzame wijze met bloed bevlekt. En in plaats van Jehovah’s soevereiniteit door middel van zijn Messiaanse koninkrijk voor te staan, werd ze daarna in beslag genomen door de oprichting van een politieke vredesovereenkomst en knoopte ze zelfs onderhandelingen met de pas ontstane communistische staat in Rusland aan. De Christenheid was stellig in geen enkel opzicht een tegenhanger van Ezechiël.
DE KERKEN DER CHRISTENHEID BLIJKEN VALSE BOODSCHAPPERS TE ZIJN
Hebben de kerken der christenheid er sinds die tijd blijk van gegeven bevoegd te zijn om als Gods boodschapper gemachtigd te worden? Ze beweren de vertegenwoordigers van Christus en van God te zijn. Tijdens de oorlog waren ze in twee kampen verdeeld. Daarna wilden ze hun onenigheid bijleggen en weer religieuze vrienden worden. Maar omdat het Vaticaan tijdens de oorlog zo pro-Duits was geweest, mocht het geen aandeel hebben aan het opstellen van het Vredesverdrag van Versailles van 1919. Het handvest van de Volkenbond werd in dat vredesverdrag opgenomen.
Toen de Volkenbond als een internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid werd voorgesteld, gaven de met bloed bevlekte religieuze organisaties er hun ondersteuning aan en grepen ze deze omstandigheid aan als een gelegenheid om „hun figuur te redden”. De Kerk van Engeland en de kerken van Canada ondersteunden de Bond, aangezien Groot-Brittannië de promotor en voornaamste ondersteuner van de Bond was. In de Verenigde Staten van Amerika bestond de Federale Raad van Kerken van Christus in Amerika (in 1950 vervangen door de Nationale Raad van Kerken van Christus in de V.S., een federatie van 33 protestantse en orthodoxe kerken). Op 18 december 1918 zond deze Raad de door hen aangenomen Declaratie aan de Amerikaanse president en drong er bij hem op aan de Bond te bevorderen. De Declaratie luidde gedeeltelijk:
„Zulk een bond is niet slechts een politiek redmiddel, doch veeleer de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde. . . . De Kerk kan een geest van welwillendheid geven, zonder welke geen Volkenbond kan blijven bestaan. . . . De Volkenbond is in het Evangelie geworteld. Evenals het Evangelie stelt hij zich ten doel ’vrede op aarde, welwillendheid ten opzichte van de mensen’ te bewerkstelligen.”
Door de Volkenbond als „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” te aanvaarden, aanvaardden de leden van de Federale Raad van kerken in werkelijkheid een namaak-„koninkrijk Gods op aarde”. Waarom? Omdat Jezus Christus, het Hoofd van de kerk, toen hij in 33 G.T. voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus voor zijn leven terechtstond, zei: „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier” (Joh. 18:36, NBG). Dat ze, als lichaam of groep, geen gemachtigde boodschapper van God waren, trad duidelijk aan het licht, terwijl tevens hun huichelarij aan de kaak werd gesteld toen twintig jaar later de Volkenbond door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog krachteloos werd gemaakt. De kerken begaven zich wederom met al hun macht in deze oorlog en moedigden hun leden ertoe aan eveneens aan de oorlog deel te nemen.
WAT VAN GODS BOODSCHAPPER WORDT GEËIST
Wie voldeed er derhalve aan de vereisten om als Gods boodschapper gemachtigd te worden toen de tijd aanbrak dat de naam van Jehovah en zijn voornemens aan de mensen bekendgemaakt moest en worden en tevens Gods waarschuwing aan de christenheid gegeven moest worden dat ze zich in haar „tijd van het einde” bevindt? Wie was bereid deze enorme taak als Jehovah’s „knecht” op zich te nemen? Was er iemand naar wie Jehovah’s hemelse „wagen” kon rijden en die Hij kon benaderen? Of, nauwkeuriger gezegd, was er een groep die Jehovah van Zijn kant zou willen machtigen om als „profeet” in Zijn naam te spreken, zoals destijds in 613 v.G.T. ten aanzien van Ezechiël werd gedaan? Wat waren de vereisten?
Zo’n boodschapper of als „knecht” aangeduide groep zou stellig uit personen moeten bestaan die zich niet net als de christenheid en de rest van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, met bloedschuld verontreinigd hadden door aan vleselijke oorlogvoering mee te doen. Zij zouden zelfs een groep van personen zijn die uit de religieuze organisaties van Babylon de Grote gekomen waren. Meer dan dat, zij zouden personen zijn die niet alleen de huichelarij en godslasterlijke handelwijze van deze religies inzagen, maar ze bovendien werkelijk de rug toekeerden en zich tot Jehovah God wendden om hem op de juiste wijze, zoals in de bijbel wordt uiteengezet, te aanbidden. Wie zouden zij zijn?
Ten einde de groep te identificeren die werkelijk als Gods boodschapper gemachtigd is, moeten wij deze punten ernstig beschouwen. God handelt niet met personen die zijn Woord negeren en volgens hun eigen onafhankelijke ideeën te werk gaan. Evenmin erkent hij degenen die belijden hem te dienen en terzelfder tijd met religies verbonden zijn die godonterende leerstellingen onderwijzen. Niemand kan twee meesters dienen door te beweren God te aanbidden en zich met de politiek, de radicale bewegingen en andere plannen van deze wereld te bemoeien (Matth. 6:24). Jehovah’s voornaamste vertegenwoordiger, Jezus Christus, zei: „Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is.” — Matth. 7:21.
Het is voor iedereen op aarde van belang de groep te identificeren die door Jehovah als zijn „knecht” of boodschapper gemachtigd is. Wij moeten de door deze boodschapper gegeven waarschuwing erkennen en begrijpen. Wij moeten gehoor geven aan de waarschuwing ten einde ons leven in veiligheid te brengen, want ons leven verkeert net zo ernstig in gevaar als het leven van de inwoners van Jeruzalem toen die stad op het punt stond vernietigd te worden. Daarom zullen de identiteit en het werk van Jehovah’s gemachtigde boodschapper, zoals die in Zijn visioen aan Ezechiël werden onthuld, in komende uitgaven van De Wachttoren verder besproken worden.