Gevangen in een stroomdal
DOOR ONTWAAKT!-CORRESPONDENT IN ISRAËL
Het was het jaarlijkse joodse paasfeest in Israël. Aangezien wij enkele vrije dagen hadden, besloten wij via Berséba dwars door het noordelijke deel van de Negebwoestijn, tot aan de Dode Zee en Massada naar het zuiden te rijden. Ons in twee auto’s reizende gezelschap verheugde zich op een interessante tocht.
Zware regen op paasmorgen zette wel een domper op onze opwinding, doch wij dachten dat het weer wel gauw zou veranderen, aangezien de regentijd in april meestal voorbij is. Dit was klaarblijkelijk de laatste „lenteregen” (Deut. 11:14). Toen wij naar het zuiden reden, werd het beter weer.
De landstreek rondom Gath, dat thans Kirjat-Gat heet, was groen en aangenaam. Die Filistijnen wisten wel waar zij zich vestigden! Toen wij langs de weg naar Berséba geiteharen tenten van bedoeïenen passeerden, dachten wij aan bijna 4000 jaar geleden, aan Abrahams tijd, toen ook hij in deze streek ’in tenten woonde’ (Hebr. 11:9). Tegen de tijd dat wij Berséba bereikten, scheen de zon reeds helder.
Wij waren nu op weg naar het zuiden en klommen gestadig. Hoe kleurrijk is de wildernis hier! Er zijn steenlagen van talrijke kleurschakeringen — paars, groen, geel, scharlaken en blauw om er maar enkele te noemen die wij waarnamen.
Twee lekke banden aan een van de auto’s gaf ons vertraging. Er was maar één oplossing; de andere auto moest naar de dichtstbijzijnde stad gaan om de banden te laten repareren. Hoe verbaasd waren wij de heldere zonneschijn op dramatische wijze in een hevige regenbui te zien veranderen! Juist op dat moment bereikten wij de wadi of het droge dal, waar de weg doorheen liep. Het dal moet ongeveer achthonderd meter breed zijn geweest. Wij bemerkten dat zich reeds een beek aan het vormen was. De lucht werd nog donkerder en de stortregen nam alarmerende afmetingen aan, zo zelfs dat de ruitewissers geen enkele uitwerking hadden.
Het leek wel of het hele dal schudde, en van alle kanten liep het vol water. Ineens waren er overal waterstromen, en steeds sneller ging het water. Vastbesloten probeerden wij de andere kant van het dal te bereiken om op hoger gelegen grond te komen. Bijna waren wij erin geslaagd, doch opeens zagen wij diep water vóór ons. Een bedoeïen gebaarde ons terug te gaan in de richting vanwaar wij waren gekomen. Wij slaagden erin de auto te keren en terug te gaan.
Halverwege terug door het dal werd ons pad echter door huizenhoog water afgesneden. Er bestond geen mogelijkheid om aan de andere kant te komen. De weg verdween volkomen onder het stijgende water. Wij reden de auto voorzichtig van de weg af op een grote zandbank, die wij met allerlei wegwerkgereedschappen en machinerieën deelden. Alle arbeiders waren thuis bij hun gezinnen, aangezien het Pasen was. Een paar meter verder was een arbeidershut door de sterke stroom omvergeworpen. Het dal was één grote chaos. Grote brandstoftanks dobberden en dansten op het onstuimige water en verloren hun inhoud. Ook andere dingen werden door de stroom meegesleurd.
Een bedoeïenenwachter had zijn tent op een naburige zandbank opgezet. Wij waren verbaasd hoe het mogelijk was dat de tent ondanks zo’n hevige regen bleef staan! Zijn aanwezigheid niet ver van ons af was geruststellend.
Na een uur nam de regen iets af en werd het zicht beter. Wij konden zien dat het hele dal vol water stond, dat met bakken tegelijk uit de hemel scheen te zijn gevallen. Wij zagen ook dat de twee enige plekken die nog boven het water uitstaken de zandbank was waar wij geparkeerd stonden en de plaats waar de bedoeïen met zijn tent stond.
Toen het water voldoende was gezakt, waadde deze vriendelijke wachter erdoorheen en verzekerde ons dat wij nog enkele uren zouden moeten wachten voordat wij konden proberen verder te gaan. Dat hinderde niet — wij waren blij dat wij leefden!
Ongeveer drie uur later kwam de weg weer te voorschijn, bedekt met een laag puin en stenen waar wij met de auto overheen moesten rijden. Het kostte heel wat inspanning, maar wij bereikten de andere kant en kwamen ten slotte bij het groepje in de andere auto.
Wij waren uit persoonlijke ondervinding te weten gekomen wat de bijbel precies bedoelt met de uitdrukking „stroomdal” en „een stroom waar men niet door kon gaan”. — Deut. 2:24; Ezech. 47:5.