1914 — Een gekenmerkt jaar!
„Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden, totdat de bestemde tijden der natiën worden vervuld.” — Luk. 21:24, NW.
1. In welke mate schijnt het dat Jehovah’s getuigen van tevoren publiciteit hebben gegeven aan het jaar 1914?
„HET einde van alle koninkrijken in 1914!” Dit was de pakkende kop van een artikel dat in een werelds tijdschrift, „New World Magazine” („Nieuwe-Wereld-Tijdschrift”) genaamd, in zijn uitgave van 30 augustus 1914 over Jehovah’s getuigen werd gepubliceerd. Een passage van het artikel luidt: „Het uitbreken van een verschrikkelijke oorlog in Europa heeft een buitengewone profetie vervuld. Gedurende de laatste vijf en twintig jaren van de afgelopen eeuw hebben de Internationale Bijbelonderzoekers, beter bekend onder de naam van Millennial Dawners [personen die geloven in het aanbreken van het duizendjarige rijk], door predikers en door de pers, aan de wereld bekendgemaakt dat de dag van gramschap waarover in de Bijbel wordt geprofeteerd, in 1914 zou aanbreken. ’Zie uit naar 1914’ was de roep van de honderden reizende evangelisten die als vertegenwoordigers van deze vreemde geloofsovertuiging overal door het land trokken, terwijl zij de leerstelling verkondigden dat het ’Koninkrijk van God is nabijgekomen’. Hoewel millioenen mensen naar deze evangelisten geluisterd moeten hebben; hoewel een van hun boeken, The Time Is at Hand [De tijd is nabij], in meer dan vier millioen exemplaren is verspreid, en ondanks religieuze publicaties en de wereldse pers, waaronder honderden nieuwsbladen van het land, alsook lezingen, debatten, studie-klassen en zelfs films, weet de gemiddelde man niet dat er zulk een beweging als de ’Millennial Dawn’ bestaat.”
2, 3. Hoe luidde de chronologie waardoor het jaar 1914 werd vastgesteld, zoals werd gepubliceerd in De drie werelden en De Wachttoren van 1880 (Engels)?
2 Deze opzienbarende bekendmaking van wereldomvattende belangrijkheid werd in werkelijkheid ongeveer 37 jaren voor het gekenmerkte jaar 1914 voor het eerst door Jehovah’s getuigen gepubliceerd. Het was in 1877 toen Charles T. Russell, de eerste president van het Wachttoren Genootschap van Jehovah’s getuigen, als medeschrijver van het boek De drie werelden (Engels), in dit boek een verklaring gaf van de Bijbelchronologie in verband met dit jaartal. „De zeventigjarige gevangenschap eindigde in het eerste jaar van Kores, hetwelk 536 v. Chr. was. Ze zijn daarom zeventig jaar daarvoor, of in 606 v. Chr., begonnen. Derhalve eindigde Gods koninkrijk in 606 v. Chr., en eveneens wend toen de diadeem verwijderd en de gehele aarde overgegeven aan de heidenen. 2520 jaren die tellen van 606 v. Chr., zullen eindigen in 1914. . . . ’Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn’ (Lukas 21:24), dus vertreden tot 1914 n. Chr., wanneer de opstanding en de terugkeer van het ’gehele huis Israëls’ moet geschieden.” — Blz. 83, 165.
3 Het tijdschrift De Wachttoren zelf, toonde reeds in 1880 de belangrijkheid aan van dit jaar waarin er een verandering moest komen met betrekking tot de heerschappij over de aarde. „Er is dikwijls aangetoond dat dit de basis en de sleutel is van de Tijden der heidenen (Luk. 21:24), of de duur van de heidense heerschappij over Jeruzalem. Een tijd is een jaar; een profetisch jaar is 360 gewone jaren. . . . zeven tijden zijn 2520 jaren. Van 606 v. Chr., toen de verwoesting van Jeruzalem begon, brengen 2520 jaren ons tot 1914 n. Chr.” „’De Tijden der heidenen’ lopen tot 1914, en het hemelse koninkrijk zal tot aan die tijd geen volledige heerschappij oefenen.” — Zion’s Watch Tower van juni 1880 en maart 1880.
4. Wat is er volgens hetgeen Jehovah’s getuigen sedert 1914 hebben beweerd, in 1914 geschied? Welke vragen rijzen er?
4 Niet alleen voor 1914 maar ook sedert die tijd hebben Jehovah’s getuigen herhaaldelijk openbare verklaringen gedaan met betrekking tot de betekenis van dit belangrijke jaartal. Op hun congres te Philadelphia, 22 november 1947, hebben Jehovah’s getuigen ten getale van 20.649 eensgezind een resolutie aangenomen, waarvan een gedeelte luidt: „. . . de wereldgebeurtenissen sedert 1914, te beginnen met de eerste Wereldoorlog, vervullen de profetieën over het einde van deze wereld, en ze onthullen zich daardoor als het zichtbare teken van de oprichting van Jehovah’s koninkrijk, dat onder zijn Christus staat, in dat opmerkelijke jaar; . . . wij hebben ons, ongeacht ras, nationaliteit, taal, kleur of vroegere religieuze afkomst, eensgezind vergaderd tot Jehovah’s op de troon geplaatste Koning van de nieuwe wereld, Christus Jezus, die thans als een signaal voor de volkeren op de berg Zion staat.” Dit alles betekent dat de goddelijke souvereiniteit zoals die eens door God over de aarde werd geoefend, in werkelijkheid in het jaar 1914 hersteld moest worden. Er vielen in die tijd inderdaad, zoals was voorzegd, gewichtige gebeurtenissen voor en er blijven dingen geschieden welke ten zeerste van invloed zijn op de bestemming van alle soorten van mensen die in deze tijd op aarde leven. Wat is dan goddelijke souvereiniteit, en waarom is het een universele strijdvraag geworden? Waarom is de uitoefening er van over de gehele aarde, bijna zestig eeuwen opgeschort? Welke aanwijzingen zijn er dat God zijn souvereiniteit over de aarde wederom heeft opgenomen, en waarop duidt dit voor de mensheid?
5, 6. Wat is souvereiniteit? Wie is de Universele Souverein, en hoe dat zo? Wat voor soort van regering autoriseert hij?
5 Jehovah God is de absolute souverein van het universum. Dit is het meest grootse feit. Het is een grondbeginsel der waarheid. In de hemelen heeft God van het allereerste begin af zijn soevereiniteitsrecht doen gelden. Souvereiniteit wordt omschreven als het oppermachtige, absolute, onbeperkte gezag waardoor een maatschappij van schepselen wordt bestuurd.a Soevereiniteit is de bron van alle gezag waardoor regeringen worden opgericht en bepaald. Het souvereine gezag bepaalt de soort van regering welke over een groep van schepselen heerschappij zal voeren. Daarom is de regering over een groep van schepselen, de uiterlijke, zichtbare uitdrukking van het souvereine gezag dat er achter staat.b
6 Jehovah God bevindt zich krachtens het feit dat hij de schepper is, in zulk een voortreffelijke, almachtige positie, dat hij wettelijk en in feite de soort van regering kan bepalen waardoor zijn gehoorzame schepselen bestuurd zullen worden (Ex. 6:3; Amos 4:12, 13, LXX). De soort van regering die Jehovah als souverein talloze eeuwen geleden voor het universum autoriseerde, was een theocratische regering. Deze zelfde soort van regering zal het universum gedurende de toekomst tot één rijk van vrede en zekerheid samenbinden. De Theocratie is een regering onder de onmiddellijke leiding en onder het onmiddellijke bestuur van de Allerhoogste God. God heeft dus als regerende souverein, door bemiddeling van aangestelde vertegenwoordigers rechtstreeks een aandeel gehad in het bestuur van zijn regeringen.
DE SOEVEREINITEIT OVER DE AARDE BETWIST
7, 8. Wat gebeurde er met de regering die oorspronkelijk in Eden was geautoriseerd? Beschrijf het ambt van de eerste onzichtbare regeerder over de volmaakte mens.
7 De opstand van de mens in Eden maakte een tijdlang een einde aan de zichtbare uitoefening van goddelijke souvereiniteit over de gehele aarde en al haar bewoners. Toen verscheen er een souvereiniteit die wederrechtelijk was toegeëigend en welke werd uitgeoefend door een geestelijk schepsel dat vroeger een vertrouwde dienaar was in Gods universele regeringsorganisatie, welke regering in de Bijbel wordt afgebeeld door een heuvel of een berg (Jes. 2:2, 3). Op deze heuvel of berg van God worden onder de naam van cherubim de geestelijke schepselen aangetroffen die een hoge positie bekleden. Deze cherubim omringen de troon van Jehovah en zij dienen zijn universele souvereiniteit te ondersteunen (Ps. 80:1, Lu). Een van deze cherubs werd het wettelijke recht gegeven, van regeringswege beschermheerschappij te oefenen over de eerste volmaakte man en vrouw in Eden en het geslacht dat uit hen zou voortkomen. Hij werd door Jehovah God in de aan hem toevertrouwde functie geplaatst waarin hij over de mensheid moest waken (Ezech. 28:14). De Bijbel geeft een beschrijving van deze eerste theocratische regeerder over de volmaakte mensheid, die later in opstand kwam, en de Bijbel beschrijft hem onder de voorbeeldige persoon van de „koning van Tyrus”.
8 „Mensenkind! hef een klaaglied op over den koning van Tyrus, en zeg tot hem: Zo zegt de Here HERE [Jehovah]: Gij verzegelaar der som, vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid! Gij waart in Eden, Gods hof; alle kostelijk gesteente was uw deksel, . . . Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub; en Ik had u alzo gezet; gij waart op Gods heiligen berg; gij wandeldet in het midden der vurige stenen. Gij waart volkomen in uw wegen, van den dag af, dat gij geschapen zijt, totdat er ongerechtigheid in u gevonden is. Door de veelheid uws koophandels hebben zij het midden van u met geweld vervuld, en gij hebt gezondigd.” — Ezech. 28:12-16.
9. Welke strijdvraag werd door de opstand opgeworpen? Welke onmiddellijke stappen deed Jehovah in de aangelegenheid?
9 Het verslag in de Bijbel over de opstand in Eden is de meeste mensen bekend en behoeft hier niet uitvoerig te worden behandeld (Gen. 3:1-8). Onmiddellijk nadat de openlijke daad in uitdaging aan Jehovah’s souvereine wil was begaan, hield Jehovah, de Opperste Rechter, terechtzitting. De God-Souverein machtigde deze eerste van regeringswege aangestelde regeerder over de mens, niet langer en veroordeelde deze ontrouwe cherub, die in de gedaante van een slang een verraad tegen de Universele Souvereine Macht had gepleegd waarvan tot aan die tijd nog niet was gehoord, terecht tot de uiteindelijke vernietiging. Door zijn lafhartige daad had hij nu een strijdvraag opgeworpen met betrekking tot Gods oppermacht, welke strijdvraag Jehovah onmiddellijk aanvaardde en die hij op overtuigende wijze ten gunste van zichzelf moest oplossen. Jehovah uitte zelf zijn eerste profetie die hij liet optekenen en waarin hij in bedekte termen het machtigen van een nieuwe regeerder, een zaad-koning en rechtvaardiger, voorzegt (Gen. 3:14, 15). Gods vaste besluit, deze grote strijdvraag op zijn manier op te lossen, werd jaren later te kennen gegeven in het geschil dat ontstond tussen Jehovah en de Farao van Egypte. — Ex. 9:16, OB; Rom. 9:17, NW.
10, 11. Beschrijf hoe Satan van Gods-organisatie werd gescheiden.
10 Terstond op deze eerste oordeelsdag werd deze schuldige, opstandige tegenstander, die van nu af bekend kwam te staan als Satan de Duivel, het wettelijke recht op het ambt van beschermer, dat hem van regeringswege was opgedragen, ontnomen. Hij was niet langer de vertegenwoordiger van Jehovah God. Zijn wegzending vormde bovendien een wettelijke scheiding met Gods op een berg gelijkende organisatie.c Bezitten wij een verslag over deze onverwijlde wegzending? Ja, in de Bijbel wordt ons door goddelijke openbaring een verslag gegeven over Gods scheidbrief. Het scheidingsvonnis geeft duidelijk te kennen dat een verzoening tussen de opstandige Satan en de Universele Souverein, die door Satan werd bespot, absoluut onmogelijk is. Laat de openbaring zelf spreken.
11 „Daarom stortte Ik u als een ontwijden neder van den berg Gods, . . . Uw hart verhief zich trotsch op uwe schoonheid; uwe wijsheid hebt gij te schande gemaakt in uwen overgrooten luister; op de aarde werp Ik u neder; aan Koningen geef Ik u prijs, dat gij hun ten schouwspel wordt! Door de grootheid uwer misdrijven, in de onregtvaardigheid uwes handels, hebt gij uwen heiligen zetel ontwijd; daarom doe Ik vuur uitgaan uit het midden van u, dat u verteren zal, en Ik zal u als asch op den grond strooijen, voor het aangezigt van allen, die u zien! Al die u kenden onder de volken, zullen ontzet staan; een schrikbeeld zult gij wezen, en niet meer zijn tot in eeuwigheid [uw lot is schrikwekkend, er is geen toekomst voor u]!” — Ezech. 28:16-19, Pa, Mo.
12. Toon aan over welk een terrein Satan na zijn scheiding werkzaam was.
12 Hoewel Satan reeds in Eden niet langer werd gemachtigd en op wettelijke wijze voor eeuwig van Gods theocratische regeringsorganisatie werd gescheiden, betekende dit niet dat hij er van werd uitgesloten op de aarde tegenwoordig te zijn waar hij invloed kon uitoefenen op de ontwikkeling van de beschaving in de richting van zijn eigen zelfzuchtige doeleinden, of dat hij er van werd uitgesloten met de engelen in de hemel om te gaan. „Op zekere dag nu, toen de Engelen voor Jahve gingen verschijnen, kwam ook de Satan met hen mee. Toen Jahve den Satan vroeg: ’Waar komt gij vandaan?’ gaf de Satan Jahve ten antwoord: ’Van een rondgang en een wandeling over de aarde.’ Daarop sprak Jahve tot den Satan: ’Hebt gij ook gelet op mijn dienaar Job en gezien, dat er niemand op aarde is zoals hij: een onberispelijk en rechtschapen man, godvrezend en afkerig van alle kwaad?’ Maar de Satan gaf Jahve ten antwoord: ’Is Job soms zonder reden godvrezend? Hebt Gij niet hemzelf en zijn huis en al zijn bezittingen aan alle zijden beschut? Het werk van zijn handen hebt Gij gezegend, en zijn bezit heeft zich uitgebreid over het land. Maar strek uw hand eens uit en tref eens al zijn bezittingen, dan zullen we eens zien of hij U niet in uw gezicht vervloekt.’ Toen zei Jahve tot den Satan: ’Goed, al zijn bezittingen geef Ik in uw hand. Alleen naar hemzelf moogt gij uw hand niet uitstrekken.’ Zo ging de Satan uit Jahve’s tegenwoordigheid heen.” — Job 1:6-12, KB, voetnoot.
13, 14. (a) Wat wordt door de verklaring, „een rondgang en een wandeling over de aarde”, te kennen gegeven? (b) Wat wordt door het verslag over menselijke regeringen aangetoond?
13 De bovenstaande samenspraak of het bovenstaande gesprek tussen de Universele Souverein Jehovah en de nedergestorte of verdreven namaak-souverein Satan, welke samenspraak in de vijftiende eeuw v. Chr. of ongeveer 2500 jaren na de opstand in Eden werd opgetekend, onthult verscheidene belangwekkende dingen. Ten eerste, door Satans ’rondgang en wandeling over de aarde’ wordt te kennen gegeven dat hij op aarde belangen had bij de gevallen mensheid waardoor werd vereist dat hij als een onzichtbare opperheer die zichzelf had aangesteld, het toezicht uitoefende. Nadat Satan zich onafhankelijk had gemaakt door wat naar hij dacht, een succesvolle uitbraak uit de theocratische regering was, heeft hij als een namaak-souverein getracht vele verschillende soorten van regeringen, die hij zelf had ontworpen, te machtigen om over de gevallen mensheid te heersen. Sedert zijn eerste poging in de tijd van Nimrod om te Babylon een koninkrijksregering op te richten, tot op de tegenwoordige tijd zijn al de vele niet-theocratische regeringen door hem uitgedacht en door hem geautoriseerd. — Gen. 10:8-10.
WAAR DE NATIËN SOUVEREINITEIT VANDAAN KRIJGEN
14 De feiten tonen aan dat er van al de talrijke proefnemingen bij het organiseren van aardse regeringen, zowel vroeger als thans, van de absolute rechtse monarchieën af tot de uiterst linkse Communistische regiems toe, van alle regeringen een bericht staat opgetekend waaruit blijkt dat ze hardvochtig, corrupt, vol van knoeierijen, onderdrukkend en beestachtig zijn, inzicht missen, de ware aanbidders van God vervolgen, het eeuwige verbond met betrekking tot de heiligheid van het leven verbreken en bloedige oorlogen veroorzaken (Gen. 9:4-6, 16). Elke regering heeft haar bloeiperiode gehad en kwam vervolgens tot een gewelddadig einde. Het souvereine gezag dat zulke ellendige fiasco’s als regeringen autoriseerde, kon niet de ware Universele Souverein zijn geweest. Alle aanwijzingen duiden er veeleer op dat Satan, de Draak, heeft getracht souverein gezag en autoriteit aan deze ongoddelijke regeringen te geven (Openb. 13:2 en Ef. 6:12, NW). In werkelijkheid is sedert de val van Adam en Eva tot op de tegenwoordige tijd, de gehele ontrouwe menselijke maatschappij onder de macht gekomen van deze valse, sluwe opperheer, die zichzelf tot de „god van dit samenstel van dingen” heeft gemaakt (2 Kor. 4:4, NW). Er is in het geheel geen hoop van eeuwig leven en blijvende zekerheid gelegen in de tegenwoordige maatschappij van de oude wereld en haar regeringen omdat de fundamenten er van niet zijn geworteld bij God en omdat deze maatschappij en haar regeringen sedert de tijd van Adam tezamen met Satan zijn gescheiden van God. — Gen. 3:16-19.
15, 16. (a) Wat wordt onthuld door de woorden, ’Hebt Gij hemzelf niet aan alle zijden beschut’? (b) Welke erkenning gaf God zijn ware aanbidders op aarde?
15 Het gesprek over Job dat in de hemel werd gevoerd en waarvan hierboven melding is gemaakt, onthult nog een verlichtend punt. Het wordt afgeleid uit Satans klacht: ’Hebt Gij hemzelf niet aan alle zijden beschut?’ Hierdoor schijnt te worden aangeduid dat Jehovah direct van de opstand af, zonder zich om Satan te bekommeren, ten aanzien van welke belangen ook die hij op aarde had, onafhankelijk handelend optrad, en dat hij zonder zich aan alle andere autoriteit te storen, superieure autoriteit oefende wanneer het hem ook maar behaagde. De feiten die in de Schrift staan opgetekend, bevestigen deze gevolgtrekking. Jehovah nam onmiddellijk de beheersing op zich over de hof van Eden en droeg de zorg er voor op aan andere machtige cherubs, die hem getrouw waren (Gen. 3:24). God had nu voor alle mensen die hem op de juiste wijze aanbaden, regelingen getroffen dat hun speciale bescherming werd gegeven, niet door een theocratische regering zoals zijn oorspronkelijke voornemen was met betrekking tot de nakomelingen van Adam, maar door rechtstreekse bescherming van engelen.
16 Wij weten dat Jehovah zich rechtstreeks heeft beziggehouden met Abel, Henoch en Noach en hun zijn wil heeft geopenbaard. Aldus werden zij door God erkend (Gen. 4:4; 6:8; Judas 14). God gaf zijn erkenning aan Abraham, Izak en Jakob, die afgescheiden van de regeringen van Satans wereld leefden en die een beschermengel hadden die hen in Palestina leidde (Gen. 22:15; 24:7; 31:11; 48:16). De engel van Jehovah sprak tot Mozes in de vuurvlam van een doornstruik (Hand. 7:30, 35, NW). Toen de heiren van Israël in 1513 v. Chr. uit Egypte trokken, vertrok de engel van Jehovah die voor de Israëlieten uitging, naar hun achterzijde, ten einde als achterhoede dienst te doen zodat het Egyptische leger hen niet kon overvallen en hen kon doden (Ex. 14:19). Na de dagen van Israëls voorbeeldige theocratie toen Gods volk gevangen was in Babylon, was de beschermengel en vorst van Israël vol ijver bezig Jehovah’s belangen op aarde te beschermen. Deze beschermengel van Israël was ongetwijfeld Jezus Christus in zijn voormenselijke bestaan. — Dan. 10:13, 21; Openb. 12:7.
17. Welke voorziening is er getroffen opdat ware Christenen de goddelijke zorg ondervinden? Geef bewijzen.
17 Evenals Satan vóór de dagen van Jezus geen theocratische, door de souverein verleende macht oefende over Gods ware aanbidders, had Jehovah ook in de dagen van Jezus en de vroege Christenen engelen die zorg droegen voor zijn volk en het beschermden tegen „de autoriteit der duisternis”. Doelend op Satan, zeide Jezus: ’Hij heeft geen vat op mij’ (Kol. 1:13 en Joh. 14:30, NW). Dan hebben wij nog het geval van Petrus toen hij door Jehovah’s engel uit de handen van de moorddadige Herodes werd bevrijd (Hand. 12:6-11, NW). Paulus zegt met betrekking tot engelen die bescherming verlenen: „Zijn zij niet allen geesten [engelen] voor openbare dienst, uitgezonden om te dienen in het belang van hen die redding zullen beërven?” (Hebr. 1:14, NW) Dus ondanks Satans op ijzer gelijkende regeringen en hun sterke machten voor vervolging heeft Jehovah’s volk in alle eeuwen afzijdig gestaan en is blijven bestaan. Alleen zij die gebrek aan geloof hebben getoond en die compromissen hebben gesloten, onttrokken zich aan Gods speciale zorg. Zelfs in deze tijd zijn trouwens allen die de kern van de maatschappij der nieuwe wereld vormen, zowel het gezalfde overblijfsel als zij die tot de „andere schapen” behoren, uit de Babylonische gevangenschap gekomen en aan de klauwen van Satan ontkomen (Openb. 18:4; 2 Kor. 6:15). Hoewel Satan de gehele tijd heeft getracht zijn zijde van de strijdvraag over de souvereiniteit, waar te maken door alle mensen te dwingen onder zijn valse souvereine beheersing te staan, is toch de volgende schriftuurplaats waar gebleken: „De Engel des HEREN [van Jehovah] legert zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen.” — Ps. 34:8, NBG.
18. Tot op welke hoogte heeft Satan getracht Jehovah’s souvereiniteit na te bootsen, en wat voor een groot personage is hij geworden?
18 Er is nog een laatste punt dat vermakelijk is op te merken in het onbeschaamde gesprek van Satan dat hij met Jehovah over Job heeft gevoerd. Satan was niet de almachtige souverein die hij oorspronkelijk dacht te worden. Het feit dat God hem ter verantwoording roept, zeggende: „Waar komt gij vandaan?”, duidt er op dat Jehovah de overhand had. Satan, die vreesde, werd om zo te zeggen in moeilijkheden gebracht. Bovendien geeft het feit dat Satan er over klaagt dat Job van alle zijden wordt „beschut”, te kennen dat hij was geërgerd over Jehovah’s superieure machtsvertoon, niet alleen wanneer Jehovah opkwam ter verdediging van zijn ware aanbidders op aarde, maar ook bij speciale gevallen, zoals bijvoorbeeld ten tijde van de Vloed, toen God zonder enige moeite Satans door engelen overheerste aardse beschaving wegspoelde; te Babel, waar God de spraak van Satans eerste aardse koninkrijk verwarde, en in Egypte, waar Jehovah de eerste wereldmacht op haar knieën bracht en de Israëlieten door een hoge hand bevrijdde (Gen. 7:21-24; 11:7-9; Ex. 14:8). Ten slotte stelde Jehovah een grens tot hoever Satan kon gaan in het beproeven van Jobs onkreukbaarheid (Job 1:12). Merk eveneens op dat Satan gepaste achting voor Jehovah’s macht aan de dag legde doordat hij zich naar dat bevel schikte. Hij wilde geen risico lopen door onnodig Jehovah’s verreweg superieure krachten op te wekken. Door dit alles werd de namaak-souverein tot een machteloze ondergeschikte gemaakt en werd aangetoond dat zijn heerschappij op aarde niet allesomvattend was. In werkelijkheid beheerste hij slechts de gedeelten waar hij de bewoners door zijn valse religiën had verblind en hen door middel van de verscheidene door hem opgerichte geïmproviseerde regeringen deed gehoorzamen. Nooit is hij in het bezit geweest van de onbetwiste heerschappij en macht over de gehele mensheid, omdat er te allen tijde mensen zijn geweest die trouw zijn gebleven aan de ware aanbidding van Jehovah God en die vooruit hebben gezien naar een herstelling van een goddelijke, door de souverein gemachtigde regering over de gehele aarde. — Hebr. 11:10.
[Voetnoten]
a Cyclopedia of Law and Procedure (Encyclopedie over wet en rechtspleging), deel 6, blz. 516; ook Cooley, Constitutional Limitations (Constitutionele bepalingen) (aangehaald in People contra Pierce, 18 Misc. (N.Y.) 83,86,41 NY. Suppl. 853).
b Elements of International Law (Grondbeginselen der internationale wet), door George B. Davis, blz. 32.
c Terloops zij opgemerkt dat door de wet van Mozes wordt aangetoond dat God een scheiding onherroepelijk beschouwt, dat wil zeggen, een scheidingsvonnis kan nooit worden herroepen. — Deut. 24:1-4.