1926 luidt een tijd van groot geluk in
„Gelukkig is hij, die wacht en komt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen.” — Dan. 12:12, Ned. PB.
1. Wat moeten wij doen ten einde de aansporende kracht te begrijpen van het grote geluk dat in 1926 over Jehovah’s volk kwam?
JEHOVAH’S dienstknechten, die zich aan hem hebben opgedragen en die bedachtzaam vergelijkingen treffen tussen de van hem afkomstige beproevingen in de tegenwoordige tijd en die in het verleden, de door hem verrichte machtige daden, en openbaringen van zijn voornemens en van zijn majesteit, krijgen een grondiger begrip van en een grotere waardering voor Jehovah’s wegen. Ten einde de aansporende kracht te beseffen van het grote geluk dat in 1926 (n. Chr.) onder het theocratische volk van Jehovah begon, moeten wij hun toestand in die tijd en hun vorige toestand tegenover elkaar stellen. Vervolgens moeten wij een vergelijking trekken tussen zulke toestanden en de zegeningen die Jehovah aan zijn volk heeft beloofd dat met succes het hoofd biedt aan de beproevingen welke hij over hen brengt en die zonder compromissen te sluiten, in overeenstemming blijven handelen met zijn vastgestelde wegen, terwijl zij getrouw voorwaarts gaan ongeacht wat dit met zich moge brengen. In Jehovah’s grote tijdsindeling hebben zulke beproevingen een bepaald doel. Hij gebruikt de beproevingen bij het ten uitvoer brengen van zijn volmaakte voornemens. Laten wij met dit in gedachten eerst datgene beschouwen wat Jehovah’s gewillige dienstknechten hebben verduurd tussen de tijd dat hij als Koning is begonnen te regeren (1914 n. Chr.) en het jaar 1926, terwijl wij nagaan waarom Jehovah zulke dingen toelaat.
2. Wat moeten wij volledig beseffen en in gedachten houden opdat wij ten zeerste worden geholpen in onze Christelijke loopbaan?
2 Jehovah is geen God van verwarring. Hij laat niets aan het toeval over. „Wij weten dat God al zijn werken doet samenwerken voor het welzijn van degenen die God liefhebben, die volgens zijn voornemen de geroepenen zijn” (Rom. 8:28, NW). Indien wij dit altijd trachten te beseffen, zal het een onschatbare hulp voor ons zijn in onze door God gegeven toewijzing als volgelingen van en ijverige werkers met zijn op de troon geplaatste Koning, Christus Jezus. In werkelijkheid moeten wij dit volledig gaan beseffen, willen wij de aanvallen van de vijand kunnen weerstaan.
3. Welk grote werk zou door Jehovah’s volk worden verricht, zoals Jehovah van tevoren wist en voorzeide?
3 Jehovah wist van tevoren en stelde er een bericht over op, dat het zijn voornemen was zijn georganiseerde volk voor koningen en rechters van deze oude wereld te brengen opdat zij voor het aangezicht van hen getuigenis zouden afleggen betreffende zijn koninkrijk wanneer die volmaakte regering opgericht zou worden om voor altijd hun regeringen te vervangen. Noch de onzichtbare noch de zichtbare heersers van Satans wereld voelden iets voor dat idee, en zij waren vast besloten er met al hun macht tegen te strijden. — Matth. 24:14; Dan. 2:44; Ps. 2:2, 3; Openb. 12:17.
4. (a) Waren zijn dienstknechten in 1914 toegerust voor dit werk? (b) Wat moest er onder hen worden gedaan voordat zij toegerust zouden worden?
4 Er was grote moed, groot geloof en groot vertrouwen in Jehovah voor nodig om op te staan en onbevreesd de oordelen van Jehovah bekend te maken tegen de zichtbare organisaties van de Duivel, welke 2520 jaar lang de heerschappij hadden gevoerd. Destijds bezat Jehovah’s volk in zijn geheel niet zulk een mate van geloof en moed. De organisatie was niet geheel rein. Er bevonden zich velen in de organisatie die hun eigen zelfzuchtige doeleinden dienden en volgelingen achter zich trokken (Matth. 7:15; Hand. 20:29, 30; 2 Petr. 2:1-3). Zulke toestanden konden door Jehovah niet worden geduld. Nu hij zijn Koning op zijn troon had gezet, moesten deze mensen uit de organisatie worden verwijderd. Dwarsdrijvers kon niet worden toegestaan ook maar in enige mate de hoge en verheven voornemens van onze God te belemmeren. Ten einde zijn dienstknechten te toetsen en te beproeven, besloot Jehovah dat zijn dienstknechten een machtig getuigeniswerk moesten doen; dit moesten zij doen en terzelfder tijd moesten het leven en de handelingen van de getuigen op hetzelfde verheven niveau staan als de boodschap die zij uitdroegen. Zij moesten nimmer uit het oog verliezen dat zij waren geroepen om de heerlijkheid van Jehovah te weerspiegelen. — Jes. 60:1, 2; 1 Petr. 2:9.
5. Waarvoor waren Jehovah’s dienstknechten destijds blind?
5 Besefte Jehovah alles wat er bij was betrokken toen hij dat besluit uitvaardigde? Wist hij van tevoren de boosaardige aanvallen welke de Duivel en diens zichtbare en onzichtbare vertegenwoordigers tegen het volk van de levende God zouden doen, op welk volk een beroep werd gedaan het getuigenis te geven? Ja, hij wist deze feiten van tevoren tot in de allerkleinste bijzonderheden en hij liet ze in de Bijbel optekenen tot verlichting en vertroosting van ons: „Ziet! de Duivel zal voortgaan enigen van u in de gevangenis te werpen opdat gij volledig op de proef zult worden gesteld, en opdat gij tien dagen verdrukking zult hebben” (Openb. 2:10; Rom. 8:28, NW). Zijn volk dacht echter niet aan zulke voorzeggingen. Zij beseften hetzij hun eigen onreine toestand niet hetzij al datgene wat nodig was om hen te reinigen en hen toe te rusten voor de glorierijke dienst welke Jehovah voor hen in petto had.
„DAGEN” DIE DOORGEMAAKT MOESTEN WORDEN VOORDAT HET GELUK ZOU AANBREKEN
6. Wat moest er, zoals Daniël in Daniël 12:1-3 zeide, onder Jehovah’s volk geschieden voordat zij grote voorrechten van theocratische dienst zouden ontvangen?
6 In het twaalfde hoofdstuk van Daniël, de verzen 1, 2 en 3, voorzeide Jehovah eeuwen geleden precies wat zijn volk zou moeten ondergaan wanneer het deze opdracht zou uitvoeren. Hij vertelt ons dat Michaël zou opstaan. Vervolgens vertelt hij over een tijd van grote benauwdheid en over de uiteindelijke bevrijding van zijn dienstknechten uit deze benauwdheid. Alsdan zouden zij het grote voorrecht van theocratische dienst ontvangen.
7. Wat zou er gedurende de 1260 dagen en de 1290 dagen met het heilige volk gebeuren, en wat zou er, zoals was beloofd, na de 1335 dagen komen?
7 In vers 7 (KJ) vertelt hij over de 1260 dagen, gedurende welke tijd de macht van dit „heilige volk” vernietigd zou worden. Hierop volgend, in vers 11 (KJ), beschrijft hij een periode van 1290 dagen, die zouden volgen op de tijd dat het dagelijkse offer weggenomen zou worden en de „gruwel die woest maakt” opgericht zou worden. Een derde periode, als een periode van 1335 dagen beschreven, zou volgen, waarna een tijdperk van geluk zou worden ingeluid. De betekenis van en een begrip over al deze perioden werd verborgen en verzegeld tot aan de „tijd van het einde.” Thans bevinden wij ons in die tijd en Jehovah heeft, in overeenstemming met zijn belofte, zijn profetieën ontsloten en ze duidelijk gemaakt.
8. Wanneer gingen deze drie perioden van 1260, 1290 en 1335 dagen in vervulling?
8 De periode van de 1260 dagen, met haar vernietigende uitwerking op de macht van Jehovah’s volk, ging in vervulling van october 1914 tot april 1918. De periode van de 1290 dagen liep van januari 1919 tot, september 1922, en de periode van 1335 dagen strekte zich uit van september 1922 tot mei 1926. Een volledige Schriftuurlijke behandeling van deze datums en hun toepassing zal worden gevonden in de uitgaven van De Wachttoren van 15 september en 1 october 1951.
9. Wat is in deze uitgave onze bedoeling met het beschouwen van deze tijdsperioden?
9 Het is in deze uitgave van De Wachttoren niet onze bedoeling over te gaan tot een beschouwing van de juistheid en een begrip van deze datums en ze te bewijzen. Dit is reeds gedaan in onze tevoren genoemde uitgaven. Het is nu daarentegen onze bedoeling vast te stellen dat Jehovah de boosaardige tegenstand waarop zijn volk zou stuiten, van tevoren wist, en hij heeft zowel deze tegenstand als de uitwerking er van op zijn volk duidelijk, tot in bijzonderheden aangegeven, opdat zij gesterkt mochten worden om aan zulke onverwachte moeilijkheden het hoofd te bieden. Hij gaf eveneens de periode aan welke op deze periode van beproeving zou volgen en waarin zegeningen en geluk hun deel zouden zijn.
10. (a) Welke voordelen zien wij in die beproevingen, wanneer wij terugkijken? (b) Wat werd door die beproevingen tot stand gebracht?
10 Wanneer wij in deze tijd terugkijken, is het voor ons niet erg moeilijk om het reinigingswerk te beseffen dat in die dagen onder het belijdende volk van Jehovah gedaan moest worden; maar destijds zagen zij de noodzaak er van niet zo in als wij thans. Het was een grote beproeving voor de getrouwen. Maar werden zij door Jehovah in de steek gelaten? Wat had het allemaal te betekenen? Het doel van deze beproevingen was, de ontrouwen en goddelozen uit de organisatie te verwijderen en naar het kamp van de Duivel te verdrijven, alwaar zij reeds al de tijd hadden behoord, en aan alle scherpzinnige en intelligente waarnemers te openbaren wie nu precies de getrouwe dienstknechten van de Allerhoogste waren.
11. Welke Schriftuurlijke gronden hebben wij om te geloven dat Jehovah zich volledig bewust was van de macht en invloed van Satan?
11 Jehovah was zich volledig bewust van de macht en invloed van zowel de zichtbare als de onzichtbare organisatie des Duivels. Evenals hij zich volledig bewust was van de wanhopige strijd welke door de onzichtbare demonenvorst van het koninkrijk van Perzië werd gevoerd om de zichtbare regeerder van dit rijk, Kores, er van te weerhouden het Joodse overblijfsel in 537 v. Chr. te herstellen (Dan. 10:1, 13, 20), wist Jehovah dat deze zelfde Duivel en diens demonenvorsten op boosaardige wijze duizendmaal harder zouden strijden om de bevrijding van de werkelijke Israëlieten, de Christelijke gemeente, tegen te staan ten einde te verhinderen dat zij de oprichting van het Koninkrijk zouden bekendmaken alsmede de zegeningen er van voor de mensen die jegens God van goede wil zouden zijn. Niettemin liet hij het toe, daar hij altijd elke situatie meester is en steeds gereed is zijn welbehagen te volbrengen.
12. Welke aanwijzingen hebben wij dat Jehovah’s Koning tegen de situatie opgewassen zou zijn?
12 Dat Jehovah van tevoren op de hoogte was van de demonische krachtsinspanningen welke door Satan en diens horden zouden worden gedaan, verstoorde hem geenszins en evenmin zijn voornaamste vorst, Michaël, die destijds voor de kinderen van zijn volk stond. Alles zou gaan zoals de voornemens van Jehovah het van tevoren hadden bepaald, welke aangaven dat hij zijn organisatie zou reinigen en de vijand aan de kaak zou stellen. Die zelfde Michaël, die Jehovah’s engel te hulp kwam en in 537 v. Chr. de bevrijding van Jehovah’s voorbeeldige volk leidde, is degene die thans voor de kinderen van Jehovah’s volk staat. Hij, Michaël, is thans door Jehovah uitgezonden om ’in het midden van zijn vijanden te heersen’ en onze bevrijding te bewerkstelligen (Ps. 110:1, 2; Openb. 12:7, 8). Op hem kan worden vertrouwd. Jehovah heeft een onvoorwaardelijk vertrouwen in hem, en wij kunnen dit eveneens hebben. Hij is thans met autoriteit bekleed om als Koning en Rechter Jehovah’s oordelen aan zijn vijanden te voltrekken (Openb. 19:11-16). Hij kent alle kuiperijen van de Duivel en diens onzichtbare vorsten. Hij versloeg hen op aarde toen hij de bevrijder van Jehovah’s engel en de natie Israël was, en hij heeft hen reeds in de hemel verslagen doordat hij hen nog maar kort geleden uit de hemel en naar beneden naar onze aarde heeft geworpen. Deze grote waarheden weten wij thans. Maar het bevrijde overblijfsel wist ze destijds niet. Dit gebrek aan nauwkeurige kennis was een werkelijke beproeving van hun geloof, maar zij die volharding hadden getoond onder die beproeving, werden zeer gezegend en gelukkig gemaakt.
13. Hebben wij enige goede reden om thans deze grote waarheden ter harte te nemen?
13 Door Jehovah’s helder schijnende waarheden duidelijk te zien, ze te begrijpen en in overeenstemming er mede te handelen, verkrijgt men het grootste geluk dat iemand ten deel kan vallen. En iedere slaaf van Jehovah, die zich aan hem heeft opgedragen, dient ze thans snel ter harte te nemen, daar het heel goed mogelijk is dat wij in de toekomst op een soortgelijke of zelfs ergere wijze worden beproefd. Wij zullen stellig worden beschermd wanneer wij onze God en zijn Christus kennen en op hen vertrouwen, wat er ook moge geschieden.
14. Waarom hebben wij zoveel tijd en aandacht besteed aan de tegenstand aan Jehovah’s volk?
14 Tot hiertoe hebben wij hoofdzakelijk de tegenstand en vervolging beschouwd welke Jehovah’s getuigen gedurende de periode tussen 1914 en 1926 hebben ondervonden. Geenszins omdat dit het belangrijkste is, maar omdat het een grote hulp is bij het vaststellen dat Jehovah, zoals Jezus had voorzegd, van tevoren alle haat en boosaardige vervolging wist die zijn volk van de zijde van de vijand zou ondervinden (Luk. 21:12, 13, NW). Hij liet het echter toch toe, wetend dat het zijn glorierijke voornemens zou dienen en tot het eeuwige welzijn zou strekken van zijn dienstknechten, die zich aan hem hebben opgedragen.
RECHTVAARDIGING EN EXPANSIE
15, 16. Wat zijn enkele grote dingen die Jehovah in het verleden tot stand heeft gebracht doordat zijn dienstknechten onder beproevingen getrouw hebben volhard?
15 Neem nu nota van andere belangrijke dingen welke Jehovah in het verleden en in de tegenwoordige tijd tot stand heeft gebracht, en ongetwijfeld in de toekomst nog tot stand zal brengen, door de volharding van zijn dienstknechten onder zulke vervolging. Allereerst draagt getrouwheid onder beproeving bij tot de rechtvaardiging van Jehovah’s naam en Woord. Dit was waar in het geval van Jezus en alle andere slaven van Jehovah, zowel in het verleden als in de tegenwoordige tijd. En er kan worden ingezien dat dit waar is wanneer u de ondervindingen beschouwt welke Jehovah’s volk van 1914 tot 1926 heeft ondergaan. Gehoorzaamheid wordt geleerd en volmaakt onder zulke volharding. Dit was waar in Jezus’ geval en het is eveneens waar met betrekking tot zijn volgelingen, want hij heeft ons een voorbeeld nagelaten opdat wij in zijn voetstappen zouden treden (Hebr. 5:8-10; 1 Petr. 2:20-25, NW). Jehovah voorzag door Jezus’ getrouwe volharding eveneens in een rantsoen voor de gehoorzame mensheid en maakte zijn getrouwe Zoon bekwaam opdat deze dat rantsoen in de hemel voor de troon van gerechtigheid kon aanbieden.
16 Zelfs de lafhartige en boosaardige vervolging welke over Jezus werd gebracht en tot gevolg had dat hij op Golgotha aan de paal werd genageld, werd in zijn leven volledig overschaduwd door de grootsheid en zegen van zijn opstanding en het feit dat hij door Jehovah werd erkend, en ten slotte doordat hij opsteeg tot heerlijkheid naast zijn Vader in de hemel op de troon (Hand. 13:32, 33; Hebr. 1:3; 1 Petr. 3:22; Openb. 3:21). Zelfs nog geen spoortje van een litteken werd achtergelaten van alle vervolging die Jezus heeft ondergaan.
17. Hoe is door zulke beproevingen de expansie van de gemeente van Jehovah bewerkstelligd?
17 De beproevingen die Jezus’ apostelen en hun metgezellen hadden te verduren, hadden tot gevolg dat zij heinde en ver werden verstrooid. De evangelieboodschap, die zich in hen bevond, werd aldus naar vele landen gebracht. Het resultaat was eveneens dat er vele gemeenten ontstonden, zowel in alle delen van Israël als in Italië, Griekenland, Macedonië, Egypte en andere landen (Matth. 10:23; Hand. 8:1; 11:19). Dat dit het resultaat zou zijn, had Jezus voorzegd (Hand. 1:8, NW). Door het gehele Christelijke tijdperk heen heeft Jehovah op deze zelfde wijze met zijn dienstknechten, die zich aan hem hadden opgedragen, gehandeld (Joh. 15:18-21; 2 Tim. 3:12, 13). In werkelijkheid heeft dit tot gevolg gehad dat de Christelijke kennis wijd en zijd over de gehele aarde is verbreid. Deze godvruchtige en praktische zienswijze met betrekking tot zulke van Jehovah afkomstige beproevingen derhalve bezittend, redeneert de apostel Paulus als volgt: „Dientengevolge acht ik dat het lijden van de tegenwoordige tijd niets bedraagt in vergelijking met de heerlijkheid die in ons geopenbaard zal worden.” — Rom. 8:18, NW.
18. Welke verdere doeleinden van Jehovah zijn gediend door beproevingen die hij ten aanzien van zijn getuigen heeft aangewend, zowel in het verleden als in de tegenwoordige tijd?
18 Alle eeuwen door, onder alle toestanden, heeft Jehovah zich niet zonder getrouwe getuigen op aarde gelaten. Zij moesten allen zowel voor mensen en engelen als voor de Duivel, hun getrouwheid onder beproeving bewijzen. De beproevingen welke Jehovah’s volk onderging gedurende de moeilijk te verduren periode tussen 1914 en 1926 droegen bij tot die reeks van getuigenissen. Na de getrouwe daden van Jehovah’s getuigen van Abel tot Johannes de Doper (Hebr. 11) te hebben opgenoemd, verzoekt Paulus dringend: „Daarom dus, omdat wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten wij ook iedere last en de zonde die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen, en laten wij met volharding de wedloop lopen die voor ons is gesteld” (Hebr. 12:1, NW). Die getrouwe getuigen uit de oudheid kunnen een grote stimulans zijn voor ons in deze tijd. In elk van die gevallen deden deze beproevingen een louterend en zuiverend werk onder de dienstknechten zelf, waardoor zij werden gereinigd en toegerust voor een grootser werk dat Jehovah daarna voor hen in petto had. Jezus kwam in aanmerking om Jehovah’s Hogepriester en Koning te zijn, die in staat is onze zwakheden met medegevoel te beschouwen nadat hij zulke moeilijke, menselijke ervaringen had ondervonden. — Hebr. 2:17, 18; 4:15, 16.
19, 20. (a) Welke vertroostende verzekering aan de getrouwen staat in Zacharia 14:1, 2 opgetekend? (b) In Maleachi 3:1-4?
19 In onze tijd brengen beproevingen eveneens een reiniging van Jehovah’s organisatie teweeg. De vervolging die nadat het Koninkrijk in 1914 was opgericht, over Jehovah’s volk kwam, en zoals ze in Zacharia 14:1, 2 (LV) staat beschreven, toont aan dat Jehovah op deze manier alle natiën ten strijde bracht tegen het hemelse Jeruzalem, vertegenwoordigd door zijn naamvolk op aarde. „Zie, er komt voor Jahwe een dag, dat hetgeen op u is buitgemaakt in uw midden verdeeld zal worden. Verzamelen toch zal ik alle volken [natiën, AS] ten oorlog tegen Jeruzalem; de stad zal ingenomen, de huizen zullen geplunderd, de vrouwen onteerd worden; de helft der inwoners zal in ballingschap gaan; maar het overschot der bevolking zal niet uit de stad weggesleept worden.” In deze tekst wordt een grondige reiniging van de organisatie voorzegd, waardoor ze volledig wordt gezuiverd van datgene wat verwijderd moest worden; maar het overschot of overblijfsel van het volk zou niet uit de stad of organisatie van Jehovah worden weggesleept.
20 Nog een beeld van deze tot reiniging leidende beproeving over Jehovah’s volk wordt in Maleachi 3:1-4 (NBG) aangetroffen: ’Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht den weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, dien gij zoekt, namelijk de Engel des verbonds, dien gij begeert. Zie, Hij komt, zegt Jehovah der heerscharen. Doch wie kan den dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van den smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij Jehovah in gerechtigheid offer brengen. Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem Jehovah aangenaam zijn als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren.’ Uit deze Schriftuurplaats vernemen wij dat onze teruggekeerde Heer en Koning het toezicht heeft op het zuiveren en louteren van het „zilver” (waarheid) en het zuiveren en louteren van de „zonen van Levi” (zijn getrouwe tempeldienstknechten).
21. Worden Jehovah’s dienstknechten ooit blijvend geschaad door zulke beproevingen?
21 Nimmer geraken deze beproevingen ook maar te eniger tijd buiten controle, evenmin wordt Jehovah’s volk overgeleverd aan de genade van de Duivel en diens horden. Gedurende alle beproevingen is die zelfde Michaël steeds op zijn hoede en ziet er op toe dat hij het vuur goed onder controle houdt.
22, 23. Wie leidt en manoeuvreert de belangrijke aangelegenheid welke in Ezechiël 38:4, 12 wordt beschreven, en met welk doel?
22 Wanneer wij nu vooruitzien, zien wij de laatste, tot reiniging leidende aanval te Armageddon, zoals deze in Ezechiël 38:4, 12 staat beschreven, wanneer Jehovah haken in de kaken van Gog, of Satan, slaat en hem er toe dwingt te voorschijn te komen en zichzelf en zijn tegenstand aan Jehovah en Jehovah’s volk te tonen. Deze aanval zal openbaren wie het toegewijde volk van Jehovah is, dat zijn rechtschapenheid handhaaft, en wie daarentegen ongeschikt, verdorven, ontrouw, zonder geloof en goddeloos zijn in die organisatie. Deze vurige beproevingen zullen Jehovah’s getrouwe volk niet blijvend schaden. Integendeel, ze zullen veeleer tot gevolg hebben dat zij ten slotte worden gezegend en ze zullen tot de heerlijkheid van Jehovah zijn.
23 Een rijpe beschouwing van al deze handelingen van Jehovah met zijn naamvolk, doet ons vertroost en verzekerd zijn. Wij onderscheiden duidelijk dat de enigen die blijvend worden geschaad door Satans vervolging, de verdorven, ontrouwe en ongelovige schepselen zijn die verkiezen voor hem te capituleren. Zijn werken leiden tot zijn eigen vernietiging en de vernietiging van allen die hem volgen, terwijl Jehovah degenen bewaart die hun vertrouwen in Hem stellen. — Ps. 145:18-20.
WAARDERING VAN TEGENWOORDIG GELUK
24. Waartoe worden wij bewogen door een juist begrip van datgene wat er een aandeel aan heeft gehad Jehovah’s volk voor te bereiden op de zegeningen die zouden volgen?
24 Gij vraagt u nu wellicht af wat dit allemaal te maken heeft met 1926 als een jaar dat een tijd van geluk inluidt. Alleen wanneer wij deze gebeurtenissen die voor 1926 zijn geschied, in hun juiste licht bezien en waarderen, alsmede het aandeel dat ze hebben gehad in het voorbereiden van Jehovah’s volk op de zegeningen in 1926 en daarna, tot nu toe — alleen dan kunnen wij de diepte van ons geluk beseffen. Alleen dan kunnen wij van harte de gevoelens weerkaatsen die in Openbaring 15:2-4 (NW) tot uitdrukking worden gebracht: „En ik zag . . . hen die de overwinning behalen op het wilde beest en op zijn beeld en op het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee en hebbende harpen Gods. En zij zingen het lied van Mozes, de slaaf van God, en het lied van het Lam, zeggende: ’Groot en wonderbaar zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, want gij alleen zijt een persoon van goedertierenheid? Want alle natiën zullen komen en voor uw aangezicht aanbidden, omdat uw rechtvaardige besluiten zijn geopenbaard.’”
25. Hoe reinigde en zegende Jehovah zijn volk in datgene wat zij tussen 1914 en 1919 hebben ondervonden?
25 Alleen wanneer wij de 1260 dagen van volharding beschouwen, het getuigenisgeven in zak en as, het wegnemen van het dagelijkse offer (door Jehovah toegelaten), en het manoeuvreren van zijn naamvolk om zijn heilige voornemens te dienen, en ten slotte dat hij zijn volk zegent met de grootse gelegenheid hem en zijn Koning te vertegenwoordigen — alleen dan kunnen wij opgetogen zijn, terwijl wij hem in onze verdrukking verhogen en loven. Alleen wanneer wij het grootse voornemen zien dat Jehovah er mede had, toe te laten dat zijn ’twee getuigen dood lagen op de straten van de grote stad, welke in een geestelijke betekenis Sodom en Egypte wordt genoemd,’ en vervolgens na drie en een halve dag toe te laten dat zijn geest des levens in hen kwam en hen wederom op hun voeten deed staan, tot grote vrees en ergernis van hun vijanden — alleen wanneer wij deze dingen zien, kunnen wij nederig zeggen: „Uw wil geschiede” (Openb. 11:7-13, NW). Alleen dan kunnen wij waardering hebben voor de tedere, onderscheiden zorg welke Jehovah heeft aangewend door er op toe te zien dat de organisatie die hij vormde, eerst op de juiste wijze nederig werd gemaakt en werd gereinigd voordat hij haar begon te bevestigen en toe te rusten voor zijn heilige voornemen. Terzelfder tijd werden zijn grote wijsheid en economie ten toon gespreid doordat hij de toestand waarin zijn dienstknechten verkeerden, gebruikte om Satan en diens snode plannen tegen Jehovah’s naamvolk, aan de kaak te stellen.
26. (a) Wat deed Jehovah vervolgens voor hen nadat zij nederig waren gemaakt, waren gereinigd en wederom op hun voeten waren gezet? (b) Welke uitwerking had dit inzicht op hen?
26 Na deze reeks ondervindingen en beproevingen stortte Jehovah een dubbele mate van zijn geest uit op deze georganiseerde „slaaf”-klasse. Hij verlichtte hen zodat zij inzagen dat hun vroegere idee van zich voor te bereiden op de hemel door zogenaamde „karakterontwikkeling,” volkomen verkeerd was. Opdat zij nu hernieuwde levenskracht mochten verkrijgen en verlicht mochten worden voor zijn heilige dienst, leidde Jehovah hen stap voor stap voort op de weg, terwijl hij hun pad meer verlichtte naarmate zij in staat waren de schittering van het licht tot zich te nemen. In 1919 en 1922 leidde hij hen naar de congressen in Cedar Point, Ohio, alwaar hij hun een begrip gaf omtrent onbevreesde prediking, voortdurende prediking (Jes. 6:11, 12; Luk. 12:32). Aldaar openbaarde Jehovah hun tevens dat hij in zijn heilige tempel is terwijl hemelse heerscharen hem daar loven, maar dat het overblijfsel van zijn volk, ondanks al het werk dat hij voor en in hen had gedaan, nog betrekkelijk sprakeloos en stil was. Ja, stil terwijl zij de heerlijkheid van Jehovah reeds hadden moeten bekendmaken en zijn Koning en koninkrijk hadden moeten aankondigen. Het besef van deze tekortkoming van hun zijde maakte hen ten zeerste nederig en deed hen zeer bevreesd zijn. ’Toen zeide ik: Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, Jehovah der heirscharen gezien. Maar een van de serafs vloog tot mij, en had een gloeiende kool in zijn hand, die hij met de tang van het altaar genomen had. En hij roerde mijn mond daarmede aan, en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeroerd; alzo is uw misdaad van u geweken, en uw zonde is verzoend.’ — Jes. 6:5-7.
27. Was er enige aanwijzing dat het geluk waarover in Daniël 12:12 wordt gesproken, nu binnen het bereik van de Koninkrijksslaven lag?
27 Aldus leidde Jehovah hen voort, naar het begin van de periode van 1335 dagen, de voltooiing van welke periode in Daniël 12:12 (Ned. PB) met de volgende woorden wordt beschreven: „Gelukkig hij, die wacht en komt tot [het einde van] duizend driehonderd vijf en dertig dagen” (Ook Ro). Die dagen waren op zichzelf een gezegende tijd. Stap voor stap ging Jehovah voort hen door die jaren 1922, 1923, 1924 en 1925 heen te leiden, terwijl in maart 1925 het hoogtepunt kwam met de openbaring over de geboorte van het Koninkrijk.
28, 29. Welke tastbare bewijzen waren er dat de gemeenten van Jehovah’s volk een nieuwe Koninkrijksverantwoordelijkheid gevoelden?
28 Gedurende deze periode werden afzonderlijke personen zich bewust van Jehovah’s tegenwoordigheid in zijn heilige tempel, de toestand waarin zijn getuigen gereinigde lippen hadden, en het grote werk van lofprijzing dat zij moesten doen, en deze dingen doordrongen de gehele organisatie. Zij kwamen steeds meer tot het besef van datgene wat zij in die tijd moesten doen. Vóór die tijd werd al het hoorbare getuigenisgeven van huis tot huis, met uitzondering van een weinig werk dat door gemeenteverkondigers werd gedaan nadat zogenaamde „pelgrim”-broeders openbare lezingen hadden gehouden, door een kleine groep „colporteurs” gedaan, zoals pioniers of volle-tijd-verkondigers destijds werden genoemd. De activiteit van gemeentedienaren en enkele anderen die waardering hadden voor het werk, was over het algemeen beperkt tot het geregeld verspreiden van traktaten, hetgeen dan van huis tot huis geschiedde. Maar na het in 1919 gehouden congres te Cedar Point begonnen er velen actiever te worden als gemeenteverkondigers, terwijl zij de gelegenheid aangrepen de „ZG” te verspreiden (Deel 7 van Studies in the Scriptures, in tijdschriftenvorm).
29 Vervolgens trachtte men ook abonnementen op het tijdschrift Het Gouden Tijdperk af te sluiten; en na die van-huis-tot-huisactiviteit werd het boek De harp Gods, met zijn vragenkaarten, op soortgelijke wijze verspreid. Aldus trad het getuigenisgeven van huis tot huis geleidelijk op de voorgrond onder de gemeenteverkondigers (of zij die een gedeelte van hun tijd aan de bediening besteedden). Doch sedert het in 1922 gehouden congres te Cedar Point werden zij zich meer bewust van de dringende noodzaak dat een ieder getuigenis gaf. Terwijl zij zich bewust waren van alles wat er bij betrokken was, maakten zij voor het aangezicht van Jehovah en in de tegenwoordigheid van elkander, in het openbaar bekend dat zij zouden doen zoals was bevolen: „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en het Koninkrijk.” Zij werden zich bewust van de betekenis die het visioen inhield hetwelk op dat in 1922 gehouden congres te Cedar Point onder hun aandacht was gebracht. Met toenemende ijver gaven zij, in elke voorbijgaande maand, gehoor aan het verkondigingswerk. Deze steeds toenemende activiteit zeide in werkelijkheid: „Hier ben ik, zend mij henen.” — Jes. 6:8.
30. Hoe werd het idee van het overblijfsel dat zij onmiddellijk naar de hemel zouden gaan, volledig uit hun geest verwijderd?
30 Toen zij daarom voor het eerst de roep van de hemel hoorden, zeggende: „Wie zal voor Ons henengaan?” was het antwoord: „Hier ben ik, zend mij henen” zwak. Maar naarmate er dagen en maanden voorbijgingen, nam het in kracht en omvang toe. Het oude idee dat zij spoedig naar de hemel zouden gaan, bevond zich nog steeds in hun geest en enigszins ongeduldig werd de vraag tot Jehovah opgezonden: „Hoe lang”? Hij antwoordde: „Totdat de steden verwoest worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen mens zij, en dat het land met verwoesting verstoord worde” (Jes. 6:11). Aldus verbande hij het idee van een onmiddellijk „naar huis gaan” (naar de hemel) en richtte de aandacht op de omvang van het grote werk dat onder leiding van hem op aarde gedaan moest worden.
31. Welke grote gebeurtenis werd in de uitgave van The Watch Tower van 1 maart 1925 onder de aandacht van Jehovah’s dienstknechten gebracht?
31 Toen kwam de grote gebeurtenis voor die tijd. In The Watch Tower van 1 maart 1925 verscheen het artikel „De geboorte van de natie,” waarin zo duidelijk als toen kon worden gezien, de betekenis werd verklaard van de barensweeën die Jehovah’s vrouw kreeg, de geboorte welke volgde en daarna het voortbrengen van haar kinderen. Dit van de troon afkomstige visioen electriseerde de getrouwe slaven en bracht de klagers die nog in Zion waren overgebleven, ten zeerste van streek. Nu zou er geen ophouden zijn aan de voortstuwende beweging van de met levenskracht vervulde Koninkrijksdienstknechten. Nu zouden zij immer voorwaarts gaan en een helder begrip krijgen van de oprichting van het Koninkrijk in de hemel en de gelukkige verhouding waarin zij hier op aarde tot dit Koninkrijk staan. — Jes. 66:10-14; Openb. 14:1-3.
32. Wat was het grootste werk dat tussen 1914 en 1926 in Jehovah’s volk tot stand werd gebracht?
32 Wanneer wij het van dit standpunt uit bezien, vernemen wij dat het grootste gedeelte van het werk dat tussen 1914 en 1926 is gedaan, voorbereidend werk was, waardoor Jehovah’s organisatie en zijn naamvolk werden voorbereid op het machtige, de gehele aarde omvattende predikingswerk, dat nog gedaan moest worden voordat het einde van deze oude wereld zou komen. — Matth. 24:14; Ps. 110:3.
EEN JAAR MET EEN HOOGTEPUNT
33. Welke invloed had een juist begrip van de kwestie omtrent karakter of verbond op een ijverige getuige voor Jehovah?
33 In mei van het jaar 1926 kwam er voor Jehovah’s vrijwilligers nog een hoogtepunt toen in The Watch Tower het artikel verscheen „Karakter of verbond — welke?” Oprechte dienstknechten van Jehovah die jarenlang hadden getracht hun ’karakter te ontwikkelen’ en die voor zichzelf wisten dat zij geen succes hadden, werden hierdoor eveneens zeer gelukkig gemaakt. Nu begonnen zij hun verbondsverplichtingen te zien, en getrouwheid hieraan zou Jehovah’s goedkeuring brengen. Dit gingen zij begrijpen en waarderen. Deze verlichting maakte gelukkige strijders van hen die tevoren, althans in enige mate, apologetische „karakterontwikkelaars” waren geweest. Hun doel was niet langer slechts te trachten zich aangenaam voor te doen! Thans zagen zij zichzelf als dienstknechten die zich hadden opgedragen en een verplichting hadden, terwijl zij een door God gegeven werk te doen hadden, een theocratische toewijzing. Maar zij hadden iets nodig waarmede zij konden werken.
34. Welke toerusting stond de Koninkrijksaankondigers ter beschikking om de grote waarheden bekend te maken die tussen 1922 en 1926 werden geopenbaard?
34 Vóór 1926 had Jehovah’s volk zeer weinig op het gebied van toerusting waarmede zij konden werken. De zeven delen van de Schriftstudiën (Engels) hadden aan hun doel beantwoord en er waren er niet veel meer voorhanden. De brochures over „De Hel” en „De Wederkomst onzes Heeren” hadden eveneens aan hun doel beantwoord en waren verouderd voor zover het de vereisten voor het werk van de Koninkrijksaankondiging betrof. De later verschenen brochures Met de doden spreken? (Engels) en Millioenen nu levende Menschen zullen nimmer sterven! hadden hun doel gediend. De brochure Met de doden spreken? was een goed hulpmiddel om de mensen te verdedigen tegen de aanval van het spiritisme, hetwelk destijds de aarde overstroomde en maakte dat aan het einde van de 1ste Wereldoorlog velen zich in verbinding trachtten te stellen met hun doden; terwijl de brochure Millioenen nu levende Menschen zullen nimmer sterven! op levendige wijze het Koninkrijk bekendmaakte als een werkelijkheid die nog moest komen, met de grote mogelijkheden die het zou bieden om voor altijd op aarde te wonen onder die glorierijke regering.
35. Welk zeer doeltreffende werk werd tot stand gebracht met het boek De harp Gods?
35 Daarna, tot aan het jaar 1926, waren de boeken Vertroosting voor de Joden (Engels) en De harp Gods, welk laatste boek de fundamentele leerstellingen van de Bijbel bevatte, gedurende bijna vijf jaren de voornaamste hulpmiddelen bij het getuigenisgeven van huis tot huis. Het boek De harp Gods heeft destijds weliswaar een groots werk gedaan. Maar wat een actuele kennis van Jehovah’s voornemens betrof, waren de mensen in de gehele wereld kinderen, die onderricht nodig hadden in de fundamentele Bijbelse leerstellingen. Mensen van goede wil werden als kleine kinderen en namen het Bijbelse onderricht gretig tot zich, werden gezegend en verlicht, en als gevolg hiervan maakten zij vorderingen. Er was echter helemaal geen lectuur waarin een aankondiging stond van het opgerichte Koninkrijk, de regerende Koning er van en de opgetekende oordelen die bekendgemaakt moesten worden omdat Jehovah dit eiste. Er was helemaal geen lectuur waarin op voldoende wijze het grote licht werd weerkaatst dat sedert 1922 over Jehovah’s volk was opgegaan.
TIJD VOOR GETUIGENIS EN WAARSCHUWING
36, 37. (a) Wat voor soort van boodschap was voor die tijd noodzakelijk? (b) Hoe voorzag Jehovah hierin precies op tijd?
36 Dit was een tijd van oordeel. Een krachtiger bekendmaking was op zijn plaats en noodzakelijk. De tijd was aangebroken; de organisatie was nu zo ver dat ze deze zwaardere verplichtingen op zich kon nemen. Zijn volk werd verlicht zodat zij de heilige zaak van hun Maker konden dienen (Jes. 43:21). Daarom bracht Jehovah in het jaar 1926, in zijn scherpzinnige toezicht, op de juiste tijd het boek Bevrijding voort, dat aan Gods heilige naam was opgedragen met de woorden: „Gij zijt Mijne getuigen, dat ik God ben.” — Jesaja 43:12. Hierdoor nu werd zijn gereedgemaakte volk als het ware de opdracht gegeven voorwaarts te gaan als vrije, bevrijde herauten van zijn nieuwe wereld. Dit was een alles overtreffende gelukkige gebeurtenis!
37 Commentaar leverend op het boek Bevrijding, zeide de toenmalige president van het Wachttorengenootschap: „De tijd is aangebroken waarin een krachtig getuigenis gegeven moet worden aan de mensen op aarde, dat Jehovah de grote God van het universum is, en dat hij zijn Koning, Christus Jezus, op zijn troon heeft geplaatst.” Bijna gelijktijdig kondigde The Watch Tower (van 15 juli 1926, bladzijde 210) het volgende aan: „Het is passend gebleken regelingen te treffen voor nog een wereldomvattend getuigenis . . . en daarom is zondag, de 1ste augustus, aangewezen voor dat doel. Het onderwerp dat bij deze gelegenheid gebruikt zal worden, is: ’HET BEGIN VAN DE NIEUWE WERELD.’ De klassen bereiden zich voor om op deze datum vele openbare diensten te houden, opdat de mensen een verdere speciale gelegenheid geboden kan worden iets te vernemen omtrent de Koning en zijn koninkrijk, die nu in ons midden zijn.” Er werd nu ingezien dat de tijd van bevrijding, waarnaar zo lang was uitgezien en ten zeerste was verlangd, was aangebroken. Nu trok Jehovah’s zichtbare organisatie zelfs nog ijveriger en met meer kracht voorwaarts, terwijl ze was toegerust voor haar glorierijke werk en de opdracht er toe had ontvangen.
38. (a) Welke vurige oordelen van Jehovah werden vóór 1926 bekendgemaakt? (b) Hoe schoten ze te kort als instrumenten ter onderwijzing?
38 Wij willen hier echter niet de indruk achterlaten dat er vóór het jaar 1926 geen vurige oordelen van Jehovah waren bekendgemaakt door zijn organisatie. Dat zou niet juist zijn. Reeds van 1922 af waren er enkele zeer krachtige en verlichtende boodschappen bekendgemaakt, maar ze waren in de vorm van traktaten, zeer kort en beperkt in hun gebied van onderwijs. Om enkele er van op te noemen: In 1922 „De resolutie” waardoor de religie van de Duivel aan de kaak werd gesteld, waarvan in dat jaar meer dan 10.000.000 exemplaren werden verspreid en in 1923 nog over de 13.000.000 meer; „De boodschap van hoop” in 1925 had een grote verspreiding; ook het tijdschrift The Watch Tower (De Wachttoren) bleef in zijn kolommen onbevreesd de Volkenbond aan de kaak stellen. Maar het meeste van dit materiaal was alleen geschikt om bij de mensen achter te laten als ophelderende inlichtingen. Van-huis-tot-huis-werkers hadden niets om bij de mensen te verspreiden voor een permanente studie en bespreking totdat het boek Bevrijding dit alles en nog veel meer verschafte.
39. Wat zijn enkele aanwijzingen die er van getuigen hoe de artikelen van The Watch Tower van het jaar 1926 de verlichte vooruitgang weerkaatsten welke voor die tijd noodzakelijk was?
39 The Watch Tower van het jaar 1926 weerkaatste eveneens deze verjongde en verlichte vooruitgang van de theocratische organisatie met zulke onderwerpen als „Wie zal Jehovah eren?” „Gehoorzaamheid leidt tot leven,” „Heiligheid voor de Heer,” „Offerande en dienst,” „Offerande en gehoorzaamheid,” „De wijnpers,” „De Vredevorst,” „De Steen van Zion,” „Een Steen der struikeling,” „Vrijheid voor de gevangenen” en „De rechtmatige regeerder der aarde.” De sluizen des hemels gingen steeds wijder open en de toenemende stortvloed van Koninkrijkswaarheid bleef er uit stromen, eerst op de dienaren van Jehovah en vervolgens op de gehele bewoonde aarde. — Zach. 14:8.
40. Welke veelbetekenende gebeurtenissen geschiedden er in Londen gedurende het congres dat in het hartje van de zomer van 1926 werd gehouden?
40 Voeg hierbij het congres dat in 1926, in het hartje van de zomer, te Londen, Engeland, werd gehouden, alwaar „Een getuigenis aan de heersers der wereld” werd gepresenteerd, vervolgens later werd gedrukt en aan millioenen mensen werd verspreid. En eveneens de aldaar gehouden openbare lezing „Waarom de wereldmachten wankelen — het geneesmiddel,” waarin moedig werd bekendgemaakt en er de nadruk op werd gelegd dat de natiën der Christenheid, daar ze nu haar walgelijke Volkenbond hadden gekozen in plaats van Jehovah’s opgerichte koninkrijk onder Christus Jezus, hun definitieve en totale vernietiging tegemoetgaan; maar dat het verworpen, permanent opgerichte Koninkrijk in werkelijkheid het enige licht zou blijken te zijn, het enige geneesmiddel voor alle personen van goede wil. — The Watch Tower, 15 juli 1926.
41. Welke uitwerking had het op Jehovah’s volk toen al deze gebeurtenissen tot een hoogtepunt kwamen?
41 Daar al deze opvallende gebeurtenissen in het jaar 1926 geschiedden, werd dat jaar gemaakt tot een jaar van buitengewoon geluk voor Jehovah’s bijeenvergaderde naamvolk. Dat jaar kenmerkte het einde van de wachtperiode van 1335 dagen. Het luidde een nieuw tijdperk in, een nimmer eindigende tijd van ordelijke dienst, van systematische, definitieve onderwijzing met betrekking tot de werkelijkheden van het opgerichte Koninkrijk. Ja, vergeleken met datgene wat wij nu zien, was het een klein begin, maar niettemin was het voor zijn tijd machtig en ongeëvenaard. — Zach. 4:9, 10.
42, 43. Hoe toonden de jaren 1927 en 1928 dat de expansie van het werk voortduurde?
42 In het daaropvolgende jaar, 1927, waren Jehovah’s voorwaarts gaande Koninkrijksverkondigers gelukkig het boek Schepping te ontvangen, welk boek zij konden gebruiken voor studie en om over de gehele wereld te verspreiden. In dat jaar grepen zij eveneens het zich plotseling en zeer uitbreidende gebruik van de radio aan om de Koninkrijksboodschap over de gehele aarde bekend te maken.
43 Vervolgens kwam er in 1928 nog meer gelukkig makende toerusting voor de onweerstaanbaar voorwaarts gaande Koninkrijksherauten: de boeken Verzoening en Regering. En aldus zijn hun werktuigen en hun manier van werken elk achtereenvolgende jaar op grootse wijze blijven vooruitgaan terwijl de in aantallen groeiende schare Koninkrijksaankondigers steeds toenam. Wanneer wij terugzien, kenmerken wij het jaar 1926 thans als het begin van dit steeds dieper wordende, speciale geluk van hen die in dat gekenmerkte jaar, nadat zij hadden volhard, ten slotte tot het einde van de voorzegde 1335 dagen kwamen.
VERGELIJKINGEN
44. Welke invloed had het voortschrijdende licht der waarheid op de toename in het aantal Koninkrijksverkondigers?
44 Tot besluit: laten wij die thans tot de honderd en nog eens honderdduizenden geregelde lezers van dit tijdschrift behoren, dat tegenwoordig een oplage van 1.825.000 exemplaren heeft — laten wij hier even blijven stilstaan en nadenken over het overvloeiende geluk dat de meesten van ons in de geest deelden terwijl andere tientallen duizenden van ons, die tot dezelfde ene kudde onder de Ene Herder behoren, dat grenzenloze geluk zowel in de geest hebben gedeeld als door onze persoonlijke tegenwoordigheid op de door Jehovah’s getuigen belegde Vergadering der Nieuwe-Wereldmaatschappij, welke gedurende die gulden dagen van juli 1953, in en nabij het Yankee Stadion in New York werd gehouden, terwijl ze op die belangrijke achtste dag haar hoogtepunt bereikte in de openbare lezing, welke niet alleen door een gehoor van 165.829 personen werd beluisterd, maar door de vele tallozen meer die op hetzelfde uur hun radiotoestel hadden afgestemd en de lezing „Na Armageddon — Gods Nieuwe Wereld” hoorden, welke door het Nieuwe-Wereld-station WBBR werd uitgezonden!
45, 46. (a) In welke verhouding stond het gelukkige jaar 1926 tot de wijduitgestrekte en zich gestadig uitbreidende organisatie van tegenwoordig? (b) Waarvan hangt het af of een persoon een aandeel zal blijven hebben in Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij?
45 Van die grote schare hier in en nabij New York, konden toen betrekkelijk weinigen, misschien vijf of tienduizend, zich herinneren dat er in 1914 in de Verenigde Staten slechts ongeveer driehonderd volle-tijd-„colporteurs” (nu pioniers) waren die geregeld Bijbelse waarheden verspreidden onder leiding van het Wachttorengenootschap. In die tijd werd er in het geheel geen bericht bijgehouden van terloopse of geregelde prediking van huis tot huis door de verkondigers die een gedeelte van hun tijd aan de prediking besteedden (gemeenteverkondigers). Acht jaar later (1922) telde de kleine groep van zowel volle-tijd-Koninkrijkspredikers die van huis tot huis getuigenis gaven als zij die een gedeelte van hun tijd aan deze dienst besteedden, 2814. Tot aan het jaar 1926 werd dat getal niet overschreden. Maar in 1927, onmiddellijk na het voorzegde begin van het grote geluk, dat aan het einde van de periode van 1335 dagen (in 1926) zou beginnen, waren er 3357 pioniers en gemeenteverkondigers die van huis tot huis gingen en vol vreugde een aandeel hadden aan het spreken over Jehovah’s koninkrijk. Dan in het volgende jaar (1928) werd deze gelukkige menigte in de Verenigde Staten bijna verdubbeld en bestond ze uit 6040 personen. Maar in de wereld predikten 23.988 bedienaren van het evangelie. En aldus is deze eindeloos toenemende zichtbare menigte (die in 1953 meer dan 519.982 personen telde) gedurende de volgende vijf en twintig jaren tot nu toe, in alle landen der aarde en op verafgelegen eilanden, ijverig en met vreugde voortgegaan ’Jehovah’s koninkrijk aan te kondigen’!
46 Waarlijk, 1926 luidde een tijd van geluk in die eindeloos zal blijken te zijn. Gelukkig is inderdaad het deel van allen die zich thans gewillig in Jehovah’s reine organisatie begeven en aldaar van harte een aandeel hebben aan haar voortschrijdende activiteit. Voor alle naarstige, gelukkige sprekers over de gelukkige Nieuwe-Wereldmaatschappij van God, hangt zijn bescherming, bewaring en uiteindelijke bevrijding tot in zijn eeuwige nieuwe wereld er van af of wij dankbaar in zijn opgerichte koninkrijk onder zijn onoverwinlijke Koning, Christus Jezus, blijven en er gehoorzaam aan zijn. Laten wij ons daarom eensgezind aan deze goddelijke Autoriteit blijven onderwerpen, tot toenemende lof van Jehovah’s naam. — Rom. 13:1, NW.