Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • De aanbidding van de ene ware God wordt reeds verhoogd
    De Wachttoren 1981 | 15 oktober
    • 4. Welke verandering ten goede voorzegt Micha (4:1-4) tot Jehovah’s heerlijkheid, nadat hij de verwoesting heeft beschreven die over Jeruzalem en het land Juda zou komen?

      4 Nadat Micha had beschreven hoe het land Juda en zijn hoofdstad, Jeruzalem (of Sion), door de Babyloniërs verwoest zou worden, zei hij vervolgens: „En het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis [de tempel] van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten volken stromen. En vele natiën zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah en naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uit gaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En hij zal stellig richten onder vele volken en de zaken rechtzetten met betrekking tot verre, machtige natiën. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Zij zullen, natie tegen natie, geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. En zij zullen werkelijk ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven; want het is de mond van Jehovah der legerscharen die het heeft gesproken.” — Micha 4:1-4.

      5. Welk gebouw bevindt zich thans op de berg van het huis van Jehovah, en is dit de vervulling van Micha 4:1-4?

      5 In de loop van de Eerste Wereldoorlog werd het aardse Jeruzalem door Britse troepen onder generaal Allenby veroverd, en in erkenning van dit feit gaf de Volkenbond Groot-Brittannië het mandaat over het gebied. Toen dit mandaat in 1948 eindigde, volgde er oorlog tussen de Joden en de Arabieren, en heden ten dage is de natie Israël zelfs in het bezit van de ommuurde stad Jeruzalem. Maar bevindt er zich op de top van de berg waar tot het jaar 70 G.T. het huis voor de aanbidding van Jehovah stond, een tempel voor de aanbidding van Jehovah? Neen. Op die plaats bevindt zich de Rotskoepel, voor de aanbidding van de mohammedaanse god Allah, en dit heiligdom vormt een toeristische attractie voor mensen uit vele natiën. Het valt beslist niet te loochenen dat dit geen vervulling van de profetie uit Micha 4:1-4 is.

      6. Waarom gaat Micha 4:1-4 desondanks in vervulling, en waarom speelt het aardse Jeruzalem geen rol in de vervulling?

      6 Toch is die profetie sedert het naoorlogse jaar 1919 in vervulling gegaan. Hoe dat zo? Welnu, omdat er een hoger Jeruzalem bij betrokken is. Laten wij ons nog eens voor de geest roepen hoe Jezus Christus als de Bestuurder uit Bethlehem op 9 Nisan van het jaar 33 G.T. zijn zegepralende intocht in Jeruzalem hield, maar niet als Koning werd geaccepteerd. Twee dagen later, op 11 Nisan, werd hij ertoe gebracht over dat aardse Jeruzalem te weeklagen met de woorden: „Hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! Uw huis [uw tempel] wordt [ulieden] verlaten achtergelaten” (Matth. 23:37, 38). Drie dagen later, op 14 Nisan, stierf Jezus op Golgotha, buiten Jeruzalem, de marteldood. Toen liet Jehovah God van zijn kant die tempel verlaten achter, ofschoon hij aan hem was opgedragen. Die tempel was niet langer zijn plaats van goedgekeurde aanbidding. De vernietiging ervan in 70 G.T. beklemtoonde dat feit op dramatische wijze!

      7. Wanneer werd het hemelse Jeruzalem de moeder van de discipelen van Jezus, en hoe verwijst Paulus hiernaar?

      7 Veertig dagen na zijn opstanding keerde Jezus naar de hemel terug en tien dagen later, op de dag van het pinksterfeest, stortte hij de heilige geest uit op zijn discipelen die in het aardse Jeruzalem wachtten. Met die gebeurtenis werd een nieuw Jeruzalem, een hemels Jeruzalem, hun moeder. Met betrekking hiertoe schreef de christelijke apostel Paulus in zijn brief aan de gemeenten in Galátië: „Het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder” (Gal. 4:26). Later schreef dezelfde apostel aan de Hebreeuwse christenen in het algemeen: „Maar gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, in algemene vergadering, en de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en God, de Rechter van allen” (Hebr. 12:22, 23). De profetie uit Micha 4:1-4 heeft betrekking op dit Nieuwe Jeruzalem, het geestelijke Jeruzalem, gelegen op een geestelijke berg Sion. Ten aanzien van dit geestelijke Jeruzalem gaat Micha’s profetie thans in vervulling!

      8. In hoeverre is de aanbidding van de ene ware God sedert 1914 met betrekking tot de aarde verhoogd?

      8 Sedert de door oorlog verscheurde jaren van 1914-1918 wordt de aanbidding van de God die eens werd aanbeden in het „huis” (of de tempel) dat zich op een van de bergen van het oude Jeruzalem bevond, constant verhoogd. Deze aanbidding van Jehovah is ’bevestigd boven de top der bergen’ waarop tempels voor de valse goden van dit samenstel stonden of nog staan. Aldus is de aanbidding van de ene levende en ware God ’verheven boven de heuvels’.

      9. Hoe werd na de Eerste Wereldoorlog de mogelijkheid voor de verheffing van Jehovah’s aanbidding geschapen, en wat zei Micha 2:12, 13 met betrekking hiertoe?

      9 Vooral na het einde van de Eerste Wereldoorlog in de herfst van 1918 werd de aanbidding van Jehovah als de Allerhoogste God hemelhoog verhoogd. Hoe dat zo? Omdat de aanbidders van Jehovah pas in de naoorlogse tijdsperiode hersteld konden worden uit de toestand van onderdrukking, verstrooiing en beperking die overeenkwam met de toestand waarin de joodse ballingen in Babylon zich van 607-537 v.G.T. bevonden. Micha’s profetie voorzei dat de geestelijke Israëlieten weer bijeengebracht zouden worden en dat de weg voor hen gebaand zou worden om uit een dergelijke Babylonische dienstbaarheid te ontkomen, met de woorden: „’Ik zal Jakob voorzeker vergaderen, u allen; ik zal de overgeblevenen van Israël zonder mankeren bijeenbrengen. In eenheid zal ik hen stellen, als schapen in de kooi, als een kudde midden in haar weide; het zal er gonzen van mensen.’ Hij die een doorbraak maakt, zal stellig vóór hen optrekken: zij zullen werkelijk doorbreken. En zij zullen door een poort trekken, en zij zullen daardoor uitgaan. En hun koning zal vóór hen doortrekken, met Jehovah aan het hoofd van hen.” — Micha 2:12, 13.

      10. Wie was de „koning” naar wie in Micha’s profetie werd verwezen, en hoe en wanneer en voor wie maakte hij de „doorbraak”?

      10 Toen de Israëlieten in 537 v.G.T. volgens het decreet van de Perzische veroveraar Cyrus de Grote uit Babylon trokken, was er geen menselijke koning uit het koninklijke huis van David die hen uitleidde. Zedekía, de laatste Davidische koning die in het oude Jeruzalem regeerde, was toen reeds gestorven en in Babylon begraven. Micha’s profetie moet dus kennelijk een geestelijke toepassing hebben. Wie is derhalve de „koning”? Het is de Koning die aan het einde van de „tijden der heidenen” (of „bestemde tijden der natiën”) in de herfst van 1914 G.T. aan Gods rechterhand in de hemel op de troon geplaatst zou worden (Luk. 21:24, Statenvertaling, Nieuwe-Wereldvertaling; Ps. 110:1, 2). Deze „koning” was groter dan Cyrus, de veroveraar van Babylon. Het was de pas geïnstalleerde „Koning”, Jezus Christus. Hij was degene die de „doorbraak” maakte voor de onderdrukte geestelijke Israëlieten, de „overgeblevenen” van het geestelijke Israël, of Jakob. In het naoorlogse jaar 1919 maakte de verheerlijkte Jezus Christus dan ook de „doorbraak” voor zijn opgedragen, gedoopte discipelen die tijdens de Eerste Wereldoorlog wegens zijn naam „voor alle natiën voorwerpen van haat” waren geworden. — Matth. 24:9.

      11, 12. Wie ging aan de spits van het overblijfsel toen zij uittrokken, de vrijheid tegemoet, en aan welk door hem uitgevaardigde bevel gaven zij gehoor?

      11 Die bevrijde discipelen waren gereed om hem als hun op de troon geplaatste Koning aan Jehovah’s rechterhand te volgen. Vervolgens trok hij vóór hen uit door de „poort” van ontkoming die hij had bereid. Hij leidde hen de werkelijke christelijke vrijheid tegemoet. Dit gebeurde „met Jehovah aan het hoofd van hen”, want zij hadden het voornamelijk aan Jehovah te danken dat zij uittrokken, de vrijheid tegemoet. Hij was Degene die tot zijn in het religieuze Babylon gevangen gehouden aanbidders de roep liet weerklinken:

      12 „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen.” — Openb. 18:4; Jer. 50:8, 9; Jes. 48:20.

      DE PERSOONLIJKE NAAM VAN DE ENE WARE GOD TREEDT OP DE VOORGROND!

      13. Wat moest de ene ware God nu voor zichzelf doen, en hoe werd dit door The Watch Tower van 15 november 1919 bevestigd?

      13 Jehovah begon toen een naam voor zichzelf te maken. Zijn naam begon terecht op de voorgrond te treden, daar deze hoger was dan de naam van zijn verheerlijkte Zoon Jezus Christus. In The Watch Tower and Herald of Christ’s Presence van 15 november 1919 werd bijvoorbeeld het eerste artikel gepubliceerd van een reeks artikelen die getiteld waren „Jesaja’s rapsodie”. In Deel I stond onder andere:

      In deze eerste elf verzen van het veertigste hoofdstuk vs. 1-11 wordt Jehovah op drie manieren voor ons afgebeeld: Allereerst wordt hij afgebeeld als een Vertrooster na een langdurig lijden; ten tweede wordt hij voorgesteld als de Ware [God], wiens woord blijft ook al faalt al het andere; ten derde als de Herder, die zijn volk met vaderlijke zorg leidt.

      De tweede reden voor troost schuilt in de woorden „dat haar ongerechtigheid is vergeven”. God zag in zijn wijsheid dat de zeventig jaar van nationale schande die het joodse volk onderging, de schaal van de goddelijke gerechtigheid voldoende in evenwicht zou brengen om verzoening te verschaffen voor de neiging die zij eeuwenlang ten toon hadden gespreid door zich aan afgoderij over te geven, of aan de aanbidding van andere goden dan Jehovah.

      . . . Maar wij weten dat Jehovah nooit een onrechtvaardige straf zou toedienen. Hij kan zichzelf niet verloochenen. . . .

      . . . Uit suggesties [voor een naam van een door het Genootschap uitgegeven blad] bleek dat het Jiddische equivalent voor „de stem” onmiddellijk door alle joden begrepen zou worden als een aanduiding voor een speciale, van Jehovah afkomstige boodschap.

      Stellig dient elke klasse die door Jehovah gebruikt zal worden voor zo’n verheven doel als het medeërfgenaamschap met Christus, bij wijze van voorbereiding eerst zeer veel doorgemaakt te hebben alvorens ze geschikt is „voor de erfenis van de heiligen in het licht”.

      . . . Maar als een dubbele hernieuwde verzekering dat de bovengenoemde beloften vervuld zullen worden, verbindt Jehovah er wederom zijn naam aan, ondertekent hij de door hemzelf uitgeschreven cheque — „het woord van onze God zal bestaan tot in eeuwigheid”, ongeacht werkelijke of vermeende hinderpalen. — Blz. 343, par. 5; blz. 344, par. 5-7; blz. 345, par. 4; blz. 346, par. 4.

      14. Hoe werd ook in het boek De Harp Gods, dat in 1921 (Engels) werd uitgegeven, Gods naam op de voorgrond gesteld?

      14 En in het eerste gebonden boek dat na de Eerste Wereldoorlog door de Watch Tower Bible and Tract Society werd uitgegeven, namelijk De Harp Gods (1921, Engels), stond in paragraaf 2 van het Voorbericht: „Voor de grondlegging der wereld had Jehova een voornemen gemaakt, waarvan niemand iets afwist. Gedurende de eerste vier duizend jaren der menschen geschiedenis was dit voornemen geheim gehouden.”

      15. Welke resolutie werd zeven jaar later door de congresgangers op het internationale congres in Detroit (Michigan, VS) aangenomen?

      15 Op het internationale congres dat van 30 juli–6 augustus 1928 in Detroit (Michigan, VS) werd gehouden, namen de duizenden aanwezigen eenstemmig de resolutie aan die hun door de toenmalige president van de Watch Tower Society werd voorgelegd en die getiteld was „Verklaring tegen Satan en voor Jehovah”. — Zie The Watch Tower van 15 september 1928, blz. 278, 279.

      16. Hoe vond drie jaar later op het internationale congres in Columbus (Ohio, VS) de gebeurtenis plaats die de climax vormde?

      16 De gebeurtenis die de climax vormde, vond echter plaats in 1931. Op zondag 26 juli van dat jaar, namen de duizenden aanwezigen op het internationale congres in Columbus (Ohio, VS) namelijk een resolutie aan getiteld „Een nieuwe naam”. Door deze resolutie namen die opgedragen, gedoopte aanbidders van de Allerhoogste God een naam aan die op de Schrift is gebaseerd, namelijk „Jehovah’s getuigen”. — Jes. 43:10, 12.

      17. Wat deden de congresgangers door aldus deze nieuwe naam aan te nemen, en wat deden daarna gemeenten over het rond der aarde, en welke verantwoordelijkheid kwam er daardoor op hen te rusten?

      17 Op die manier schoven deze christenen alle smadelijke namen waarmee zij door de christenheid waren bestempeld, terzijde en namen zij de eervolle benaming aan die volgens de bijbel passend voor hen was. Na het congres in Columbus werd de aldaar aangenomen resolutie aan alle gemeenten van de opgedragen, gedoopte discipelen van de Heer Jezus Christus over de gehele aarde, in hun diverse talen, voorgelegd. Alle gemeenten die de resolutie aannamen, berichtten dit aan het hoofdbureau van de Watch Tower Bible and Tract Society. Alle personen die met de resolutie instemden, namen daardoor een zware verantwoordelijkheid voor het aangezicht van Jehovah God op zich. Als zij niet in overeenstemming met de nieuwe naam zouden leven, zou dit ernstige gevolgen voor hen hebben. Door die naam te eren, zouden zij Gods naam verheerlijken. — The Watch Tower van 15 september 1931, blz. 278, 279 (Nederlandse uitgave van november 1931, blz. 172-174).

      18. Hebben de christenheid en het jodendom iets dergelijks ondernomen, en van wie heeft God zich derhalve bediend om de profetie uit Micha 4:1-4 te vervullen?

      18 Vinden wij in de wereldlijke geschiedenis sedert de Eerste Wereldoorlog een bericht opgetekend waaruit blijkt dat enige religieuze denominatie van de christenheid of van het jodendom iets dergelijks als die getuigen van Jehovah heeft ondernomen? Neen! Het is derhalve door bemiddeling van die Getuigen dat Jehovah God de profetie uit Micha 4:1-4 heeft vervuld. Aldus is de aanbidding van de ene levende en ware God inderdaad als het ware bevestigd „boven de top der bergen”, want er is aangetoond dat ze superieur is aan elke andere vorm van aanbidding. Ze is „stevig bevestigd” en zal daarom nooit uit haar verheven positie worden weggerukt. Ze wordt door Jehovah’s Getuigen in hoog aanzien gehouden en wordt daarom, figuurlijk gesproken, ’verheven boven de heuvels’.

      19. Voor wie is de aanbidding van God zichtbaar geworden doordat ze als het ware „boven de heuvels” is verheven, en welke opzienbarende toespraak werd in overeenstemming hiermee in 1918 in Los Angeles (Californië, VS) gehouden?

      19 De aanbidding van de ene levende en ware God werd aldus verheven opdat ze van verre zichtbaar zou zijn en mensen uit alle natiën en volken er voordeel van konden trekken. Het was dan ook onder goddelijke leiding dat de toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society op zondag 24 februari 1918, tijdens de Eerste Wereldoorlog, een wijd en zijd aangekondigde lezing in Los Angeles (Californië, VS) hield. Het onderwerp van deze lezing was opzienbarend maar het was in overeenstemming met de betekenis van de veelbewogen tijden bezien vanuit het standpunt van de bijbel. Het onderwerp was „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”. Dit thema was gebaseerd op de bijbelse leer dat er menselijke overlevenden zouden zijn van de „grote verdrukking” waarmee dit ten ondergang gedoemde samenstel van dingen zou eindigen (Openb. 7:9, 14). Die begunstigde overlevenden zouden het millennium onder Christus’ koninkrijk worden binnengeleid. Door middel van die regering konden zij eeuwig leven op een paradijsaarde ontvangen.

      20. Welke gelijkenis van Jezus werd in 1923 op het congres in Los Angeles besproken, en hoe werd ze toegepast?

      20 Vijf jaar later werd er van 18-26 augustus 1923 in dezelfde stad Los Angeles nog een congres gehouden, en op zaterdag 25 augustus besprak de president van het Genootschap Jezus’ gelijkenis van de symbolische schapen en bokken. Daar deze gelijkenis deel uitmaakt van Jezus’ profetie omtrent het „teken” dat het „besluit van het samenstel van dingen” kenmerkt, bracht de spreker de gelijkenis van toepassing op „het laatst der dagen”, op de tijd die aan het millennium voorafgaat. Wie worden derhalve afgebeeld door de „schapen” die de geestelijke „broeders” van de Koning goeddoen overeenkomstig hun behoeften? Welnu, zij zijn degenen die ’mensen van goede wil’ worden genoemd en die als beloning de vernietiging van het huidige samenstel van dingen zullen overleven en het millennium-samenstel van dingen onder Christus’ koninkrijk zullen binnengaan! (Zie The Watch Tower van 1 november 1923, blz. 326; ook de uitgave van 15 oktober 1923, blz. 307.) Die hedendaagse symbolische „schapen” zijn de „volken” die naar de geestelijke tempel van Jehovah’s aanbidding stromen. Deze tempel wordt vertegenwoordigd door het overblijfsel van Christus’ „broeders”, die geestelijke Israëlieten zijn. — Micha 4:1; Matth. 24:3; 25:31-46.

  • ’Volken moeten tot de levengevende aanbidding stromen’
    De Wachttoren 1981 | 15 oktober
    • ’Volken moeten tot de levengevende aanbidding stromen’

      1, 2. (a) Hoe was het met de tempel te Jeruzalem gesteld toen Johannes zijn in Openbaring 7:9-17 beschreven visioen ontving? (b) Wanneer en waar werd de „grote schare” geïdentificeerd, en hoe reageerden de congresgangers hierop?

      TOEN het laatste boek van de bijbel, de Openbaring, omstreeks het jaar 96 G.T. door de joods-christelijke apostel Johannes werd geschreven, was de joodse tempel te Jeruzalem door de Romeinse soldaten onder generaal Titus verwoest. Niettemin beschrijft de apostel Johannes in Openbaring 7:9-17 een visioen waarin hij ziet hoe een ongetelde „schare” uit alle volken, natiën, rassen en talen heilige dienst voor God op zijn troon verricht in het voorhof van zijn tempel. Kennelijk werd daar dus de geestelijke tempel van Jehovah God bedoeld.

      2 In 1935 waren Jehovah’s Getuigen en mensen van goede wil uitermate verheugd toen de leden van die ongetelde internationale „schare” werden geïdentificeerd als de „schapen” uit Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken (Matth. 25:31-46). Ja, zij werden vereenzelvigd met de in Jezus’ gelijkenis van de Voortreffelijke Herder genoemde „andere schapen” (Joh. 10:16; zie het boek De Harp Gods, uitgegeven in 1921 [Engels], blz. 343, par. 577; ook The Watch Tower van 15 oktober 1923, blz. 310, onder het onderkopje „Twee klassen”). Het was op het congres dat van 30 mei–3 juni 1935 in Washington (D.C., VS) werd gehouden, dat degenen die de „grote schare” uit Openbaring 7:9-17 vormen, werden geïdentificeerd doordat er een up to date verklaring van Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken werd gegeven. Op de dag (zaterdag) na die bespreking werden 840 van de congresgangers op grond van hun nieuwe begrip van de aangelegenheden volgens de verklaring van Jezus’ gelijkenis, gedoopt.

      3. Wanneer begon Micha 4:2 in vervulling te gaan, en naar welk Jeruzalem zagen degenen die een aandeel aan de vervulling hadden, op?

      3 De opgedragen, gedoopte „andere schapen” nemen samen met de geestelijke broeders van de Koning Jezus Christus deel aan de wereldomvattende bekendmaking van „dit goede nieuws van het koninkrijk”, dat „op de gehele bewoonde aarde” wordt gepredikt „tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:14). Op deze wijze begon Micha 4:2 in vervulling te gaan: „En vele natiën zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah en naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem.” De „grote schare” „andere schapen” zag voor het ontvangen van de op de bijbel gebaseerde „wet” en voor het „woord van Jehovah”, dat door bemiddeling van zijn gezalfde getuigen, de geestelijke Israëlieten, tot hen kwam, niet op naar het aardse Jeruzalem, dat toentertijd door Britse troepen werd bezet, maar naar het Nieuwe Jeruzalem op de hemelse Berg Sion.

      4. Onder wie begon Micha 4:3, 4 toen in vervulling te gaan?

      4 Niet onder de wereldse natiën die zich voor de Tweede Wereldoorlog bewapenden, maar onder de met schapen te vergelijken leden van de internationale „grote schare” begonnen de woorden van Micha 4:3, 4 in vervulling te gaan: „En hij [Jehovah] zal stellig richten onder vele volken en de zaken rechtzetten met betrekking tot verre, machtige natiën. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Zij zullen, natie tegen natie, geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. En zij zullen werkelijk ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven; want het is de mond van Jehovah der legerscharen die het heeft gesproken.”

      5. Voor welke positie namen zij tijdens de Tweede Wereldoorlog hun standpunt in, en hoe wonen zij, figuurlijk gesproken?

      5 Onbevreesd, zonder zich door wie maar ook van deze wereld angst te laten aanjagen, maakten de Getuigen, zelfs nadat op 1 september 1939 de Tweede Wereldoorlog was ontbrand, openlijk hun neutraliteit ten opzichte van alle in hevige strijd gewikkelde natiën bekend en publiceerden zij dit door hen ingenomen standpunt. (Zie The Watchtower van 1 november 1939, waarin het hoofdartikel „Neutraliteit” stond; Nederlandse uitgave van 1 januari 1940.) Zij hebben dit neutrale standpunt nimmer laten varen. In vele gevallen heeft dit ertoe geleid dat zij in concentratiekampen of in gevangenissen werden opgesloten of zelfs als onvaderlandslievend werden gedood. In navolging van Jezus Christus weigeren zij een deel van deze wereld te worden. Terecht kan er dan ook verwacht worden dat de Getuigen binnen hun eigen gemeenten de vrede bewaren en als broeders te zamen wonen (Ps. 133). Figuurlijk gesproken, zit een ieder van hen „onder zijn eigen wijnstok en onder zijn eigen vijgeboom”, in zekerheid, zoals dit het geval was met de Israëlieten tijdens de veertigjarige vredige regering van koning Salomo, de zoon van David (1 Kon. 4:25). Gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen” prediken zij vredig „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde”. — Matth. 24:3, 14.

      OVERLEVENDEN VAN HAR–MÁGEDON ZETTEN DE WARE AANBIDDING VOORT

      6, 7. Wat zei The Watch Tower van 15 december 1928 met betrekking tot Micha 5:6-9 en de vervulling van deze profetie?

      6 De Getuigen vormen dus onder alle volken een verfrissend element. Dit is precies zoals in Micha 5:6-9 was voorzegd: „En hij [Jehovah] zal stellig bevrijding van de Assyriër [de wereldmacht Assyrië] teweegbrengen, wanneer hij in ons land komt en wanneer hij ons gebied betreedt. En de overgeblevenen van Jakob moeten te midden van vele volken worden als dauw van Jehovah, als overvloedige regenbuien op de plantengroei, die niet hoopt op de mens, noch wacht op de zonen van de aardse mens. En de overgeblevenen van Jakob moeten onder de natiën, te midden van vele volken, worden als een leeuw onder de dieren van het woud, als een manen dragende jonge leeuw onder schaapskudden, die, wanneer hij werkelijk doortrekt, stellig zowel vertrapt als verscheurt; en er is geen bevrijder. Uw hand zal hoog boven uw tegenstanders zijn, en alle vijanden van u zullen afgesneden worden.”

      7 In het artikel „Heerser uit Bethlehem”, in The Watch Tower van 15 december 1928, werd hiernaar verwezen. Daarin stond:

      Hieruit zou men kunnen opmaken dat sommigen van het overblijfsel zelfs nadat Armageddon is gestreden, nog op aarde zullen zijn en dan nog wat meer werk te doen zullen hebben in de naam van de Heer en tot zijn lof en heerlijkheid. De mensen die door de grote en verschrikkelijke benauwdheid heen zijn gekomen, zullen voor hulp niet langer naar mensen opzien, noch uitzien naar de zonen der mensen om hen hulp en troost te verschaffen, maar zullen zich tot de Heer wenden en gaarne naar zijn Woord luisteren. Sommige schepselen zullen het voorrecht hebben als instrumenten en boodschappers van de Heer de boodschap van vrede tot de mensen te brengen.

      Het overblijfsel van de Heer zal volgens deze profetie in de kracht van Jehovah zegevieren. Een leeuw is een monarch onder de dieren van het woud, waarvoor geen enkel dier kan standhouden. De schaapskudden zijn machteloos tegenover een sterke en jonge leeuw in hun midden. Zo beschrijft de profeet het getrouwe overblijfsel van God. Het zal in de naam van de Heer onder de natiën, te midden van vele volken, sterk en krachtig zijn om degenen te helpen die geholpen willen worden en aan te tonen op welke wijze God degenen die weerstand bieden, zal vernietigen. — Blz. 376, par. 35, 36.

      8. Hoe werd hier in The Watch Tower van 15 maart 1929 nog verder op doorgegaan?

      8 In The Watch Tower van 15 maart 1929, bladzijde 88, paragraaf 41, werd hier nog verder op doorgegaan. Daar stond:

      Zelfs de klasse der grote schare moet naar de levende waterbronnen worden geleid (Openb. 7:17). Het kan zijn dat de Heer zich van het overblijfsel bedient om hen aldus te helpen. Er zullen vele anderen zijn die door Armageddon worden vernederd, en zij zullen bereid zijn te luisteren. Na Armageddon worden sommigen van het overblijfsel wellicht door de Heer gebruikt om getuigenis af te leggen en om degenen te helpen die onderwezen moeten worden, en dit doen zij wellicht voordat zij werkelijk in de hoven van eeuwige heerlijkheid worden opgenomen. Het is zeker dat het overblijfsel thans de taak heeft om als de door God op juiste wijze aangestelde getuigen de blijde tijdingen te verkondigen.

      9. Kan het overblijfsel pas als „dauw” en als een „manen dragende jonge leeuw” met betrekking tot de volken der natiën worden nadat Jehovah te Har–mágedon de overwinning heeft behaald?

      9 Het overblijfsel van geestelijke Israëlieten heeft echter niet tot na de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon hoeven wachten om voor mensen die „de God van Jakob” in zijn geestelijke tempel zoeken te aanbidden, als verfrissende „dauw” te worden (Openb. 16:14, 16). Neen, het overblijfsel heeft niet hoeven wachten tot nadat Jehovah op het hoogtepunt van die laatste oorlog de overwinning behaalt voordat zij als een „manen dragende jonge leeuw” onder de natiën konden worden. Net als de profeet Jesaja, toen hij een visioen van Jehovah in Zijn tempel ontving, hebben zij gunstig gereageerd op Jehovah’s vraag: „Wie zal voor ons gaan?” Onmiddellijk nadat de Eerste Wereldoorlog in 1918 eindigde, zeiden zij: „Hier ben ik! Zend mij” (Jes. 6:8). In gehoorzaamheid aan het goddelijke gebod: ’Gaat’, zijn zij tot de volken van alle natiën uitgegaan.

      10. Door welke boodschap van Jehovah te verkondigen, is het overblijfsel als een leeuw onder de natiën geweest?

      10 Aldus hebben zij zich beziggehouden met de prediking van de boodschap van het opgerichte koninkrijk, dat de klasse der „schapen” zal zegenen en de klasse der „bokken” zal vernietigen (Matth. 25:31-46). Door „de dag der wraak van de zijde van onze God” te verkondigen, zijn zij zo moedig als een leeuw geweest, doordat zij de tegenstanders van Gods opgerichte koninkrijk ervan in kennis stellen dat zij te Har–mágedon door Jehovah’s Strijder-Koning, Jezus Christus, „de Leeuw, die uit de stam Juda is”, vernietigd zullen worden. — Jes. 61:1-3; Openb. 5:5.

      11. Hoe komt het dat de „hand” van het gezalfde overblijfsel hoog boven hun vijanden is gebleven, en wat heeft dit tot gevolg gehad op het gebied van bijkantoren van het Genootschap en het aantal bijeengebrachte „schapen”?

      11 Op die manier is hun ’hand hoog boven hun tegenstanders geweest’, hetgeen wil zeggen dat zij door het actief toepassen van het Woord van God de overwinning hebben behaald op alle tegenstanders die de Koninkrijksboodschap trachten te onderdrukken. Die tegenstanders zijn gewaarschuwd betreffende hun komende nederlaag en vernietiging te Har–mágedon, wanneer zij voor eeuwig „afgesneden” zullen worden (Micha 5:9). Aan de andere kant zijn deze gezalfde bekendmakers van Gods koninkrijk als verfrissende „dauw” geweest voor de met schapen te vergelijken mensen die zich als verzengde, verdorde „plantengroei” hebben gevoeld. Doordat Jehovah hun hand ondersteunt, is ze gedurende al deze jaren sinds de publikatie van de bovengenoemde artikelen in de uitgaven van The Watch Tower van 1928 en 1929, hoog boven hun vijanden verheven gebleven. Dit blijkt wel uit het feit dat het aantal buitenlandse bijkantoren van de Watch Tower Bible and Tract Society die het gezalfde „overblijfsel” ten dienste staan, tot 97 is toegenomen. Ook is de „grote schare” „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, tot nu toe in aantal blijven toenemen. Hoe groot hun aantal uiteindelijk zal zijn, wordt in Openbaring 7:9-17 niet vermeld.

      12. Totdat wat wordt losgelaten, moet het werk van het gezalfde overblijfsel en hun met schapen te vergelijken metgezellen voortgang vinden, en waarom?

      12 De activiteiten van het gezalfde overblijfsel en hun met schapen te vergelijken metgezellen moeten voortgang vinden totdat de „vier engelen” die aan de vier hoeken van de aarde staan, het bevel ontvangen de vier winden los te laten waardoor de „grote verdrukking” zal losbarsten. Tijdens die verdrukking zullen degenen die de Koninkrijksboodschap hardnekkig blijven verwerpen, „afgesneden”, dat wil zeggen, vernietigd worden. Tegen die tijd zal het definitieve aantal dat nodig is om de 144.000 medeërfgenamen van Jezus Christus voltallig te maken, in hun voorhoofd zijn „verzegeld” (Openb. 7:1-8, 14). Hun met schapen te vergelijken metgezellen, die uit alle natiën zijn gekomen om het geestelijke „huis” van Jehovah te zoeken en die zich aan hem hebben opgedragen om „zijn paden [te] bewandelen”, zullen tijdens de „grote verdrukking” worden gespaard (Micha 4:1-4). Zij zullen derhalve op aarde in leven blijven en de duizendjarige regering van Jezus Christus en zijn verheerlijkte medeërfgenamen binnengaan.

      13. Hoevelen van het gezalfde overblijfsel zullen Har–mágedon overleven, en als wat zullen zij nog steeds onder hun medeoverlevenden zijn?

      13 Hoevelen van het gezalfde overblijfsel van Christus’ medeërfgenamen te zamen met hen „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zullen overleven, weten wij niet. Ook weten wij niet hoe lang zij zich daarna nog onder hun medeoverlevenden zullen bevinden. Maar één ding is zeker: zij zullen nog steeds als verfrissende „dauw” voor de „grote schare” „andere schapen” zijn. Dezen zullen geen probleem voor het overblijfsel vormen, aangezien de „andere schapen” reeds te zamen met het overblijfsel — dat zich in „deze kooi” bevindt, waarin de Voortreffelijke Herder de „kleine kudde” heeft bijeengebracht — tot „één kudde” zijn gemaakt (Joh. 10:16; Luk. 12:32). Onder de „grote schare” overlevenden hoeft het overblijfsel zich dus niet als een verscheurende leeuw onder weerloze schapen te gedragen.

      14. Als wat voor dier dat vertrapt, zal het hemelse Sion bij die gelegenheid zijn, en hoe hard of sterk zal de „horen” ten aanzien van de vijanden zijn?

      14 Het overblijfsel zal geen militaire strijd voeren in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon. Net als de Israëlieten in de dagen van koning Josafat, zullen zij alleen maar blijven staan en zien hoe Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus, „de Leeuw, die uit de stam Juda is”, redding verschaft (2 Kron. 20:17). Bij die gelegenheid zal Jehovah God de Almachtige de „horen” van het hemelse Sion als ijzer maken, en als een stier zal dit hemelse Sion Gods vijanden vertrappen als op een dorsvloer en „stellig vele volken verpulveren”, hetgeen hun vernietiging tot gevolg heeft (Micha 4:13). Wat er na hun vernietiging mocht achterblijven, zal de overlevenden van Har–mágedon ten dienste staan.

      WAT THANS TE MIDDEN VAN EEN VERDORVEN WERELD WORDT VEREIST

      15. Kan men, als men aan God vereiste in Micha 6:8 wil voldoen, al dan niet in de christenheid blijven? En waarom antwoordt u zo?

      15 Het is met betrekking tot de christenheid, de hedendaagse tegenhanger van het deloyale Israël, dat Micha 7:2, 6 zegt: „De loyale is van de aarde vergaan, en onder de mensen is er geen oprechte. . . . ’s mensen vijanden zijn zijn huisgenoten.” Wat moeten zelfs belijdende christenen die deel uitmaken van de hedendaagse christenheid, doen om aan de gevolgen van deze verdorven toestand te ontkomen? Moeten zij materiële offers brengen, terwijl zij toch nog een deel van de verdorven religieuze organisatie blijven? Neen! In plaats daarvan moeten zij in overeenstemming handelen met datgene wat in Micha 6:8 staat: „Hij heeft u verteld, o aardse mens, wat goed is. En wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” Wil men aan dit goddelijke vereiste voldoen, dan zal men zelfs de christenheid moeten verlaten, aangezien ze ten onrechte beweert christelijk te zijn. Dit blijkt uit haar religieuze en morele verdorvenheid. In de christenheid te blijven en te trachten haar te hervormen, zal nimmer succes hebben. Ze is door de God die ze beweert te dienen, tot de vernietiging gedoemd.

      16, 17. (a) Bij welke mensenstroom moet men zich thans aansluiten, en welke keus met betrekking tot de god die men verkiest te dienen, moet men doen? (b) Welke God verheerlijkt men door het lied van Mozes en het Lam te zingen?

      16 Het huis van aanbidding van de christenheid zal weggevaagd worden, net zoals Jeruzalems tempel uit Micha’s tijd in 607 v.G.T. werd verwoest. Wil men daarom ’bescheiden wandelen met zijn God’, dan moet men zich, of men nu deel uitmaakt van de christenheid of tot een ander onderdeel van het gehele wereldrijk van valse religie behoort, bij de volken van alle nationaliteiten aansluiten die thans naar „de berg van Jehovah en naar het huis van de God van Jakob” stromen. Men moet Jehovah’s leringen uit het hemelse Sion aanvaarden en de weg bewandelen die Hij thans voorschrijft. Dit betekent niet dat men een joodse bekeerling of proseliet moet worden. Het betekent dat men een discipel moet worden van de eniggeboren Zoon van Jehovah en net zo’n getuige moet worden als hij was. Wat? Moet men een opgedragen, gedoopte getuige van Jehovah worden? Ja! Het betekent dat men de keus moet doen die in Micha 4:5 wordt uiteengezet: „Want alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig.” Men moet meedoen met het zingen van „het lied van Mozes, de slaaf van God, en het lied van het Lam”, door te zeggen:

      17 „Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, omdat gij alleen loyaal zijt? Want alle natiën zullen komen en voor u aanbidden, omdat uw rechtvaardige besluiten openbaar zijn gemaakt.” — Openb. 15:3, 4.

      18. Waarom is de vraag die Micha tot slot stelt, alsook het antwoord dat hij daarop geeft, passend met betrekking tot Jehovah?

      18 Jehovah zal zich loyaal aan al zijn beloften houden die hij ten aanzien van ons heeft gedaan, zoals de belofte die hij deed aan de patriarch Abraham en aan diens kleinzoon, Jakob, of Israël, wat inhoudt dat hij zelfs zo ver zal gaan dat hij alle families en natiën der aarde zal zegenen door bemiddeling van Zijn Zoon, Jezus Christus. Door dit te doen, zal Jehovah zelf als de tegenbeeldige Abraham, als de Grotere Abraham, optreden. Met het oog op de onwankelbare loyaliteit die hij tot nu toe jegens ons heeft getoond, kunnen wij Micha’s slotwoorden opnemen en zeggen:

      „Wie is een God als gij, een die dwaling vergeeft en de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel voorbijgaat? Hij zal stellig niet voor eeuwig aan zijn toorn vasthouden, want hij schept behagen in liefderijke goedheid. Hij zal ons wederom barmhartigheid betonen; hij zal onze dwalingen onderwerpen. En gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen. Gij zult de aan Jakob geschonken trouw, de aan Abraham geschonken liefderijke goedheid geven, die gij vanaf de dagen van weleer onze voorvaders onder ede beloofd hebt.” — Micha 7:18-20.

      19. Wie is de onvergelijkelijke God, en wiens aanbidding zullen wij zowel gedurende het „laatst der dagen” als daarna verhogen?

      19 Er is geen God zoals de Soevereine Heer Jehovah, de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Laten wij zowel nu, „in het laatst der dagen”, als tot in alle eeuwigheid zijn zuivere aanbidding verhogen.

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen