Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w78 15/9 blz. 28-29
  • De Bergrede — „Zweert in het geheel niet”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De Bergrede — „Zweert in het geheel niet”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
  • Vergelijkbare artikelen
  • Moeten wij onze geloften nakomen?
    Ontwaakt! 1993
  • Trek voordeel van Gods gezworen beloften
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2012
  • Het afleggen van eden
    Ontwaakt! 1975
  • Eed
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
w78 15/9 blz. 28-29

De Bergrede — „Zweert in het geheel niet”

NA OVERSPEL en echtscheiding te hebben besproken, liet Jezus in zijn Bergrede vervolgens het punt van beëdigde verklaringen aan de orde komen. Hij constateerde: „Eveneens hebt gij gehoord dat er tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moogt niet zweren zonder uw eed gestand te doen, maar gij moet uw geloften aan Jehovah betalen.’” — Matth. 5:33.

De joden onder Jezus’ gehoor wisten dat hun voorvaders door de Mozaïsche wet veel hadden gehoord over het afleggen van beëdigde verklaringen. Soms was het verplicht te zweren (Ex. 22:10, 11; Num. 5:21, 22). Herhaaldelijk legt het Woord van God er de nadruk op hoe belangrijk het is een gelofte na te komen. — Num. 30:2, 3; Deut. 23:21-23; Pred. 5:4, 5.

„Ik zeg u echter”, vervolgde Jezus, „zweert in het geheel niet, noch bij de hemel want dat is Gods troon; noch bij de aarde, want ze is de voetbank van zijn voeten; noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning. Ook moogt gij niet bij uw hoofd zweren, want gij kunt niet één haar wit of zwart maken.” — Matth. 5:34-36.

Was het Jezus’ bedoeling alle eden en geloften af te schaffen? Neen, want Gods wet die gebood bij bepaalde gelegenheden te zweren, was nog steeds van kracht (Gal. 4:4). Toen Jezus voor de hogepriester terechtstond, maakte hij er zelf geen bezwaar tegen onder ede gesteld te worden (Matth. 26:63, 64). Toen Jezus zei dat mensen „in het geheel niet” moesten zweren, doelde hij op het feit dat het afleggen van eden was ontaard en was afgeweken van de oorspronkelijke bedoeling. Hoe dat zo?

Beëdigde verklaringen die in de bijbel met goedkeuring worden vermeld, betroffen altijd kwesties van groot gewicht, zoals beslissingen die verband hielden met de ware aanbidding, het sluiten van verbonden en het afleggen van getuigenis bij een rechterlijk verhoor (Gen. 24:2-4, 9; 31:44, 50, 53; Ex. 22:10, 11). Mettertijd ontwikkelden de joden echter de gewoonte eden af te leggen met betrekking tot een grote verscheidenheid van alledaagse zaken. Oude rabbijnse geschriften maken bijvoorbeeld melding van personen die zwoeren niet te slapen, niet te spreken, niet te lopen en geen geslachtsgemeenschap met hun vrouw te hebben. Veel geloften werden gedaan door het woord „korban” te gebruiken, wat „een aan God opgedragen gave” betekende. Men geloofde dat iemand door dit woord uit te spreken bepaalde dingen net zozeer voor zichzelf en anderen aan gebruik onttrok als dat met de tempeloffers het geval was. Met het oog hierop zei Jezus tot de Farizeeën:

„Gij stelt het gebod van God behendig terzijde om uw overlevering te handhaven. Mozes heeft bijvoorbeeld gezegd: ’Eer uw vader en uw moeder’, en: ’Wie vader of moeder beschimpt, moet het met de dood bekopen.’ Maar gij zegt: ’Indien een mens tot zijn vader of zijn moeder zegt: „Al wat ik heb waarmee ik u van dienst zou kunnen zijn, is korban (dat wil zeggen, een aan God opgedragen gave)”’ — dan laat gij hem niets meer voor zijn vader of zijn moeder doen, en aldus maakt gij het woord Gods krachteloos door uw overlevering, die gij hebt doorgegeven.” — Mark. 7:9-13.a

Ook in de wijze waarop men een gelofte aflegde, hadden zich verkeerde gewoonten ontwikkeld. In plaats van de schriftuurlijke voorbeelden te volgen, waar beëdigde verklaringen bij de naam van God werden afgelegd, werd het populair te zweren „bij de hemel”, „bij de aarde”, „bij Jeruzalem” en zelfs bij het „hoofd” (of leven) van iemand anders (Deut. 6:13; Dan. 12:7). Onder joodse autoriteiten bestond onenigheid ten aanzien van de vraag of veel geloften die bij de naam van dergelijke geschapen zaken waren uitgesproken, wel geldig waren. Kennelijk waren bepaalde personen van mening dat zij ongestraft beëdigde verklaringen konden terugnemen. — Vergelijk Matthéüs 23:16-22.

Jezus toonde echter aan dat, aangezien de hemel „Gods troon” was, de aarde „de voetbank van zijn voeten” en Jeruzalem „de stad van de grote Koning”, het geen verschil maakte of iemand bij deze dingen zwoer ofwel een eed zwoer bij de naam van God (Jes. 66:1; Ps. 48:2). Evenzo was een gelofte afleggen bij iemands „hoofd” of leven hetzelfde als een gelofte afleggen bij de naam van God, aangezien hij de Auteur en Instandhouder van het leven is; en geen mens heeft in die mate zeggenschap over zijn leven dat hij ’één haar wit of zwart kan maken’. — Ps. 36:9.

Nadat Jezus had ontraden te pas en te onpas een eed uit te spreken, verklaarde hij verder: „Laat uw woord Ja gewoon Ja betekenen, en uw Neen, Neen; want wat daar nog bij komt, is uit de goddeloze.” — Matth. 5:37.

Dat men veelvuldig eden aflegde om zijn uitspraken geloofwaardigheid te verlenen, werd populair vanwege het algemeen voorkomen van leugens en bedrog. Jezus toonde echter aan dat in het leven van alledag een eenvoudig Ja of Neen alleszins betrouwbaar moet zijn en geen verdere versterking behoeft in de vorm van beëdigde verklaringen. Personen die zich gedrongen voelen daar nog boven te gaan door voortdurend te zweren bij wat zij zeggen, onthullen daarmee dat zij in de grond der zaak onbetrouwbaar zijn. Zij leggen de geest aan de dag van „de goddeloze”, Satan de Duivel, die in de bijbel „de vader van de leugen” wordt genoemd. — Joh. 8:44; Jak. 5:12.

[Voetnoten]

a In feite zou zo iemand tot zijn ouders zeggen: ’Voor zover het u betreft, is mijn bezit „korban”, een aan God opgedragen gave, en u kunt het niet gebruiken noch er op enigerlei wijze voordeel uit trekken.’ Door „korban” te zeggen, droeg iemand zijn bezit niet noodzakelijkerwijs aan God op. Gewoonlijk betekende het woord slechts dat hij het tot net zoiets als een aan God opgedragen gave maakte, zodat het niet door de persoon of personen tot wie hij sprak, gebruikt kon worden. In The Life and Times of Jesus the Messiah schrijft Alfred Edersheim: „Er kan niet worden ontkend dat dergelijke geloften met betrekking tot ouders bindend waren en dat ze inderdaad werden uitgesproken.”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen