Wat is de zienswijze van de bijbel?
Bedevaarten — Een uiting van waar geloof?
OP NEGEN mei 1973 werd door paus Paulus VI 1975 uitgeroepen tot Heilig Jaar. Met het oog hierop verwacht men gedurende dat jaar een stroom van zo’n vijfentwintig miljoen pelgrims en andere bezoekers in Rome.
Pelgrimstochten of bedevaarten naar plaatsen als Rome zijn natuurlijk absoluut niets nieuws. Men moet zelfs helemaal terug naar de Middeleeuwen om in de tijd te belanden dat ze hun grootste populariteit genoten. Grote aantallen mannen en vrouwen trokken naar heilige plaatsen, waar, naar zij geloofden, God op de een of andere wijze een manifestatie van zijn macht had gegeven. Slechte wegen en de mogelijkheid door bandieten en vijandige buitenlanders te worden lastiggevallen en beroofd, weerhielden hen er niet van een bedevaart te gaan ondernemen.
Maar gingen al die pelgrims indertijd met oprechte bedoelingen op pad? Werden zij gedreven door geloof?
The Catholic Encyclopedia for School and Home merkt op: „Het was niet ongewoon tijdens de Middeleeuwen van vrome schrijvers klachten te lezen over het veel te grote aantal mensen dat slechts langs de pelgrimsroutes trok om zich te vermaken, zich aan verantwoordelijkheden te onttrekken of te ontsnappen aan de sleur van het alledaagse bestaan. . . . Er waren critici die het er voor hielden dat bedevaarten louter plezierreisjes waren geworden . . . Anderen hadden kritiek op het toenemende fanatisme en bijgeloof waarmee de pelgrimsreizen gepaard gingen. Volgens hen was het de pelgrims meer te doen om wonderbare genezingen en speciale materiële voordelen dan om geestelijke groei, terwijl zij zich ongunstige publiciteit op de hals haalden door zichzelf tijdens hun tocht onder meer voortdurend met een zweep te slaan. Tegen de tijd van de Reformatie bezagen veel oprechte christenen pelgrimages als een misbruik met weinig werkelijke geestelijke waarde.”
Kunnen de huidige pelgrimstochten ontdaan worden van deze middeleeuwse kritiek? Kunnen pelgrimstochten thans beschouwd worden als een uiting van waar geloof?
Enige bedevaartplaatsen
Aan veel plaatsen waarheen bedevaarttochten worden gehouden, zijn tradities of legenden verbonden. Om een paar voorbeelden te noemen:
De stad Loreto in Italië is een vermaard pelgrimsoord geworden wegens haar associaties met het luchtverkeer. Volgens de legende is in 1295 het huis van Maria, de moeder van Jezus, vanuit Nazareth gevlogen en in Loreto geland. Deze legende is de basis geweest voor de pauselijke proclamatie waarin Onze Lieve Vrouw van Loreto tot beschermheilige van de vliegers werd uitgeroepen. In 1970, op de vijftigste verjaardag van de pauselijke verklaring stroomden omstreeks 50.000 pelgrims de stad (van ongeveer 9500 inwoners) binnen om die gebeurtenis te vieren.
Untergrombach in Duitsland verwierf bekendheid vanaf het moment dat er op de Michaëlsberg een kapel werd gebouwd op de ruïnes van wat eens een aan de valse god Mars opgedragen tempel was geweest. Volgens de legende woonde daar ergens in een grot een vuurspuwende draak, die aan de omliggende velden grote schade toebracht terwijl er elke week wel één persoon door hem verslonden werd. Om zichzelf tegen de draak te beschermen, besloot de bevolking een kapel te gaan bouwen ter ere van de aartsengel Michaël. Weldra werd deze kapel op de Michaëlsberg een bedevaartoord voor pelgrims.
De stad Trier in Duitsland staat bij vrome katholieken in de gehele wereld bekend om haar relikwieën. De beroemdste hiervan is ongetwijfeld de „heilige rok”. Volgens de kerkelijke traditie is dit kleed — dat door Jezus zou zijn gedragen — gevonden door keizerin Helena, de moeder van keizer Constantijn, tijdens een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Later schonk Helena het aan de kerk in Trier. In 1959 kwamen er volgens de New Catholic Encyclopedia 1.700.000 pelgrims naar Trier om de „heilige rok” te zien. Paus Johannes XXIII had grote belangstelling voor deze bedevaarten en vermeldde ze in verband met de aankondiging van het Oecumenisch Concilie. Hij zag het naadloze kleed als een symbool van de eenheid van de Kerk.
Met betrekking tot dit kleed erkent de New Catholic Encyclopedia: „Triers aanspraak op het bezit van het naadloze onderkleed van Christus (Joh. 19.23) — dat, naar vermoed wordt, geweven is door de Heilige Maagd en ontdekt werd door St. Helena — heeft meer gewicht dan 20 andere, soortgelijke aanspraken, en wel gezien de belangrijkheid van de stad in de laat-Romeinse en vroeg-christelijke tijd . . . Zelfs hoewel er bij recente opgravingen (1943-54) aanwijzingen zijn gevonden die schijnen te duiden op het bestaan van een vroeg-christelijke relikwie van de Redder in Trier, kan de echtheid van het Heilige Kleed niet wetenschappelijk bewezen worden. . . . De passendheid van de verering staat echter volkomen los van het echtheidsprobleem. De cultus is te verdedigen op grond van het feit dat door middel van het symbool Christus wordt geëerd.”
Wat is uw idee van een bedevaarttocht naar een relikwie waarvan niet eens de echtheid kan worden bewezen? Trouwens, al zou het kleed echt zijn, zou het dan op zich juist zijn het te vereren? Zouden God en zijn Zoon zulk een verering goedkeuren? Zijn bedevaarten naar met legendes en onbewezen tradities verweven plaatsen werkelijk een uiting van geloof, van door God goedgekeurd geloof?
Aanvaardbare aanbidding
Betreffende aanvaardbare aanbidding zei Jezus Christus tot een Samaritaanse vrouw: „Geloof Mij vrouw, zei Jezus haar, er komt een uur dat gij noch op die berg [Gerizim] noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. . . . Maar er zal een uur komen, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden. God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden.” — Joh. 4:21-24, de katholieke Sint-Willibrordvertaling.
Merk op dat de manier van aanbidding geen zaak van persoonlijke keus of voorkeur is. Personen die God op aanvaardbare wijze willen aanbidden, „moeten Hem in geest en waarheid aanbidden”. Terecht dringt zich dan de vraag op: Aanbidt de persoon die zijn godsdienst baseert op de aanwezigheid of het gebruik van zichtbare dingen en geografische plaatsen, God werkelijk „in geest”? Kan iemand zeggen dat hij God in „waarheid” aanbidt wanneer hij plaatsen opzoekt die verband houden met legendarische gebeurtenissen? Ja, komen de godsdienstige handelingen die men tijdens bedevaarten moet verrichten overeen met de manier waarop God aanbeden wenst te worden? Houden ze niet veeleer verband met praktijken waarbij absoluut geen sprake is van een aanbidding van God „in geest en waarheid”?
Zelfkastijding?
Een van de redenen waarom in de Middeleeuwen bedevaarten werden bekritiseerd, was de wijze waarop pelgrims zichzelf onderwierpen aan zelfkastijding. Is dit momenteel nog altijd een kenmerk van religieuze pelgrimstochten? Ja, in diverse delen van de aarde kan dit gebruik nog worden waargenomen.
In Altötting, in Duitsland, ziet men bijvoorbeeld soms pelgrims gedroogde erwten in hun kousen doen en dan op hun knieën rondkruipen. Zij beschadigen hiermee hun knieën tot bloedens toe en bezorgen zichzelf enorm veel pijn.
Hoe beziet God een dergelijke vorm van zelfkastijding, denkt u? Zou hij het goedkeuren en beschouwen als een uiting van geloof?
In zijn brief aan de Kolossenzen gaf de geïnspireerde apostel Paulus commentaar op een aantal praktijken die in strijd waren met geloof. Volgens de weergave van de Sint-Willibrordvertaling zei hij: „Als gij met Christus aan de elementen der wereld zijt afgestorven, waarom laat gij u dan verordeningen opleggen, louter menselijke voorschriften en leringen, als zoudt gij nog in die wereld leven? ’Raak niet aan, proef niet, blijf eraf!’ En dit alles betreft dingen die uit hun aard bestemd zijn om gebruikt te worden en te vergaan. Ofschoon zulk een houding met haar godsvrucht van eigen vinding, haar zelfvernedering en lichamelijke hardheid voor wijsheid doorgaat, verdient zij even weinig waardering als vleselijke bevrediging.” — Kol. 2:20-23.
In verband met het laatste vers van deze passage staat er in een voetnoot van de Willibrordvertaling: „Verdient . . . bevrediging, onzekere vert[aling]; anderen vertalen: ’heeft zij geen waarde om de vleselijke bevrediging tegen te gaan’, of: ’heeft zij geen waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees’.”
Merk op dat „godsvrucht van eigen vinding”, „zelfvernedering” en „lichamelijke hardheid” volkomen nutteloos zijn. Weliswaar kunnen sommigen oprecht zijn in wat zij doen, maar zijn er niet vele pelgrims die uitsluitend de aandacht op hun eigen vroomheid willen vestigen? En wordt er niet door allen een openbare vertoning gemaakt van een religieuze handeling die velen afstoot?
Dit is niet in overeenstemming met de vermaning van Jezus: „Zorg dat u uw godsdienstige verplichtingen niet doet om op te vallen bij de mensen. Anders zal uw Vader in de hemel u er niet voor belonen” (Matth. 6:1, Het Nieuwe Testament in de omgangstaal). Bovendien kan een openbare vertoning van religieuze handelingen een blijk van trots zijn. Dat is de gedachte die ligt opgesloten in de wijze waarop de katholieke New American Bible Kolossenzen 2:23 heeft vertaald: „Hoewel deze een bepaald vertoon van wijsheid geven door hun gemaakte godvruchtigheid, nederigheid en zelfkastijding, is hun voornaamste doel zich te koesteren in de lof van mensen.”
Is er afgoderij bij betrokken
Het is voorts opmerkenswaardig dat in talrijke bedevaartoorden bepaalde beelden de voornaamste attractie vormen. In Altötting is het voorwerp van verering een klein beeldje van Maria (bijna 70 cm hoog) met de baby Jezus in haar armen. In dit bedevaartoord worden een menigte wonderbare genezingen aan Maria toegeschreven. Maar, zo zou men zich kunnen afvragen, als Maria zelf deze genezingen heeft verricht, waarom heeft ze dat dan niet op elke plaats gedaan waar een beeld van haar staat? Wijst dat er niet op dat er speciale krachten aan het beeld zelf worden toegekend? En is dit dan in overeenstemming te brengen met de vermaning van de apostel Johannes: „Kinderkens, wacht u voor de afgoden”? — 1 Joh. 5:21, Petrus-Canisiusvertaling.
Nog altijd worden veel plaatsen net als in de Middeleeuwen bezocht door mensen die de hoop hebben daar beter te worden. Een van zulke plaatsen is Lourdes, in Frankrijk. Vele zogenaamd geregistreerde wonderen zijn volgens de berichtgeving in Medical World News „van tevoren bedacht bedrog. Somtijds wordt men gedreven door ijdelheid, door de hoop roem of geld te verwerven, een andere maal door de wens het onvermogen van de medische commissie aan te tonen om fraude te ontdekken”.
Is het derhalve niet juist te stellen dat de middeleeuwse bezwaren tegen bedevaarten thans in nog even sterke mate van kracht zijn als toen, ook ten aanzien van de geplande tochten in 1975? Wat echter nog een veel belangrijker overweging dient te zijn, is de vraag of de vereringen die pelgrims tijdens hun bedevaart verrichten, niet in strijd zijn met wat over ware christenen in 2 Korinthiërs 5:7 wordt opgemerkt: „Wij leven hier immers in geloof, niet in aanschouwing”? (Sint-Willibrordvertaling) Dienovereenkomstig kan er van de hedendaagse pelgrimstochten hetzelfde gezegd worden als van die in het verleden: ze zijn geen uiting van waar geloof.