Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w78 15/12 blz. 23-25
  • De Bergrede — „Als gij vast, wrijf dan uw hoofd met olie in”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De Bergrede — „Als gij vast, wrijf dan uw hoofd met olie in”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • JEZUS’ RAAD OVER VASTEN
  • Vasten
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Vasten
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vasten — Brengt het u nader tot God?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2009
  • Is vasten een vereiste van God?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
w78 15/12 blz. 23-25

De Bergrede — „Als gij vast, wrijf dan uw hoofd met olie in”

NA OVER het geven van aalmoezen en het gebed gesproken te hebben, vestigde Jezus de aandacht op een derde aspect van de aanbidding waaraan de joden een grote belangrijkheid toekenden, namelijk het vasten. Laten wij echter, voordat wij kennis nemen van wat de Zoon van God over deze kwestie had te zeggen, eens enige achtergrondinformatie beschouwen.

Vasten werd niet specifiek in Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet genoemd. De Wet gebood echter wel dat de Israëlieten zich op de Verzoendag ’in droefheid moesten buigen’, hetgeen als vasten wordt opgevat. (Lev. 23:27; Num. 29:7; zie ook Leviticus 16:29-31; Psalm 35:13; Jesaja 58:3, 5.) Hoewel dit de enige openbare vasten was die door de Mozaïsche wet werd voorgeschreven, vastten de Israëlieten bij vele andere gelegenheden. Zij vastten in het openbaar op de jaarlijkse gedenkdagen van nationale rampen en gedurende tijden van droogte, slechte oogst, pestilentie en oorlog. — Zach. 7:5; 8:19.

Bovendien onderhielden bepaalde personen een vrijwillige, persoonlijke vasten om een speciale gunst van God te ontvangen of wanneer zij rouwden (2 Sam. 12:16). De vasten kon één enkele dag of een veel langere periode duren. De joodse traditie vermeldt dat de werkelijke onthouding van voedsel niet gedurende de gehele periode van 24 uur plaatsvond, maar slechts gedurende de uren dat het dag was. Personen onderhielden zulke vrijwillige vastendagen gewoonlijk slechts wanneer zij zich in moeilijke omstandigheden bevonden.

Met de Farizeeën was het echter anders gesteld. Volgens een gelijkenis van Jezus namen sommige leden van die religieuze broederschap het op zich ’tweemaal per week te vasten’ (Luk. 18:12). Gewoonlijk werden hiervoor de maandag en de donderdag gebruikt. De Farizeeën geloofden klaarblijkelijk dat zij door vrijwillig op een geregelde basis te vasten, zegeningen van God zouden ontvangen en nationale rampspoeden konden afwenden. Tot welke uitersten sommigen gingen, blijkt wel uit wat de Babylonische talmoed over een rabbijn vertelt die in de eerste eeuw G.T. leefde:

„R[abbijn] Zadok heeft veertig jaar lang gevast opdat Jeruzalem niet verwoest zou worden, [en hij werd zo mager dat] als hij iets at, het voedsel [in zijn keel] gezien kon worden [als hij het doorslikte]. Als hij weer op kracht wilde komen, bracht men hem gewoonlijk een vijg, waaruit hij dan het vocht opzoog en die hij vervolgens weggooide.”

JEZUS’ RAAD OVER VASTEN

Jezus begon zijn raad over onthouding van voedsel door te zeggen: „Wanneer gijlieden vast, zet dan niet langer een bedrukt gezicht zoals de huichelaars, want zij vertrekken hun gezicht opdat het de mensen mag toeschijnen dat zij vasten.” — Matth. 6:16a.

Jezus heeft zijn discipelen nooit opgedragen te vasten, en het was van hen bekend dat zij dit niet op een geregelde basis deden (Matth. 9:14, 15). Aan de andere kant schreef de Zoon van God zijn volgelingen niet voor die praktijk geheel en al te mijden. De uitdrukking „wanneer gijlieden vast”, geeft te kennen dat sommigen van zijn discipelen bij speciale gelegenheden vastten. — Zie Handelingen 13:2, 3; 14:23.

Zij mochten echter nooit ’hun gezicht vertrekken, opdat het de mensen zou toeschijnen dat zij vastten’. De huichelaars naar wie Jezus verwees, zorgden er speciaal voor dat zij er „bedrukt” uitzagen. Zij schonken gedurende vastendagen geen aandacht aan hun uiterlijk, vermoedelijk door hun gezicht niet te wassen of te verzorgen en door as op hun hoofd te strooien. Zij deden dit echter in werkelijkheid ’opdat het de mensen mocht toeschijnen dat zij vastten’. Zij genoten van de bewonderende blikken en goedkeurende knikjes van medemensen die onder de indruk waren van hun uiterlijke tentoonspreiding van vroomheid.

Evenals in het geval van mensen die met veel uiterlijk vertoon aalmoezen gaven en die in het openbaar baden om door mensen opgemerkt te worden, zei Jezus over degenen die met overeenkomstige bedoelingen vastten: „Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun beloning reeds ten volle.” (Matth. 6:16b; vergelijk 6:2, 5.) In plaats dat zij zegeningen van God ontvingen, bestond hun „beloning” uitsluitend in de bewondering van medemensen. Zij kregen deze beloning „ten volle”, zodat God er niets aan hoefde toe te voegen.

„Maar als gij vast”, zo vervolgde Jezus, „wrijf dan uw hoofd met olie in en was uw gezicht” (Matth. 6:17). De joden waren gewoon hun lichaam met olie in te wrijven en zich geregeld te wassen. Volgens de joodse traditie was het echter verboden dit op openbare vastendagen te doen, zoals op de Verzoendag en de negende dag van de vijfde maand, Ab (de jaarlijkse herdenkingsdag ter herinnering aan de vernietiging van Gods tempel in Jeruzalem). De Farizeeën namen het op zich tweemaal per week gedurende hun vrijwillige vastendagen overeenkomstige verbodsbepalingen na te komen. Mocht de gelegenheid zich echter voordoen dat Jezus’ luisteraars zouden willen vasten, dan moesten zij ’hun hoofd met olie inwrijven en hun gezicht wassen’. Met andere woorden, zij moesten ervoor zorgen dat zij er normaal uitzagen.

Over de reden waarom zij dit moesten doen, zei Jezus: „Opdat het niet de mensen mag toeschijnen dat gij vast, maar uw Vader, die in het verborgene is” (Matth. 6:18a). Zij moesten niet mensen behagen, maar God, die „in het verborgene is”, ver verwijderd van de blik van menselijke ogen. Zichtbare bewijzen van het feit dat men vastte, waren derhalve overbodig.

Jezus gaf echter de verzekering dat alhoewel mensen misschien geen aandacht en lof schonken aan iemand die zonder uiterlijk vertoon vastte, „uw Vader, die in het verborgene toeziet, het u [zal] vergelden” (Matth. 6:18b). Er kan inderdaad van God gezegd worden dat hij „toeziet” en waarneemt hoe zijn dienstknechten hun aanbidding beoefenen. Bij God telt geen uiterlijke tentoonspreiding van vrome daden, maar een oprecht hart, gepaard aan daden van liefderijke goedheid jegens onze medemensen (1 Sam. 16:7; 1 Kron. 28:9). Jesaja schreef over vasten:

„Inderdaad, in de dag van uw vasten hadt gijlieden behagen, wanneer al uw zwoegers er waren die gij tot werken bleeft aanzetten. Inderdaad, tot ruzie en strijd placht gij te vasten, en om te slaan met de vuist der goddeloosheid [wegens irritatie als gevolg van honger]. Zijt gij niet blijven vasten zoals op de dag waarop gij uw stem in den hoge liet horen? Dient het vasten dat ik verkies als dit te worden, als een dag waarop de aardse mens zijn ziel in droefheid buigt? Om zijn hoofd te buigen net als een bies, en opdat hij louter zak en as als zijn rustbed zou spreiden? Noemt gij dit een vasten en een dag die voor Jehovah aanvaardbaar is?

Is dit niet het vasten dat ik verkies? De boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het jukhout te ontbinden, en de verbrijzelden vrij heen te zenden, en dat gij elk jukhout in tweeën zoudt breken? Is het niet, uw brood aan de hongerige uitdelen, en dat gij de gekwelde, dakloze mensen in uw huis zoudt brengen? Dat gij, ingeval gij een naakte ziet, hem moet bedekken en dat gij u voor uw eigen vlees niet zoudt verbergen?” — Jes. 58:3-7.

Jezus gaf de verzekering dat God degenen die met een juiste beweegreden af en toe vastten, zou „vergelden”. Die vergelding zal alles wat mensen zouden kunnen geven, verre overtreffen. Voor die luisteraars naar de Bergrede hield het zelfs de gelegenheid in als een deel van Gods Messiaanse koninkrijk onsterfelijk leven in de hemel te verwerven. — Luk. 22:28-30; Joh. 14:2-4; Openb. 20:6.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen