Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w62 1/11 blz. 645-650
  • De leer der mormonen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De leer der mormonen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • STANDPUNT TEN AANZIEN VAN DE SCHRIFT
  • OPVATTING OVER DE VADER EN DE ZOON
  • LEVEN EN DOOD
  • HUWELIJK
  • ZENDINGSWERK
  • De Heiligen der Laatste Dagen in de hedendaagse wereld
    Ontwaakt! 1983
  • De Mormoonse Kerk — Een herstel van alle dingen?
    Ontwaakt! 1995
  • „Ze wilden dat ik zelf onderzocht wat de waarheid was”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2013
  • Het Boek van Mormon vergeleken met de bijbel
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
w62 1/11 blz. 645-650

De leer der mormonen

DE KERK van Jezus Christus van de heiligen der laatste dagen is lang geen onbetekenende religieuze organisatie. Met een ledental van ruim anderhalf miljoen in 1960 is ze groot genoeg om haar aanwezigheid in deze moderne wereld te doen gevoelen. De naarstige activiteit van 6000 volle-tijd-zendelingen en ruim 7000 personen die een deel van hun tijd aan het zendingswerk besteden, heeft mensen in vele landen die weinig of niets van de leer der mormonen weten, hiermee in aanraking gebracht. Ten behoeve van die personen zullen wij deze leer eens onder de loep nemen.

Daar de mormonen er aanspraak op maken een totaal verschillende religieuze organisatie te vormen, verwerpen zij krachtig het denkbeeld van enig verband tussen hen en het katholicisme en protestantisme. De oprichter, Joseph Smith, was ervan overtuigd dat er geen waarheid te vinden was in een van deze twee grote religieuze afdelingen van de christenheid. De mormonen gaan er prat op dat zij anders zijn dan andere kerken en bezien hun kerk als de herstelde kerk van Christus, die naar hun mening werd verwoest toen de apostelen stierven. Zij vergeten dat Christus het voornaamste fundament van zijn kerk of gemeente is, wanneer zij concluderen dat deze niet zonder levende apostelen als fundament kon bestaan. Zij geloven dat het herstel van Christus’ kerk begon toen Joseph Smith visioenen van hemelse boodschappers kreeg.

In 1820 had Joseph Smith zijn eerste visioen. Hij beweerde dat hij, terwijl hij alleen in de bossen was, een visioen van twee schitterende personages zag die boven hem stonden en hem zeiden zich bij geen enkele kerk aan te sluiten. Deze personages, zo zegt men, waren de hemelse Vader en zijn Zoon, Jezus Christus. Drie jaar later vertelde hij dat hij weer een visioen had ontvangen. Deze keer vertelde een hemelse boodschapper, die zich Moroni noemde, hem over een verborgen boek dat op gouden platen was geschreven. Nadat hij vier jaar had gewacht haalde hij volgens zijn zeggen, overeenkomstig de instructies van de boodschapper, de platen uit hun schuilplaats. Dit gouden boek is, naar men veronderstelt, het Boek van Mormon.

Joseph Smith beweerde dat hij in 1829 nogmaals een visioen had, bij welke gelegenheid Johannes de Doper hem als een hemelse boodschapper verscheen en hem en zijn metgezel, O. Cowdery, het priesterschap van Aäron verleende, waarna zij elkaar in het geheim doopten. Deze bewering werd geuit ondanks het feit dat de bijbel leert dat het Aäronische priesterschap werd veranderd toen Jezus Christus de Mozaïsche wet afschafte. Men neemt aan dat door dit visioen en nog een van drie apostelen dat daarop volgde, deze twee mannen de autoriteit werd verleend de kerk van Christus te herstellen. — Hebr. 7:11, 12, 18.

STANDPUNT TEN AANZIEN VAN DE SCHRIFT

De mormonen verklaren dat zij de bijbel als het geïnspireerde Woord van God aanvaarden, maar zij zijn er snel bij dit te beperken door te zeggen: „Wij geloven dat de bijbel het woord van God is in zoverre hij juist is vertaald.” Dank zij dit achterdeurtje kunnen zij iedere bijbelse verklaring die met de mormoonse leer in strijd is, verwerpen. Hieruit volgt dus dat de mormoonse leer en geschriften tot maatstaf voor de waarheid worden gemaakt.

Sinds de dagen van de King James vertaling van de bijbel, is de kennis van de bijbeltalen sterk toegenomen en zijn er duizenden zeer oude bijbelmanuscripten gevonden. Door deze factoren is het mogelijk geworden moderne vertalingen van de bijbel te vervaardigen waarvan de tekst zo nauwkeurig is dat deze zeer dicht bij die van de oorspronkelijke geschriften komt. De bijbel is een betrouwbare gids en behoeft noch door de apocriefe geschriften van de katholieke kerk, noch door het Boek van Mormon aangevuld te worden. — 2 Tim. 3:16, 17.

Evenals de katholieke kerk, die weigert de bijbel als de enige autoriteit ten aanzien van religieuze geloofsovertuigingen te aanvaarden, houden de mormonen vol dat er andere autoriteiten zijn die met de bijbel gelijkstaan. Dit standpunt is uiterst belangrijk voor iedere religie waarvan de leer niet helemaal door de bijbel wordt ondersteund. In het boek Why I Am a Mormon brengt W. F. Bennett het mormoonse standpunt onder woorden wanneer hij zegt: „Wij erkennen de waarde van de bijbel, maar eveneens de beperkingen ervan. Wij schrijven geen van de verklaringen erin enig doorslaggevend gezag toe, daar wij geloven dat God de autoriteit om in zijn naam te spreken opnieuw heeft bevestigd en deze aan rechtvaardige mannen heeft toegekend.” Over dit zelfde onderwerp verklaarde Joseph Smith jr. in de Documentary History of the Church: „Ik zei tot de broeders dat het Boek van Mormon het meest juiste van alle boeken op aarde en de hoeksteen van onze religie was en dat iemand meer dan door enig ander boek dichter tot God zou komen door zich aan de voorschriften ervan te houden.” Dient de bijbel niet de hoeksteen van het christelijke geloof te zijn?

De tekst in Ezechiël 37:16, 17 wordt door de mormonen gebruikt om hun bewering te staven dat de bijbel en het Boek van Mormon in een profetie werden voorzegd. Zij betogen dat de twee stukken hout waarover de profeet Ezechiël spreekt deze twee boeken afbeelden. De stukken hout in Ezechiëls profetie hebben echter geen betrekking op boeken, en dit wordt door Ezechiël zelf aangegeven. Hij bestemde het ene stuk hout voor Juda en het andere bestempelde hij als „het stuk hout van Efraïm”. De stam Efraïm stamde van Jozef af en werd het hoofd van de tien stammen die zich in de dagen van koning Rehabeam afscheidden. Omdat deze stam de leiding had, werd de naam Efraïm op het tien-stammen-koninkrijk van toepassing gebracht. Na de bevrijding van de Israëlieten uit de ballingschap aan Babylon, werden de tien stammen met de andere twee stammen en de levieten herenigd. Deze hereniging van het noordelijke en zuidelijke koninkrijk van Israël had Ezechiël voorzegd toen hij erover sprak dat de twee stukken hout één stuk hout zouden worden. De bijbel ondersteunt de bewering dat een ander religieus boek even gezaghebbend zou zijn, dus niet.

OPVATTING OVER DE VADER EN DE ZOON

Betreffende zijn Vader zei Jezus Christus in Johannes 4:24: „God is geest.” De mormonen beweren dat God geen geest is maar een persoon van beenderen en vlees. „Wat ik u wil inprenten”, zo zei Joseph Smith in de Logan Journal van 14 maart 1911, „is dat God werkelijk is, een persoon van vlees en beenderen, net als u en ik. Christus heeft dezelfde gedaante, maar de Heilige Geest is een geestelijke persoon.” Deze drie vormen, volgens het mormoonse geloof, een drieëenheid of godheid, maar niet in dezelfde zin als de drieëenheid van het katholicisme. De mormoonse drieëenheid bestaat uit drie afzonderlijke personen die verenigd zijn in voornemen. Zij spreken over deze drie als God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest.

De mormonen verwijzen naar de bijbelse verklaring dat de mens naar het beeld Gods werd geschapen om hun bewering te staven dat God een lichaam van vlees en beenderen bezit, maar deze conclusie is in strijd met de Schrift. Naar het beeld Gods zijn, wil niet zeggen dat de mens en God van dezelfde substantie zijn. Lichamen van vlees werden voor leven op aarde ontworpen en niet om in het geestenrijk te bestaan. Daarom zei Paulus: „De heerlijkheid van de hemelse lichamen is één soort, en die van de aardse lichamen is een andere soort” (1 Kor. 15:40, NW). De mens gelijkt op God omdat hij Gods eigenschappen weerspiegelt, waardoor hij superieur is aan de dieren.

Het heeft geen enkele zin te beweren dat de hemelse lichamen van God en Christus uit vlees en beenderen in plaats van uit vlees en bloed bestaan. Een lichaam van vlees en beenderen kan zonder bloed niet bestaan, want de bijbel zegt: „Het leven des lichaams is in het bloed” (Lev. 17:11, Lu). Een lichaam dat alleen van vlees en beenderen is, zou daarom levenloos zijn. Het is net zo onmogelijk dat een lichaam van vlees en beenderen zich in het hemelse koninkrijk zou bevinden als een lichaam van vlees en bloed. De apostel Paulus maakt dit duidelijk wanneer hij uitdrukkelijk verklaart dat er geen vlees heen kan gaan. „Vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven.” — 1 Kor. 15:50.

De opgestane Jezus Christus bezat, toen hij na zijn hemelvaart in de nabijheid van God verscheen, geen vleselijk lichaam. Petrus toont aan dat Christus met een geestelijk lichaam werd opgewekt, niet met een stoffelijk lichaam van vlees en beenderen zonder bloed. „Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar den geest” (1 Petr. 3:18). Let ook eens op Paulus’ getuigenis: „De laatste Adam [werd] een levendmakende geest” (1 Kor. 15:45). De vleselijke lichamen die Jezus bezat toen hij na zijn opstanding op aarde was, waren net zulke materialisaties als waarvan de engelen zich bij talrijke gelegenheden tot aan de eerste eeuw toe bedienden. Jezus bezat de macht een vleselijk lichaam te materialiseren.

De onschriftuurlijke conclusie van de mormoonse leer dat God een lichaam van vlees en beenderen bezit, heeft tot de bewering geleid dat God eens mens is geweest. Joseph Smith jr. zei in Times and Seasons van 15 augustus 1844: „Het eerste beginsel van het evangelie is dat wij met zekerheid de aard van God kennen en weten dat wij met hem kunnen converseren zoals de ene mens met de andere spreekt, en dat hij eens een mens als wij is geweest; ja, dat God zelf, de Vader van ons allen, op een aarde heeft gewoond, net als Jezus Christus zelf.” Om dit standpunt te bekrachtigen, zien de mormonen zich veeleer gedwongen zich tot hun eigen geschriften te wenden dan tot de bijbel.

Ook de opvatting dat er een godheid van drie Goden bestaat, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, vindt haar grondslag niet in de bijbel. Deze leert namelijk dat er slechts één God is die zonder gelijke is en dat ook altijd zal blijven. „Voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wien alle dingen zijn en tot wien wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wien alle dingen zijn en wij door Hem” (1 Kor. 8:6). In plaats dat Jezus Christus deel van een godheid uitmaakt en ten slotte gelijk zal zijn aan de Vader, is hij een schepsel die, als andere schepselen, naar de Vader als zijn God opziet en hem in alle eeuwigheid onderworpen is. Daarom zei hij tot Maria: „Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.” — Joh. 20:17; 1 Kor. 15:28.

LEVEN EN DOOD

Evenals de hindoes en boeddhisten geloven de mormonen dat het bestaan van een mens zich uitstrekt van voor de dag van zijn geboorte tot na de dag van zijn dood en dat men hierbij geleidelijk aan opklimt. Zij baseren deze leerstelling op hun opvatting dat de geest van de mens onsterfelijk is. In verband hiermee zei S. L. Richards, een van de mormoonse presidenten: „Volgens hun begrippen sterft de geest van de mens niet alleen nooit, maar maakt deze verschillende stadia van eeuwige vooruitgang door. Wat men ook tijdens zijn leven leert of verwerft, het wordt naar een volgend leven meegenomen. Veroordeling of ’verdoemenis’ is slechts een vertraging in de vooruitgang. Door goedheid wordt de vooruitgang versneld — door het slechte vertraagd. Er bestaat geen denkbare begrenzing voor hetgeen goede mensen kunnen bereiken. Uiteindelijk zullen zij door vooruitgang net zo intelligent en almachtig als God zelf kunnen worden.” Een andere mormoonse zegsman, J. E. Talmage, verklaarde: „Er is in de mens een onsterfelijke geest die reeds als een intelligent wezen leefde voordat het lichaam werd gevormd en die als hetzelfde onsterfelijke individu zal blijven bestaan nadat het lichaam is vergaan.”

De bijbel spreekt zich er zeer duidelijk over uit dat Jezus Christus in het geestenrijk bestond voordat hij mens werd. Indien hetzelfde voor alle mensen zou gelden, zou de bijbel daarover dan niet even duidelijk zijn? Als een dergelijke leerstelling waar was, zou deze van zo groot belang zijn dat de bijbel er beslist melding van zou maken, maar er staat niets over een voormenselijk bestaan van de mens in.

Toch verwijzen de mormonen als bewijs van een voor-bestaan naar een vraag die Jezus’ discipelen betreffende een blinde man stelden. De tekst die zij gebruiken is Johannes 9:1-3 waar staat: „En voorbijgaande zag Hij een man, die sedert zijn geboorte blind was. En zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is? Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders.” Jezus zei echter niet dat hun opvatting juist was. Hij wees hen veeleer terecht toen hij zei dat noch de man noch zijn ouders hadden gezondigd. Het is mogelijk dat deze discipelen met enige rabbijnen geloofden dat iemand vóór zijn geboorte in de schoot van de moeder kan zondigen. Daar hun denkwijze verkeerd was, vormt hun vraag geen ondersteuning voor de leer van het voor-bestaan.

Toen de apostel Paulus over Esau en Jakob sprak, staafde hij het schriftuurlijke standpunt dat het bestaan van een mens begint wanneer hij wordt geboren en niet in enig geestenrijk vóór de geboorte. Paulus zei namelijk: „Toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan” (Rom. 9:11). Zouden zij een voormenselijk bestaan hebben gehad, dan had Paulus dit niet kunnen zeggen. Jezus zelf wees erop dat mensen niet zoals hij uit het geestenrijk boven komen. Tot de joden zei hij: „Gij zijt van de rijken beneden; ik ben van de rijken boven. Gij zijt van deze wereld; ik ben niet van deze wereld.” — Joh. 8:23, NW.

Evenmin vindt de mormoonse geloofsovertuiging dat de geest van een mens zich bij de dood van zijn lichaam afscheidt en zijn bestaan voortzet in een plaats die „paradijs” wordt genoemd — waar hij in de gelegenheid wordt gesteld het evangelie te horen en berouw te tonen over zijn zonden — enige ondersteuning in Gods Woord. De bijbel betoogt dat de doden niet kunnen denken noch beslissingen nemen. Merk eens op wat er in Psalm 146:4, (NW) staat geschreven: „Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn aarde, op die dag vergaan zijn gedachten.” Daar hij niet langer denkt, kan zijn geest niet iets zijn wat zijn bewuste bestaan voortzet, maar eerder de onpersoonlijke levenskracht. Een andere schriftplaats verklaart: „De doden, die zijn zich in het geheel nergens van bewust” (Pred. 9:5, NW). De hoop voor de doden bestaat in een opstanding, een ontwaken uit de dood tot leven.

Petrus’ woorden in 1 Petrus 4:6 ondersteunen het mormoonse standpunt evenmin. Hij sprak niet over de geesten van doden toen hij zei: „Daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wèl, naar den mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden.” Daar degenen die fysiek dood zijn „zich in het geheel nergens van bewust” zijn, worden met de hier genoemde doden dezelfde doden bedoeld als die welke Jezus op het oog had toen hij zei: „Laat de doden hun doden begraven” en dezelfde aan wie Paulus dacht toen hij zei: „Bovendien heeft God u levend gemaakt, ofschoon gij dood waart in uw overtredingen en zonden.” Levende personen die wegens hun zonden dood zijn in Gods ogen, zijn in staat het evangelie te beluisteren, te denken en berouw te tonen. De „geesten in de gevangenis” tot wie Jezus predikte, waren gevallen engelen, niet de geesten van dode mensen. — Matth. 8:22; Ef. 2:1, NW; 1 Petr. 3:18, 19.

HUWELIJK

Naar aanleiding van de onschriftuurlijke overtuiging dat het bewuste bestaan van een mens zich na zijn dood voortzet, wordt door mormonen de bewering geuit dat ook de huwelijksband na de dood blijft bestaan. W. Bennett zegt: „De mormonen geloven dat wanneer de ceremonie in een tempel door iemand die de daartoe noodzakelijke autoriteit bezit, wordt voltrokken, deze vereniging eeuwig van duur is en zich tot na de dood uitstrekt.” Er is niets in de bijbel wat deze conclusie rechtvaardigt.

In tegenstelling tot de mormoonse leer openbaart de bijbel dat de dood de huwelijksband ontbindt. In Romeinen 7:2 staat daarover geschreven: „De gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang deze leeft; wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet, die haar aan dien man bond.” De huwelijksband bindt haar niet langer aan hem. Merk ook op wat Jezus Christus zei: „In de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in den hemel” (Matth. 22:30). Daar zij wat het huwelijk betreft als de engelen worden, zijn zij ongehuwd. Brigham Young erkende de ongehuwde staat van engelen toen hij zei: „Zij zijn ongehuwd en hebben geen gezin of koninkrijk waarover zij heersen.” De waarheid ten aanzien van deze aangelegenheid is dus dat de dood een einde maakt aan de huwelijksband.

ZENDINGSWERK

Er wordt door de mormonen, ten behoeve van het verbreiden van hun geloofsovertuiging, veel zendingswerk verricht, maar niemand in de mormoonse kerk maakt het zendingswerk tot zijn levensberoep of permanente bezigheid zoals Jezus Christus en de apostel Paulus. De zendelingen zijn gewoonlijk jongemannen in het begin van de twintig die twee jaar in Engels-sprekende landen blijven en twee en een half jaar in landen waar een andere taal wordt gesproken. Na dit korte verblijf keren zij naar huis terug om daar weer hun eigen leven in hun gemeenschap te gaan leiden.

Tijdens hun verblijf in een vreemd land werken de zendelingen twee aan twee, terwijl zij van huis tot huis bezoeken brengen. Wanneer een huisbewoner hen binnen nodigt, gaan zij, op een vriendelijke manier, een serie lessen in het geloof van hun kerk geven met het doel de huisbewoner tot hun religie te bekeren. Ook al zou de huisbewoner zich in hun vriendelijkheid verheugen en voor geestelijk onderricht en leiderschap van hen afhankelijk worden, dan nog hebben zij niet voldoende belangstelling voor hem om langer dan de twee of twee en een half jaar die van hen wordt verlangd in het land te blijven. Wanneer zij vertrekken, wordt de huisbewoner aan een nieuw koppel zendelingen overgedragen, indien er een ander koppel komt.

Het is boven enige twijfel verheven dat de mormonen oprecht zijn in hun geloof, maar oprechtheid bestempelt hun geloof nog niet als waar. Of iets al dan niet waar is, wordt niet bepaald door een persoonlijke overtuiging. Vele personen hebben sinds de tijd van de apostelen beweerd dat zij visioenen hadden en profeten van God waren. De vaste overtuiging van degenen die in hen geloofden, maakte de leer van deze personen echter nog niet tot waarheid. Meestal moesten deze door zichzelf aangestelde profeten hun eigen geschriften heilig verklaren om de ondersteuning voor hun leerstellingen te vinden die de bijbel niet verschaft. De beste bescherming tegen een dergelijke misleiding is, religieuze leerstellingen met de bijbel te vergelijken. Gebruik de bijbel als de maatstaf der waarheid. Volg de raad van Johannes op: „Geliefden, gelooft niet iedere geïnspireerde uiting, maar beproeft de geïnspireerde uitingen om te zien of ze hun oorsprong vinden bij God, omdat er vele valse profeten in de wereld zijn uitgegaan.” — 1 Joh. 4:1, NW.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen