Een fantastische hoop
ZAL de dood voor altijd voortduren en slachtoffers blijven eisen? Of bestaat er enige hoop dat de dood teniet gedaan zal worden en dat zij die in de greep ervan verkeren, bevrijd zullen worden?
Aangezien Jehovah God aan het eerste mensenpaar, Adam en Eva, leven gaf, is het ook logisch dat hij het leven kan teruggeven aan degenen die nu in de dood slapen. Dit was ook hetgeen de patriarch Job uit de oudheid geloofde. Wegens het ernstige lijden dat hij verduurde, richtte hij zich tot God met de woorden: „O, dat gij mij in Sjeool [het graf] zoudt verbergen, . . . dat gij mij een tijdslimiet zoudt stellen en aan mij zoudt denken! . . . Gij zult roepen, en ikzelf zal u antwoorden. Naar het werk van uw handen zult gij een vurig verlangen hebben.” — Job 14:13-15.
Basis voor hoop
Krachtens het feit dat God Adam en Eva met een voortplantingsvermogen begiftigde, vormen mensen ’het werk van Gods handen’. Als nakomelingen van de zondaar Adam zijn wij weliswaar onvolmaakt en onderworpen aan de dood, nochtans wil God niet dat de gehele menselijke familie tot het levenloze stof waaruit hij de eerste mens Adam schiep, terugkeert. Hij smacht of verlangt naar de dag die hij heeft vastgesteld om miljarden dode mensen tot het leven terug te brengen.
Opdat wij vertrouwen zouden hebben in zijn vermogen de doden op te wekken, heeft Jehovah God op bepaalde momenten mensen hiertoe de macht verleend, terwijl hij tevens mensen ertoe inspireerde een betrouwbaar verslag over vroegere opstandingen vast te leggen. Dit verslag treft men in de bijbel aan. Wat leren we eruit?
De Hebreeuwse profeet Elia wekte de enige zoon van een weduwe in de stad Sarfath op (1 Kon. 17:21-23). Te Sunem, in het noorden van Israël, wekte Elisa, de opvolger van Elia, de enige zoon van een vooraanstaande, gastvrije vrouw op. — 2 Kon. 4:8, 32-37.
Vele eeuwen daarna verschafte Jezus een aantal mensen die een geliefde in de dood hadden verloren, grote vreugde door deze personen uit de doden terug te roepen. Jaïrus, een presiderende dienaar in een synagoge nabij de Zee van Galiléa, mocht de vreugde smaken zijn dochtertje uit de doodsslaap te zien ontwaken. Een weduwe te Naïn, ten zuidwesten van de Zee van Galiléa, zag haar enige zoon weer tot leven komen op de baar waarop men hem naar een graf buiten de stad droeg. Maria en Martha van Bethanië, niet ver van Jeruzalem, ontvingen hun broer terug nadat hij vier dagen dood was geweest. — Mark. 5:22, 35, 41-43; Luk. 7:11-17; Joh. 11:38-45.
Later werden twee van Jezus’ apostelen gebruikt om dode personen tot het leven terug te brengen. De apostel Petrus wekte Dorkas (Tabitha) op in de kustplaats Joppe, aan de Middellandse Zee (Hand. 9:36-42). En te Tróas, in de Romeinse provincie Asia, wekte de apostel Paulus Eútychus uit de doden op. — Hand. 20:6-12.
De meest opmerkelijke opstanding aller tijden was de opstanding van Jezus Christus. Die opstanding werd grondig als feit gestaafd. Ruim vijfhonderd getuigen zagen de opgestane Christus. Zo overweldigend was het bewijs dat de apostel Paulus zich genoopt voelde erop te wijzen dat ontkenning van de opstanding in feite een ontkenning inhield van het hele geloof in Christus. Hij verklaarde: „Indien er werkelijk geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. Maar indien Christus niet is opgewekt, is onze prediking stellig vergeefs, en ons geloof is vergeefs. Dan blijken wij bovendien valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd dat hij de Christus heeft opgewekt, die hij echter niet opgewekt heeft indien de doden werkelijk niet worden opgewekt.” — 1 Kor. 15:13-15.
Soorten van opstanding
De opstanding van Jezus Christus verschilde overigens wel volledig van die van alle anderen die tijdens de eerste eeuw van de gewone tijdrekening en daarvoor tot het leven waren teruggebracht. Hij onderging een verandering van natuur. De bijbel vertelt ons dat hij ’ter dood is gebracht in het vlees’ maar „levend gemaakt in de geest” (1 Petr. 3:18). Slechts degenen die uit de mensheid zijn gekozen om met hem te regeren, delen in een zelfde opstanding als hij — een opstanding tot onsterfelijk geestelijk leven in de hemel. Over hen spreekt de bijbel: „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openb. 20:6.
Merk op dat deze soort van opstanding de „eerste opstanding” wordt genoemd. Bijgevolg moet er ook een andere opstanding zijn, die ten deel zal vallen aan de miljarden dode mensen die onder de heerschappij van Christus en deze medekoningen en medepriesters van hem zullen staan. Weergevend hoe hij deze latere opstanding in een visioen zag, schreef Johannes: „De zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades [het graf] gaven de doden in hen op.” — Openb. 20:13.
Maar waar zullen al die dode personen worden opgewekt? Zij zullen tot leven op aarde worden opgewekt, evenals degenen die door de Hebreeuwse profeten, door Jezus en door diens apostelen werden opgewekt. Dat er een opstanding tot aards leven zal zijn wordt ook bevestigd door hetgeen Johannes onthult omtrent de veranderde omstandigheden die dan onder de mensen op aarde zullen heersen. Wij lezen: „De tent van God is bij de mensen . . . En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” — Openb. 21:3, 4.
Maar zou de verwijdering van de dood niet onnoemlijke overbevolkingsproblemen op aarde geven? Nee. Waarom niet? Omdat het Gods oorspronkelijke voornemen was dat de aarde gevuld en niet overbevolkt zou worden (Gen. 1:28). Wij kunnen er derhalve van verzekerd zijn dat Degene die het vermogen bezit de doden tot het leven terug te brengen, er ook geen moeite mee zal hebben er zorg voor te dragen dat deze aarde een verrukkelijke woonplaats voor de mens zal blijven.
Wat zal worden opgewekt?
Mensen uit de doden opwekken, is stellig een verbazingwekkend wonder. Aangezien dat wat de mens als persoon is, onverbrekelijk verbonden lijkt met zijn fysieke lichaam, vinden veel mensen het moeilijk te begrijpen hoe de opstanding mogelijk zal zijn. In de meeste gevallen blijft van iemands lichamelijke organisme niets over. Het lichaam wordt misschien zelfs verbrand of verslonden door vogels, vissen of verscheurende dieren. Hoe kunnen degenen die een opstanding krijgen, dan werkelijk dezelfde personen zijn als degenen die stierven?
De schepping van Adam maakt duidelijk dat wat hem tot een persoon maakte, van God afkomstig was. De elementen waaruit Adam werd genomen, bezaten geen persoonlijkheid. Toen Jehovah God echter energie gaf aan het levenloze lichaam dat was samengesteld uit elementen van de grond, werd Adam een persoon met een onderscheiden persoonlijkheid. Het bezit van de levensgeest die God in het levenloze lichaam bracht, was hetgeen Adam tot een levende ziel maakte. — Vergelijk Genesis 1:21, 24 in verband met „ziel”.
En datgene wat Adams nakomelingen tot de personen maakt die zij zijn, is niet de substantie waaruit hun lichaam bestaat, maar de erfelijke kenmerken die via die substantie worden doorgegeven — de eigenschappen, karakteristieke trekken en vermogens die de bezitter van anderen als persoon onderscheidt. Bovendien staat het menselijk lichaam zelfs tijdens het leven voortdurend aan veranderingen bloot. De moleculen waaruit iemands lichaam op dit moment bestaat, zijn niet dezelfde als die waaruit het zo’n zeven jaar geleden bestond. Niettemin is hij nog steeds dezelfde persoon, ook al zijn de samenstellende delen van zijn lichaam wat de moleculen betreft volkomen anders. Hoe komt dat? Doordat de lichaamsorganen en lichaamskenmerken ondanks de geleidelijke vervanging van de moleculen hetzelfde zijn gebleven, tot zelfs de vingerafdrukken aan toe.
Het is dus duidelijk dat de opstanding niet afhankelijk is van het behoud van dezelfde moleculen. Het lichaam van de opgewekte persoon kan zelfs van een geheel andere substantie zijn, zoals dit bijvoorbeeld het geval is met degenen die tot geestelijk leven in de hemel worden opgewekt. Over de hemelse opstanding schrijft Paulus: „Wat gij zaait, wordt niet levend gemaakt tenzij het eerst sterft; en aangaande wat gij zaait, gij zaait niet het lichaam dat zich zal ontwikkelen, maar louter een korrel, misschien van tarwe of een van de overige graansoorten; maar God geeft er een lichaam aan zoals het hem heeft behaagd, en aan elk van de zaden zijn eigen lichaam. . . . Er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen, maar de heerlijkheid van de hemelse lichamen is één soort en die van de aardse lichamen is een andere soort. . . . Zo is het ook met de opstanding der doden. Het wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Het wordt gezaaid als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam. Indien er een fysiek lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam” (1 Kor. 15:36-44). Willen uit de doden opgewekte personen echter dezelfde persoonlijkheden zijn, dan moeten zij de persoonlijke identiteit van hun vroegere leven dragen.
Dat ontastbare iets — de kenmerken en eigenschappen die georganiseerde materie tot een onderscheiden persoonlijkheid maken — berust bij God, en hij is in staat die identieke persoonlijkheid in het opgewekte lichaam terug te plaatsen. Daarom is die uit de doden opgewekte persoon ook niet louter een kopie van de oorspronkelijke persoon. Hij is de identieke persoon, in het bezit van elk mentale en emotionele kenmerk dat hem tot degene maakte die hij vóór zijn dood was.
Dit verklaart ook waarom Jezus tot zijn discipelen zei: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna” (Matth. 10:28). Mensen kunnen weliswaar het leven wegnemen, het lichaam levenloos maken. Maar zij kunnen iemand niet het recht ontnemen een levende ziel te zijn. Dat recht heeft iemand van God ontvangen en geen mens kan een ander mens de voorziening ontrukken die God gaat treffen om personen uit de doden op te wekken. Slechts God kan iemand de gelegenheid ontnemen opnieuw leven te hebben als een ziel. Wanneer dat het geval is, is de persoon volledig vernietigd. Zelfs al zouden de identieke moleculen waaruit iemands lichaam heeft bestaan, bij elkaar gevoegd kunnen worden, dan zou dit nog van generlei waarde zijn wanneer God hem niet het recht zou verschaffen opnieuw te leven. God alleen kan die benodigde levenskracht verschaffen.
De opstanding uit de doden is derhalve alleen mogelijk wegens het feit dat God bestaat. Hoewel niet alle details uitvoerig worden besproken, verschaft de bijbel voldoende informatie om iemands geloof in de opstanding hecht te funderen. U kunt zowel nu als in de toekomst voordeel trekken van deze fantastische hoop. Hoe?
[Illustratie op blz. 9]
Wat zal het geweldig zijn wanneer de leden van iemands eigen gezin uit de doden terugkeren!