Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w51 15/5 blz. 147-151
  • De pijnigingen die de Rijke Man ondergaat

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De pijnigingen die de Rijke Man ondergaat
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehova’s koninkrijk 1951
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HOE IN PIJNIGINGEN
  • ABRAHAM IN DE VERTE GEZIEN
  • HUIDIGE TEGENHANGER
  • DE THEOCRATIE ZOEKEN
  • De bedelaar en de rijke man ondergaan een verandering
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehova’s koninkrijk 1951
  • Geen verlichting voor de rijken, maar vertroosting voor de armen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehova’s koninkrijk 1951
  • Wat voor plaats is de hel?
    U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven
  • Een rijke man in Hades
    Is dit leven alles wat er is?
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehova’s koninkrijk 1951
w51 15/5 blz. 147-151

De pijnigingen die de Rijke Man ondergaat

IN ONZE vorige uitgave hebben wij de gelijkenis van de Rijke Man en Lazarus besproken tot en met het eerste gedeelte van Lukas 16:22. Aan de hand van de Schrift werd het bewijs geleverd waaruit blijkt dat de begunstigde rijke man en de bedelaar Lazarus twee klassen symboliseerden: de rijke man de zeer begunstigde religieuze geestelijken onder hen die belijden Gods volk te zijn, en de bedelaar Lazarus de verachte, verwaarloosde mensen die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft en die hongeren en dorsten naar van God afkomstige waarheid en rechtvaardigheid. De gelijkenis was eerst van toepassing op de Joden of Israëlieten, tot wie Jezus de gelijkenis sprak. Onder hen sloot de „rijke man”-klasse de overpriesters, de schriftgeleerden, de Farizeeërs en de Sadduceeërs, en andere religieuze leiders in, die tegen Jezus waren gekant en zijn leringen beschimpten. Doordat Jezus en zijn discipelen het goede nieuws van het Koninkrijk predikten tot de armen en gekwelden, die gaarne naar hem luisterden, werden deze armen en gekwelden verrijkt met de waarheid van God en met voorrechten hem op de juiste wijze te dienen. Het betekende de dood ten aanzien van de toestand waarin zij gelijk bedelaars en geestelijk ziek waren. Het maakte hen voor het verkrijgen van religieus onderricht onafhankelijk van de „rijke man”-klasse. Het bracht hen in de gunst van Jehova God, die door Abraham werd afgebeeld, waar zij zich ten volle konden vergasten aan de geestelijke „tafel van Jehova”. Op deze wijze, om de gelijkenis aan te halen, ’stierf de bedelaar en werd hij door de engelen weggedragen naar de boezempositie van Abraham.’

1. Wat overkwam de rijke man toen hij stierf? Wat werd door zijn dood afgebeeld?

HETGEEN de „rijke man” thans overkomt, is het tegenovergestelde van de gunst die de bedelaar Lazarus werd bewezen. In Lukas 16:22, 23 wordt ons verteld: „Ook de rijke man stierf en werd begraven. En in Hades hief hij zijn ogen op, terwijl hij in pijnigingen was, en hij zag Abraham in de verte en Lazarus in de boezempositie bij hem” (NW). De dood van de „rijke man” betekende niet de physieke dood van enige leden van die klasse. Het beeldde hun dood af ten aanzien van de bevoorrechte, gunstige positie die zij tot nu toe hadden genoten en waarin zij de Lazarus-klasse hadden behandeld als verachte, zieke bedelaars. Dus wanneer en hoe stierf de „rijke man”-klasse en werd ze begraven?

2, 3. (a) Wanneer stierf de „rijke man”-klasse? (b) Op welke wijze ontdeed Jezus hen van hun linnen en purper en verwoestte hij hun tafel?

2 Deze klasse stierf op dezelfde tijd dat de Lazarus-klasse de verandering onderging waardoor ze in een betere toestand geraakte. Datgene waardoor werd teweeggebracht dat er een eind kwam aan de ongunstige toestand waarin deze arme klasse verkeerde, was er ook de oorzaak van dat de „rijke man”-klasse stierf ten aanzien van hun speciale voorrechten, welke zij schijnbaar in Gods gunst genoten. Dit geschiedde toen Johannes de Doper bekering kwam prediken omdat Gods koninkrijk nabij was. Hij keerde de mensen tot Jezus als het „Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”, de Gezalfde, de Christus. Johannes stelde hun zelfrechtvaardigheid aan de kaak, noemde hen „adderengebroed” en toonde hun dat zij gevaar liepen met vurige vernietiging te worden gedoopt in de komende gramschap die God over Israël zou uitstorten. Zij hadden net zo goed als de zondige, arme mensen die door de wet van Mozes werden veroordeeld, bekering nodig. Zij moesten niet denken dat zij het beloofde „zaad van Abraham” waren ten gevolge van hun natuurlijke afstamming van die getrouwe Hebreeër. — Matth. 3:7-12, NW.

3 Doch Jezus zelf was nog dodelijker voor de „rijke man”-klasse in hun linnen en purperen kleding en aan hun rijke tafel. Daar zij zichzelf rechtvaardig verklaarden, schenen zij in de ogen van de Lazarus-klasse eens op een hoog voetstuk te staan, doch in Gods ogen waren zij in werkelijkheid walgelijk. Jezus stelde hen als zodanig aan de kaak voor de Lazarus-klasse (Luk. 16:15, NW). Aldus ontdeed hij hen van hun linnen van zelfrechtvaardigheid. Hij ontdeed hen van hun purper, dat wil zeggen, van hun aanspraken op koninklijke rechten in Gods koninkrijk, toen hij verklaarde dat de hoeren, zondaren en belastinggaarders van de bedelaar-klasse vóór hen het Koninkrijk ingingen. Hij bracht zijn verklaring tot een hoogtepunt met het schrikwekkende oordeel: „Het koninkrijk Gods zal van u worden genomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten er van voortbrengt” (Matth. 21:43, NW). Hij verwoestte hun religieuze tafel voor hen toen hij zich van hen afwendde en de verborgenheden van het Koninkrijk en het voorrecht van de Koninkrijksprediking aan de armen van de Lazarus-klasse toevertrouwde, en zeide: „Ik loof u in het openbaar, Vader, Here des hemels en der aarde, omdat gij deze dingen voor de wijzen en intellectuelen hebt verborgen en ze aan kleine kinderen hebt geopenbaard. . . . Komt tot mij, gij allen die zwoegt en zwaar belast zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en nederig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn last is licht” (Matth. 11:25-30 en Luk. 10:21-24, NW). Toen de „rijke man”-klasse hem opzettelijk verwierp en zijn dood bewerkte, werd hierdoor hun dood als geestelijk bevoorrechten bezegeld. Hun religieuze tafel werd een val en hun rijke dis een dodelijke strik voor hen. _ Rom. 11:7-9.

4. Wordt in de gelijkenis beschreven dat Lazarus werd begraven toen hij was gestorven, en dat hij naar de hel ging? Waarom?

4 Wij hebben reeds opgemerkt dat in de gelijkenis niet wordt gezegd dat Lazarus werd begraven en naar de hel, Hades of Sheol ging. Maar van de rijke man wordt er wel in gezegd dat hij „stierf en werd begraven” en zich „in Hades” bevond. Dat hij was gestorven, werd op die dag van het Pinksterfeest, tien dagen nadat Jezus ten hemel was gestegen ten einde met de waarde van zijn menselijke slachtoffer in Gods tegenwoordigheid te verschijnen, in het openbaar betuigd. Toen werd de heilige geest uitgestort op de eerste leden van de Lazarus-klasse. De geest was een bewijs dat zij door God waren aangenomen, Christus’ rechtvaardigheid hun was toegerekend en zij erfgenamen van Gods koninkrijk werden. Voor de arme mensen viel op die dag van het Pinksterfeest het geestelijke voedsel betreffende zijn door Christus geregeerde koninkrijk niet van de tafel van de „rijke man”. Neen, het kwam door bemiddeling van de discipelen die in de „boezempositie van Abraham” waren opgenomen. Op die dag begon Petrus, en niet de „rijke man”-klasse, de „sleutels van het koninkrijk der hemelen” te gebruiken. Ongeveer 3000 Joden keerden zich tot de tafel van de Grotere Abraham, werden gedoopt en ontvingen de uitgestorte geest. Aldus begon de Lazarus-klasse verhoogd te worden uit de toestand waarin zij dood in overtredingen en zonden waren, en er werd mede begonnen hun een plaats te geven „tezamen . . . in de hemelse gewesten in eendracht met Christus Jezus” (Hand. 2:1-42; Matth. 16:19; Ef. 2:1-6, NW). Hoe zou er derhalve in de gelijkenis kunnen worden beschreven dat Lazarus in Hades, Sheol, de hel of het gemeenschappelijke graf der mensheid is? Dat zou niet kunnen.

5. In welk opzicht was de „rijke man”-klasse dood en toch levend?

5 Maar wat de „rijke man”-klasse betreft: Doordat zij Jezus verwierpen en halsstarrig aan de werken der Wet vasthielden ten einde zichzelf tot leven te rechtvaardigen, bewezen zij door de Wet te zijn vervloekt. Daarom stierven zij ten aanzien van het voorrecht met Jezus Christus als het beloofde Zaad van Abraham te worden verenigd. Tot aan hun physieke dood leefden zij voort in het vlees, evenals de leegloopster over wie de apostel schreef: „Zij die genot vindt in bevrediging der zinnen, is dood hoewel zij leeft” (1 Tim. 5:6, NW). De Wet, waaraan zij vasthielden, bleek voor hen ten dode te zijn, doordat ze hen als vervloekte zondaren ter dood veroordeelde (Rom. 7:9-11). Daar zij in het vlees voortleefden, hoewel zij in Gods ogen dood waren, konden zij zien wat er met de Lazarus-klasse geschiedde en zij konden door dit gezicht worden gekweld.a

6. Wanneer werd de „rijke man”-klasse destijds begraven?

6 Voor zover het de Joden betreft, werd de „rijke man” drie en half jaar na Pinksteren begraven. Waarom toen op zijn laatst? Omdat toen, in het huis van de Italiaanse hoofdman over honderd, Cornelius, het goede nieuws van Gods koninkrijk voor de eerste maal tot de verachte onbesneden heidenen werd gepredikt. De „rijke man”-klasse onder de Joden verrichtte niet de prediking. Neen, zij bewezen niet een zegen voor alle natiën der aarde te zijn in overeenstemming met Jehova’s belofte aan Abraham. Degene die tot Cornelius predikte, was een lid van de verachte Lazarus-klasse, de apostel Petrus, die met de „sleutels van het koninkrijk” was toegerust (Hand. 10:1 tot 11:18). De „rijke man”-klasse was verstoken van elke levengevende boodschap en niet actief in Gods dienst, en ze was daarom als dood en begraven.

7. Indien de hel het graf is, hoe kan er dan worden afgebeeld dat zij daar spreken?

7 Doch, zult gij vragen, indien de hel slechts het gemeenschappelijke graf der mensheid is, hoe kan er dan worden afgebeeld dat de rijke man spreekt in de hel? Omdat het een gelijkenis is. Het sterven, begraven worden en in de hel zijn, worden dus op symbolische wijze gebruikt. Door dit feit wordt aangetoond dat het een gelijkenis is, want indien de „rijke man”-klasse werkelijk in de hel zou zijn waarover de Bijbel spreekt, zouden zij niet kunnen spreken of iets kunnen zien. „Laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in Sheol” (AS) — „zwijgen in het graf” (Statenvert.) — „naar de hel worden gebracht” (Dy). Dit wordt gezegd in Psalm 31:17 (Ps. 31:18, Statenvert.; Ps. 30:18, Dy). En in Prediker 9:5, 10 lezen wij: „De levenden weten tenminste nog, dat zij eens zullen sterven, maar de doden weten helemaal niets. . . . Doe, al wat uw hand in staat is te doen; want geen werken of peinzen, geen kennis of wijsheid is er meer in de onderwereld [hel] [(PC, Dy) — in Sheol (AS) — in het graf (Statenvert.)], waarheen ge gaat.” Wanneer iemand zich in de toestand bevindt die gelijk Sheol, de hel, of het graf is, is hij niet actief in Gods dienst noch leert hij iets van de waarheid. In die toestand bevindt de „rijke man”-klasse zich en zij kunnen de verandering van toestand zien die de Lazarus-klasse ondergaat, en kunnen spreken en klagen. Het is als toen de psalmist over zichzelf in wanhoop zeide: „Mijn leven raakt tot aan het graf [Sheol]. Ik ben gerekend met degenen, die in den kuil nederdalen; ik ben geworden als een man, die krachteloos is; afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt, en zij zijn afgesneden van Uw hand. Gij hebt mij in den ondersten kuil gelegd, in duisternissen, in diepten. Uw grimmigheid ligt op mij.” — Ps. 88:4-8, AS.

HOE IN PIJNIGINGEN

8. Bewijst het feit dat hij daar ’in pijnigingen is’ niet dat er in de hel vuur is en pijniging van bewuste zielen? Waarom?

8 Doch indien Hades, Sheol, of de hel het gemeenschappelijke graf der mensheid is, waar geen gewaarwording, kennis of activiteit is, hoe kan er in de gelijkenis dan over de rijke man in Hades worden gezegd dat „hij in pijnigingen was”? In het volgende vers zegt hij dat het ten gevolge van een ’gloeiend vuur’ is. Toont dit niet aan dat er in Hades, Sheol, of de hel vuur is en dat bewuste menselijke zielen daar worden gepijnigd? In het geheel niet. Dit is een gelijkenis, en Sheol of Hades wordt gebruikt om de toestand van de „rijke man”-klasse af te beelden terwijl deze klasse hier nog te midden van ons op aarde is. Deze klasse kan dus worden afgebeeld als zijnde in Sheol of Hades of de hel en tegelijkertijd in pijnigingen veroorzaakt door een gloeiend vuur. De rijke man kan niet worden afgebeeld als zijnde in Gehenna, omdat dan niet kan worden afgebeeld dat hij sprak, want Gehenna of de „poel des vuurs, die met sulfer brandt”, is een symbool van de „tweede dood”, de volkomen vernietiging waaruit geen opstanding is. — Openb. 19:20; 20:14. Zie voetnoot.b

ABRAHAM IN DE VERTE GEZIEN

9. Wat zag de rijke man in de verte? Wat betekende dit voor hem?

9 De „rijke man”-klasse was, hoewel zij in hun religieuze rijk levend waren, dood ten aanzien van God en als begraven in Hades of de hel voor zover het zijn actieve dienst betrof. Om deze reden konden zij worden afgebeeld als dood en begraven in Hades of het graf en zij konden toch levend zijn, in staat zijn op te zien, in de verte te zien en ook pijniging te ondergaan. Door hetgeen zij zagen, ondergingen zij nog meer pijnigingen: „hij zag Abraham in de verte en Lazarus in de boezempositie bij hem.” Dit betekent dat de „rijke man”-klasse zag dat zij als het natuurlijke zaad van Abraham niet de zegen ontvingen. Zij zagen de Grotere Abraham, Jehova God, ver van zich vandaan en zij zagen dat zijn gunst naar het Joodse overblijfsel en de heidenen ging die in Jezus geloofden en hem navolgden. Verre van het beloofde zaad van Abraham te zijn, dat tot zegen voor alle geslachten en natiën der aarde zou zijn, waren zij een vloek voor hen. Paulus zeide: „Zij (behagen) God niet, maar zijn tegen de belangen van alle mensen, daar zij ons trachten te verhinderen tot de natiën te spreken, opdat deze gered konden worden, met het gevolg dat zij de maat van hun zonden altijd vol maken” (1 Thess. 2:15, 16, NW). Zowel Paulus als Barnabas zei tot hen: „Het was noodzakelijk dat het woord Gods eerst tot u werd gesproken. Aangezien gij het van u afwerpt en u het eeuwige leven niet waardig oordeelt, ziet! wij keren ons tot de natiën. Jehova heeft ons trouwens het gebod daartoe opgelegd in de volgende woorden: ’Ik heb u aangesteld als een licht voor natiën, opdat gij het verst verwijderde gedeelte der aarde tot redding zoudt zijn.’” — Hand. 13:46, 47, NW.

10. Wat betekende het voor de Lazarus-klasse in de boezempositie te zijn? Wat betekende het voor de „rijke man”-klasse daar niet te zijn?

10 Zij zien de Lazarus-klasse dus in de boezempositie bij Abraham, derhalve aan een maal of aan een feestmaal met Abraham en op de eerste rustbank bij hem, waardoor wordt aangeduid dat zij in zijn speciale liefde en gunst zijn (Joh. 13:23, 25; Deut. 13:6; 28:54, 56; 2 Sam. 12:3, 8; Micha 7:5). Dit betekent dat zij in de boezemgunst van de Grotere Abraham, Jehova God, zijn en gemeenschap met hem hebben. Zij zijn aangenomen als zonen van God om te worden verenigd met Jezus Christus, het ware Zaad van Abraham, en daarom vergasten zij zich aan de „tafel van Jehova” aan de verborgenheden en waarheden van het Koninkrijk en aan de zuivere aanbidding en dienst van God (1 Joh. 1:3, 7; Joh. 4:34; Jak. 1:27). Doch de „rijke man”-klasse staat buiten al deze gunst, in de verte. De Lazarus-klasse is gelijk Izak, de zoon die Abraham bij zijn geliefde vrouw Sara had, de zoon die Abrahams erfgenaam werd gemaakt. Zoals God zeide: „In Izak zal uw zaad worden genoemd” (Rom. 9:7; Gal. 4:28, NW). Maar de „rijke man”-klasse is gelijk Ismaël, de zoon die Abraham bij de slavin Hagar had. God verwierp Ismaël als het zaad en deze laatste werd daarom verstoten en weggezonden opdat hij Izaks leven niet zou bedreigen. Evenzo werden zij die tot de „rijke man”-klasse behoorden, ook al waren zij Abrahams natuurlijke afstammelingen, uit Gods gunst verstoten. Om deze reden vervolgen zij de Lazarus-klasse uit bittere afgunst en wraak, gelijk Ismaël deed. — Gal. 4:22-30. NW.

11, 12. Op welke wijze waren zij in Jezus’ dagen in pijnigingen? Hoe in de dagen der apostelen?

11 Geen wonder dat de „rijke man”-klasse in pijnigingen is. In Jezus’ dagen werden zij door zijn boodschap gepijnigd. Nadat hij hun religieuze overleveringen en voorschriften als tegengesteld aan Gods Woord en geboden aan de kaak had gesteld, zeiden de discipelen: „Weet gij dat de Farizeeërs zijn gestruikeld bij het horen van hetgeen gij hebt gezegd?” Toen hij weeën over hen uitsprak wegens hun religieuze huichelarij en zelfrechtvaardigheid, zeide een van hen: „Leraar, door dit te zeggen, beledigt gij ons ook.” Hierdoor werd Jezus niet tot zwijgen gebracht, maar hij ging door en zeide hen dat zij de sleutel der kennis van de mensen hadden weggenomen. Gepijnigd doordat zij vernamen dat Jezus in de tempel leerde, zonden zij dienaren uit om hem te arresteren, doch de dienaren weigerden hem te arresteren en kwamen terug met de pijnigende bekentenis: „Nimmer heeft een andere man zo gesproken.” Toen hij zijn gelijkenis van de wijngaard uitsprak en zij begrepen dat zij werden bedoeld met de moordenaars die er in voorkwamen, trachtten zij hem in hun geestelijke foltering te grijpen, maar zij grepen hem niet, want zij vreesden de mensen die er bij waren. — Matth. 15:12-14; Luk. 11:45; Joh. 7:32, 45, 46; Matth. 21:45, 46, NW.

12 Tenslotte lieten zij hem doden, in de veronderstelling hun pijniging te doen afnemen. Doch sedert Pinksteren werden door de Lazarus-klasse hun pijnigingen slechts hernieuwd. De priesters, de oversten des tempels en de Sadduceeërs werden bijvoorbeeld geërgerd omdat Petrus en Johannes de mensen in de tempel onderwezen over Jezus en zijn opstanding. Maar arrestaties en gevangenneming joegen de apostelen geen vrees aan en brachten hen niet tot zwijgen. Zij werden vrijmoediger en de prediking in Jeruzalem werd intensiever verricht, waardoor de religieuze hoofden nog meer werden geprikkeld. Door het getuigenis dat Stefanus gaf toen hij voor hen stond, voelden zij zich diep gegriefd. Tandenknarsend en schreeuwend stortten zij zich allen op hem, wierpen hem buiten de stad en stenigden hem dood. Saulus van Tarsen, die hiervan getuige was, bevorderde op krachtdadige wijze een hevige vervolging van de Christenen der Lazarus-klasse. Daar hij dol van woede was tegen hen, blies hij bedreigingen en moord tegen hen. Doch voor hem was het alsof hij gelijk een os tegen de prikkels sloeg en er diep door werd gestoken. Toen Saulus veranderde en de apostel Paulus werd en hij en Barnabas tot grote scharen mensen predikten, werden de religieuze leiders met afgunst vervuld en op lasterlijke wijze spraken zij datgene tegen wat door Paulus en Barnabas tot de mensen werd gezegd, en daarna vervolgden zij hen omdat zij zich met de boodschap tot de niet-Joden keerden. Er wordt herhaaldelijk bericht dat zij in woede tegen Paulus en zijn medezendelingen opkwamen. In welk een pijniging bevonden zij zich! Hoe werden zij door de hitte van de vlammende boodschap van veroordeling en ontmaskering verzengd en verschroeid!c

HUIDIGE TEGENHANGER

13, 14. Wie hebben als de huidige tegenhanger van de rijke man gehandeld?

13 De religieuze overheidspersonen en leiders van het Jodendom, uit wie de „rijke man”-klasse van die eerste eeuw bestond, vinden hun huidige tegenhanger in de geestelijken, de religieuze leiders en de ondersteuners van de Christenheid in deze tijd. Zij vertegenwoordigen stelsels die zich in de menselijke maatschappij hebben verschanst en die een hoge ouderdom en eeuwenoude tradities hebben. Aldus hebben zij met hun rijkdom en met de invloed die zij bij de heersers dezer wereld bezitten, voor zichzelf een zeer vooraanstaande plaats, achting, invloed en heerschappij over de mensen verworven. Uiterlijk hebben zij de mensen zeer rechtvaardig en heilig toegeschenen, zodat hen critiseren heiligschennend, lasterlijk en ongodsdienstig scheen. Zij hebben zich gekoesterd in de gunst van de rijken en de heersers en hebben machtige politieke invloed geoefend. Zij hebben de Koninkrijksbeloften van Gods Woord voor zichzelf bestemd en zich verbeeld dat zij de eerste plaats in de gunst van God, de Grotere Abraham, innamen, en dat door bemiddeling van hen Gods koninkrijk over de aarde zou worden opgericht. Zij hebben zich toegelegd op het maken van vorderingen op het gebied van het onderwijs, op sociaal en politiek gebied, en zij hebben op de gewone mensen neergezien als op de leken, de ongeletterden, als op mensen die voor onderricht uit de Schrift volkomen afhankelijk zijn van de titeldragende, ontwikkelde geestelijken en hun religieuze stelsels.

14 Zij hebben de mensen weinig van Gods Woord en dienst gegeven en hebben hen misleid met de sectarische overleveringen en heidense philosophieën, terwijl zij hen geestelijk hongerig hebben gelaten en in een toestand waarin zij ziek en vol zweren zijn. Zij hebben de sleutel der kennis, waarmede de betekenis van Gods Woord wordt ontsloten, weggenomen. Zij hebben de mensen afgekeerd van Gods koninkrijk als het enige geneesmiddel voor de mensheid, hen tot de politieke plannen en het staatsbeleid van wereldse heersers gekeerd en hen gezegend wanneer zij deelnamen aan de bloedige geschillen der natiën. In dit einde der wereld hebben zij geen reddende boodschap voor de noodlijdende mensen, maar zij laten hen achter in een toestand van geestelijke armoede, verhongering en ziekte, met alleen de flauwe hoop van een Volkenbond of de organisatie der Verenigde Natiën als hun beste hoop voor wereldvrede, duurzaamheid en welvaart.

15. Hoe blijkt dat zij dood en begraven zijn?

15 Thans bevinden deze religie-aanhangers zich in een toestand waarin zij geestelijk dood zijn, gelijk de „rijke man” uit de gelijkenis. Zij zijn stellig niet levend voor het feit dat de „bestemde tijden der natiën” in 1914 (n. Chr.) zijn geëindigd en dat toen Gods koninkrijk de macht over de aarde kreeg met het beloofde Zaad van Abraham, Christus Jezus, op de troon. Zij verachten het overblijfsel van de Lazarus-klasse, de hedendaagse getuigen van Jehova, omdat dezen zulk een boodschap prediken. Met het oog op het teken van de voleinding van dit samenstel van dingen en de tegenwoordigheid of par·ou·siʹa van Jezus Christus in Koninkrijksmacht, dienden zij op zijn minst tegen het einde van de eerste Wereldoorlog in 1918 de boodschap te hebben geloofd. Toch kwamen zij niet tot leven en activiteit, namen niet die Koninkrijksboodschap op en maakten deze niet aan de mensheid bekend. Het overblijfsel van de Lazarus-klasse deed dit wel nadat zij waren hersteld van de onderdrukkingen welke hun vijanden gedurende die wereldoorlog op hen hadden uitgeoefend. Zij werden in 1919 gereorganiseerd, werden levend en steeds actiever in het prediken van „dit goede nieuws van het Koninkrijk” tot een getuigenis aan alle natiën voordat in Armageddon het einde dezer wereld komt. Maar de religieuze „rijke man”-klasse verachtte de profetische betekenis der wereldgebeurtenissen. Zij wezen de boodschap die door de hedendaagse „Lazarus” werd opgenomen, van de hand en zochten toevlucht in een menselijk vervangingsmiddel voor het Koninkrijk, namelijk, die ijdele vereniging van natiën, de Volkenbond genaamd. Zij legden dus geen activiteit aan de dag voor het bekendmaken en bevorderen van het Koninkrijk. Zij toonden dat zij ten aanzien van God dood en begraven waren; en zijn oordeel, dat vroeger in zijn Woord werd opgetekend, verklaart dat het zo met hen is gesteld.

DE THEOCRATIE ZOEKEN

16. Wanneer bereikt Lukas 13:27-30 een hoogtepunt? Wie zijn degenen die komen?

16 Gedurende het gehele Christelijke tijdperk is de profetie in Lukas 13:27-30 reeds in vervulling gegaan en ze heeft thans haar hoogtepunt bereikt. In deze profetie sprak Jezus over de tijd wanneer de deur gesloten zou worden voor de neus van mensen die eens op religieus gebied bevoorrecht waren, en hij zeide: „Hij zal spreken en tot u zeggen: ’Ik weet niet vanwaar gij zijt. Gaat weg van mij, al gij werkers van onrechtvaardigheid!’ Daar zult gij wenen en knarsetanden, wanneer gij Abraham en Izak en Jakob en alle profeten in het koninkrijk Gods ziet, maar gij zelf buitengeworpen. Bovendien zullen er mensen komen uit oostelijke en westelijke streken, en uit het Noorden en het Zuiden, en zij zullen in het koninkrijk Gods aan de tafel liggen. En, ziet! er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn” (NW). Nadat Jeruzalem in 70 n. Chr. door de keizerlijke legers van Rome werd vernietigd, waren zij die uit het Oosten, het Westen, het Noorden en het Zuiden kwamen, merendeels niet-Joden of heidenen uit alle natiën die met het goede nieuws waren bereikt.

17. Wat betekent het Abraham, Izak, Jakob en alle profeten in Gods koninkrijk te zien?

17 In onze vorige uitgave van De Wachttoren hebben wij gezien hoe Abraham, wiens naam „Vader van een menigte” betekent, een afbeelding was van Jehova God, de Vader van het beloofde Zaad van Abraham. Abrahams zoon Izak, die als een slachtoffer werd geofferd, was een afbeelding van de Zoon van God, Jezus Christus, die voornamelijk de rol vervult van het Zaad van Abraham, door hetwelk de gehele mensheid zal worden gezegend. Jakob, de zoon van Izak en de kleinzoon van Abraham, was een afbeelding van de gemeente van Christus’ volgelingen, want God neemt hen als zijn geestelijke zonen aan en maakt hen een deel van het beloofde zaad van Abraham. Jakobs naam werd in Israël veranderd; en zij zijn geestelijke Israëlieten, „het Israël Gods” (Gal. 4:28; 3:26-29; 6:16, NW). De uitdrukking „alle profeten” stelt ook de gemeente van het geestelijke Israël voor, de leden van het „lichaam van Christus”. In de profetieën werden die profeten uit de oudheid gebruikt om deze door de geest verwekte Christenen te voorschaduwen en hun rol of handelwijze te voorspellen. Daarom beelden Abraham, Izak, Jakob en alle profeten, tezamen de Theocratische Regering af. Dat wij hen „in het koninkrijk Gods” zien, betekent dat wij met de ogen des verstands zien dat Jehova, Jezus Christus en zijn gemeente van door de geest verwekte volgelingen het koninkrijk Gods vormen en degenen zijn die zich in dat hemelse koninkrijk bevinden.

18. Wat betekent derhalve het komen en het met hen in het Koninkrijk aanliggen?

18 Wanneer derhalve mensen uit alle richtingen komen en in dat koninkrijk aan de tafel liggen, betekent het dat deze gelovigen worden opgenomen in de klasse van medeërfgenamen van het Koninkrijk en zich aan de „tafel van Jehova” aan Koninkrijkswaarheden en -voorrechten vergasten. Wij behoeven dus niet te wachten totdat Abraham, Izak, Jakob en alle profeten uit de dood worden opgewekt om deze profetie in vervulling te zien gaan.

[Voetnoten]

a In de Katholieke Douay Bijbel luidt deze tekst: „En de rijke man stierf ook; en hij werd in de hel begraven.” De Latijnse Vulgaat en de in 1941 uitgegeven vertaling door de Rooms-Katholieke Broederschap (Eng.) luiden insgelijks. De Engelse Katholieke Vertaling door Monseigneur R.A. Knox vertolkt de tekst: „De rijke man stierf ook, en vond zijn graf in de hel” (Luk. 16:22). Deze vertolkingen, waarin wordt te kennen gegeven dat iemand zijn graf in de hel vindt, bewijzen hetgeen het gehele overige gedeelte van de Bijbel aantoont, namelijk, dat de hel waarover de Bijbel spreekt, het gemeenschappelijke graf der mensheid is, de graftoestand, het rijk van de doden, niet van de levenden. Dit wordt bevestigd door Openbaring 20:13, 14: „En de dood en de hel stonden hun doden af, die in hen waren; . . . En de hel en de dood werden in de poel des vuurs geworpen. Dit is de tweede dood” (Openb. 20:13, 14, Dy, Statenvert.). In de Engelse Katholieke vertaling van 1946 door de Eerwaarde F.A. Spencer, O.P., luidt deze tekst: „En de Dood en het Graf stonden de doden af die in hen waren, . . . En de Dood en het Graf werden in de Vuurzee geworpen. Dit is de tweede dood — de Vuurzee.” Zonder dat wij een of andere uiteenzetting over het onderwerp geven, wordt alleen al door deze onderlinge vergelijking van Rooms-Katholieke autoriteiten bewezen dat de hel waarover de Bijbel spreekt, het gemeenschappelijke graf der mensheid is.

Wanneer een of andere eerlijke, moedige persoon een uitgebreidere vergelijking maakt, zal hem worden onthuld dat op de plaatsen waar in de Douay Vertaling „hel” staat in de Hebreeuwse Geschriften, in de King James Vertaling „graf” staat. De Amerikaanse Standaard Vertaling onthult dat op al deze plaatsen het Hebreeuwse grondwoord „She·ol” is, terwijl de Griekse Septuaginta Vertaling het woord „Haʹdes” gebruikt. Geen enkele persoon die luidkeels over het hellevuur predikt, kan de onjuistheid hiervan aantonen. Nu kunt gij begrijpen waarom Amos 9:2 zegt: ’Zij graven in de hel.’

b Niemand kan Psalm 116:3 aanhalen als een bewijs dat er in Sheol, Hades of de hel zielen worden gepijnigd, ook al luidt deze tekst: „De droefenissen des doods omringden mij, en de pijnen der hel kregen vat op mij; ik vond benauwdheid en droefheid” (KJ). Deze tekst luidt in andere Bijbelvertalingen: „de pijnen van Sheol” (AS); „de kwellingen van Sheol” (AV); „de gevaren der hel” (Dy); en de vertaling door Monseigneur Knox luidt: „de angsten van het graf” (Ps. 114:3, Knox). De pijnen en kwellingen waren niet in Sheol of de hel zelf; maar de psalmist bevond zich in gevaar en was beangst naar Sheol, de hel of het graf te gaan. De psalmist voorschaduwde hier Jezus Christus toen deze op de avond dat hij werd verraden, in de hof van Gethsemane in doodsangst verkeerde. Verkeerde Jezus in gevaar van pijnen en kwellingen in de hel? Neen hij was de voornaamste van Gods heiligen of getrouwen, en verdiende de goedertierenheid van God (Ps. 16:10; 2 Sam. 22:6). Jezus ging naar de hel, doch niet in eeuwige pijniging in een letterlijk vuur en letterlijke zwavel in het midden der aarde. Zijn ziel of leven werd niet in de hel gelaten, maar werd op de derde dag nadat hij was gestorven uit de hel opgewekt.

Dit verklaart waarom de profetische 116de psalm verder zegt: „Toen riep ik de naam van Jehova aan: O Jehova, ik smeek u, bevrijd mijn ziel. Keer terug tot uw rust. O mijn ziel; want Jehova heeft u mild behandeld. Want gij hebt mijn ziel van de dood [niet van eeuwige pijniging] bevrijd, mijn ogen van tranen en mijn voeten van vallen. Kostelijk in de ogen van Jehova is de dood van zijn heiligen” (Ps. 116:4, 7, 8, 15, AS). Zoals Jona op de derde dag uit de „buik der hel”, de buik van de vis kwam kwam Jezus uit de letterlijke hel waarover de Bijbel spreekt. Jona, in de buik van de walvis was geen afbeelding van Jezus in de een of andere pijniging in de hel (Jona 2:1-3, KJ). Het „teken van Jona”, dat volgens Jezus’ zeggen aan de Israëlieten zou worden gegeven met inbegrip van de „rijke man”-klasse, was Jezus’ opstanding uit de dood en de hel op de derde dag. — Matth. 12:38-41; 16:1-4.

De harmonische Bijbelse waarheid dat Sheol, Hades of de hel het gemeenschappelijke graf der mensheid is en dat menselijke zielen daarin geen vurige pijniging ondergaan, kan daarom niet worden tegengesproken en staat onomstotelijk vast.

c Hand. 4:1-3; 5:17, 18, 24, 25; 7:54-58; 26:9-14; 13:45, 50; 17:5, 6, 13; 18:12, 13; 21:27-32, 35; 22:22, 23; 1 Thess. 2:15, 16.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen