’De zon zal verduisterd worden’
In bepaalde bijbelprofetieën wordt over het verduisteren van de zon gesproken. Dient dit letterlijk of figuurlijk te worden opgevat?
DE aarde is ’s mensen tehuis. Zonder weldaad van de zon zou de mens er echter nimmer op kunnen leven. De zon voorziet ons van licht, warmte en energie. De kolen en olie in de grond, de wind waardoor windmolens worden aangedreven en de rivieren welke waterkracht leveren, zijn alle het resultaat van zonlicht. Wij hebben ons voedsel er ook aan te danken, want haar energie wordt tezamen met water en kooldioxyde door de planten gebruikt, die ons op hun beurt niet alleen van voedsel, maar ook van bouwmateriaal, brandstof en — vooral niet te vergeten — schoonheid voorzien. De zon is waarlijk een wonderbaarlijke gift van de Schepper aan de mens. Het is daarom niet te verwonderen dat de mens, nadat hij van de ware aanbidding was afgedwaald, de zon ging aanbidden; de zonnegod was in vele natiën uit de oudheid dan ook een voorname godheid.
Ten einde zijn oppermacht te doen kennen, heeft Jehovah God in het verleden verscheidene malen het zonlicht tegengehouden. Zo was de negende plaag op het oude Egypte een bijna tastbare duisternis. „Gedurende drie dagen kon niemand [van de Egyptenaren] een ander zien, noch van zijn plaats opstaan.” Een bewijs dat dit niet slechts een speling der natuur was, is wel het feit dat ’alle Israëlieten [tegelijkertijd] licht hadden, waar zij woonden’. Iets dergelijks gebeurde ook toen Jezus stierf: om zes uur ’s middags „kwam [er] duisternis over het gehele land tot het negende uur, want de zon werd verduisterd”. Bij elk van deze gebeurtenissen was het letterlijke zonlicht betrokken. — Ex. 10:21, 23; Luk. 23:44, 45.
Gods Woord maakt er niet alleen melding van dat God het zonlicht in het verleden verduisterde, maar voorspelt ook dat hij dit nog eens zal herhalen. Ezechiël voorzei derhalve dat Jehovah ’de zon met wolken zou overdekken’, Joël schreef over de tijd dat ’de zon in duisternis zal veranderen’ en Jezus zei in zijn grootse profetie over het einde van dit samenstel van dingen dat ’de zon verduisterd zal worden en de maan haar licht niet zal geven’. — Ezech. 32:7; Hand. 2:20; Matth. 24:29.
Wordt door deze profetieën het verduisteren van de letterlijke zon, zoals in de dagen van Mozes en Jezus Christus, bedoeld? Ja, geven vele vurige religie aanhangers ten antwoord. Daarom verklaart een publikatie van de Zevende-Dags-Adventisten — Bible Readings for the Home Circle — dat deze teksten op de donkere dag van 19 mei 1780 in vervulling zijn gegaan. Ter ondersteuning citeert ze onder andere de onverkorte uitgave van 1833 van Webster’s Dictionary, welke op bladzijde 1604 het volgende over „De Donkere Dag” heeft te zeggen: „Op sommige plaatsen kon men buitenshuis verscheidene uren lang geen normaal schrift lezen. De vogels floten hun avondlied, verdwenen en werden stil, de kippen gingen op stok en het vee zocht de stal op. Binnenshuis werden de kaarsen aangestoken. De verduistering begon ongeveer tien uur ’s morgens en duurde, op verschillende plaatsen in hevigheid en duur variërend, tot het midden van de daaropvolgende nacht. . . . De ware oorzaken van dit merkwaardige verschijnsel zijn niet bekend.” Deze duisternis kon ook niet, wordt er uiteengezet, aan een zonsverduistering worden toegeschreven, daar het de voorgaande nacht volle maan was geweest en deze zich dus op het tijdstip dat de duisternis heerste, aan de andere kant van de aardbol bevond.
HET SYMBOLISCHE GEBRUIK VAN DE ZON
Moet, wanneer Gods Woord verklaart dat ’de zon verduisterd zal worden’, hiermee echter noodzakelijkerwijs de letterlijke zon worden bedoeld? Dit behoeft niet, en vooral niet wanneer wij opmerken hoe veelvuldig de zon symbolisch wordt gebruikt. Zo wordt er naar Jehovah God als naar een zon verwezen, en dit zeer terecht, daar hij de voornaamste bron van alle licht, leven en energie is: „De HERE God is een zon en schild.” In overeenstemming hiermee wordt hij ook ’de Vader der hemellichten’ genoemd. — Ps. 84:12; Jak. 1:17, OB.
Over Jezus Christus wordt er eveneens passend als over een zon gesproken: „Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen.” Zoals de zon het licht van de aarde is, is Jezus het geestelijke „licht der wereld”. — Mal. 4:2; Joh. 8:12.
De Schrift vermeldt vervolgens dat God een heir van hemelse geestelijke schepselen of engelen heeft — de organisatie die als een vrouw wordt beschreven. Van deze op een vrouw gelijkende organisatie wordt gezegd dat ze ’met de zon is bekleed’. Bovendien wordt ons verzekerd dat Gods koninkrijksregering zo heerlijk zal zijn, dat de zon en de maan zich daarbij vergeleken zullen generen: „Dan zal de blanke maan schaamrood worden, en de gloeiende zon zal zich schamen, want de HERE der heerscharen zal Koning zijn op den berg Sion.” — Openb. 12:1; Jes. 24:23.
Ten slotte lezen wij ook dat Gods nog op aarde vertoevende dienstknechten als hemellichten of zonnen worden beschreven die evenals de zon licht uitstralen: „Opdat gij onberispelijk en zuiver moogt worden, kinderen Gods, onbevlekt te midden van een ontaard en verkeerd geslacht; opdat gij onder hen moogt schijnen als hemellichten te midden van een duistere wereld.” „Dan [ten tijde van de oogst] zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders.” De feiten tonen aan dat Gods getrouwe dienstknechten thans inderdaad als de zon schijnen door wijd en zijd het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken. — Fil. 2:15, 16, OB; Matth. 13:43.
De zon wordt niet alleen als een symbool van geestelijk licht gebruikt, maar, wegens haar grote hitte, ook als een illustratie van vervolging. In zijn gelijkenis van de zaaier sprak Jezus bijvoorbeeld over op rotsachtige bodem gezaaid zaad dat snel opschoot, „maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortel had, verdorde het”. In de uitlegging zei Jezus: „De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het woord hoort en het terstond met blijdschap aanneemt; maar hij heeft geen wortel in zich, doch is iemand van het ogenblik; wanneer echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komt hij terstond ten val.” — Matth. 13:6, 20, 21.
HOE EN WANNEER DE ZON WORDT VERDUISTERD
Is het met het oog op al het voorgaande noodzakelijk te geloven dat de profetieën betreffende het verduisteren der zon op de letterlijke zon betrekking hebben? Volstrekt niet! Evenmin schijnt het redelijk de mening toegedaan te zijn dat deze verduistering van de zon alleen maar tot enkele uren en tot slechts een klein deel van het aardoppervlak is beperkt. Door het verband waarin verschillende van deze teksten staan, wordt het tijdstip der verduistering bovendien veeleer in onze dagen dan in die van twee eeuwen geleden gesteld. Jezus bracht het verduisteren van de zon bijvoorbeeld met zijn wederkomst, wanneer de natiën toornig zouden zijn en natie tegen natie en koninkrijk tegen koninkrijk zou opstaan, en wanneer er hongersnoden, epidemieën en aardbevingen zouden zijn, in verband. De feiten tonen aan dat de vervulling van deze profetieën in 1914 is begonnen. Ook de profetie van Joël maakt duidelijk dat het verduisteren van de zon als een waarschuwend teken aan de verschrikkelijke dag van Jehovah zou voorafgaan. Hieruit de gevolgtrekking te maken dat dit teken meer dan 170 jaar voor Jehovah’s verschrikkelijke dag zou geschieden, is onredelijk. — Matth. 24:7-12.
Alles wijst er dus op dat wij de verduistering van de zon thans moeten kunnen waarnemen. Hoe gaat deze profetie dan in vervulling? In de grote geestelijke duisternis die thans op aarde heerst. Jesaja voorspelde: „Zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën.” Deze geestelijke duisternis is aan het feit toe te schrijven dat men Jehovah, als het Grote Licht, Jezus Christus, als „het licht der wereld”, en Gods Woord, dat voor een christen als een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad is, negeert. — Jes. 60:2; Joh. 8:12; Ps. 119:105.
Heeft deze geestelijke duisternis dan niet in alle eeuwen daarvoor bestaan? zou iemand kunnen vragen. Zeker, doch thans is deze duisternis in vele opzichten dieper en meer verbreid dan ooit tevoren. Wij leven nu in de voorspelde „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen”, waarin de mensen meer dan ooit grotere liefde voor genoegens dan voor God hebben en waarin er een uitgebreide vorm van godvruchtige toewijding, doch slechts een zeer kleine tentoonspreiding van de kracht ervan, is. Jezus vroeg betreffende deze tijd: „Zal de Mensenzoon bij zijn komst wel geloof op aarde vinden?” — 2 Tim. 3:1-5, NW; Luk. 18:8, PC.
Tekenend voor deze geestelijke duisternis is de wijze waarop de geestelijken der zogenaamde christenheid de bijbel op het niveau van door onvolmaakte mensen geschreven geschriften stellen en Jezus Christus in de categorie van zwakke, met fouten behepte leraars, zoals Socrates, Boeddha en Mohammed, onderbrengen. Daarom verklaarde Jezus: „Niemand komt tot den Vader dan door Mij”, en Petrus zei over hem: „De behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder den hemel geen andere naam den mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden.” Dit is volgens Niebuhr, een van de vooraanstaandste geestelijken der Verenigde Staten, echter niet waar. Volgens hem kan de jood „God gemakkelijker door middel van zijn eigen opvattingen over het uitverkoren volk Gods” of zijn eigen religie vinden, dan door een bekering tot Christus. — Joh. 14:6; Hand. 4:12.
Hoe diep deze geestelijke duisternis is, blijkt wel uit verslagen als het volgende, dat in het tijdschrift Time van 27 januari 1958 werd gepubliceerd: „De Glenview Community-kerk . . . is een geloof-maar-zoals-u-dat-zelf-wilt en aanbid-maar-zoals-u-dat-wenst gemeenschap.” Ze heeft „tientallen van activiteit gonzende organisaties welke in een gedurige draaikolk van danspartijen, toneelvoorstellingen, picnics” en dergelijke zijn opgenomen. Er zijn jaag- en visclubs, een vrouwenvereniging, een „racewagen”-groep voor jongens en kampementen voor personen van alle leeftijden. „In een onlangs gehouden preek haalde een predikant bedroefd de uitspraak van een nieuweling aan die tot een ander zei: ’Ik denk dat ik me, om mee te kunnen doen, bij die vervloekte kerk moet aansluiten!’” Dat deze kerk veeleer een gezellige vereniging dan een religieuze instelling is, blijkt duidelijk uit het verdere verslag: „De Glenviewse gemeenschap is even vrij als haar theologie (d.w.z., dat een ieder over God, Christus en de bijbel kan denken zoals hij dit zelf wenst). In het koor van de kerk worden avondmaaltafels aangerecht waaraan de parochianen zich zelf kunnen bedienen.” Deze dingen zijn alle stellig in schrille tegenstelling met de wijze waarop religie zo’n vijftig jaar geleden werd beoefend. Hoewel de verschillende religiën toen in naam van het christendom veel onjuiste leerstellingen onderwezen, hadden ze ten minste nog een mate van respect voor de bijbel als Gods Woord en een zekere eerbied voor God.
Verder wordt deze tijd nog door een groot contrast gekenmerkt. Het licht op Gods Woord schijnt, trouw aan Gods belofte, helderder dan ooit tevoren: „Het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot den vollen dag. De weg der goddelozen is [echter] als duisternis; zij weten niet, waarover zij kunnen struikelen.” Nadat de profeet Jesaja de duisternis die over de wereld zou komen, had voorzegd, zei hij derhalve vervolgens: „Maar over u zal de HERE opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht”, en Jezus voorzei dat ten tijde dat de zon verduisterd zou worden „dit evangelie van het Koninkrijk . . . in de gehele wereld gepredikt [zal] worden tot een getuigenis voor alle volken”, waardoor te kennen wordt gegeven dat er ondanks de geestelijke duisternis voor sommigen licht zal zijn. Dit werd feitelijk reeds voorschaduwd door de duisternis welke de Egyptenaren drie dagen vóór de exodus overviel. Toen was er, zoals reeds is opgemerkt, in alle woonplaatsen van de Israëlieten licht. — Spr. 4:18, 19; Jes. 60:2, 3; Matth. 24:14.
Overal kunnen de bewijzen van de in geestelijk opzicht duistere toestanden in de wereld, en in het bijzonder in de christenheid, worden waargenomen. Het blijkt duidelijk uit haar toenemende immoraliteit en misdadigheid en uit haar hebzuchtige aanbidding van het materialisme. Als gevolg hiervan zien wij Jezus’ woorden in vervulling gaan: „Op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen.” — Luk. 21:25, 26.
Aangezien in bijna elke schriftuurplaats waarin wordt voorzegd dat de zon zal verduisteren, ook de maan wordt genoemd, rijst de vraag: Moeten wij aan de voorzegging dat de maan zal verduisteren of ’in bloed zal veranderen’, zoals een profeet het beschrijft, ook een speciale betekenis hechten? In het verleden hebben bijbelonderzoekers getracht tussen het symbolische verduisteren van de zon en de maan een onderscheid te maken; het schijnt echter redelijker en meer in overeenstemming met de feiten dat ze beide op hetzelfde betrekking hebben. Daar de maan slechts het licht van de zon reflecteert, kan ze zonder de zon niet schijnen, en zoals de zon de aardbol overdag verlicht, doet de maan dit ’s nachts.
De verduistering van zowel de zon als de maan legt derhalve de nadruk op de volledige en voortdurende geestelijke duisternis welke in de tijd van het einde zou bestaan en thans inderdaad overal wordt waargenomen.