Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w61 15/7 blz. 421-428
  • Waardering voor het onderscheidingsvermogen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Waardering voor het onderscheidingsvermogen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET SCHERPEN VAN HET WAARNEMINGSVERMOGEN
  • TIJD OM LERAARS TE WORDEN
  • Jongeren — Oefen jullie waarnemingsvermogen!
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Oefen uw waarnemingsvermogen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Ontwikkel je waarnemingsvermogen
    Onze Koninkrijksdienst 2001
  • Kunt u ’zowel goed als kwaad onderscheiden’?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2001
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
w61 15/7 blz. 421-428

Waardering voor het onderscheidingsvermogen

„Vast voedsel behoort . . . bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend in het onderscheiden van goed en kwaad.” — Heb. 5:14, NW.

1, 2. Waarom heeft Jezus nooit een fout gemaakt?

JEZUS heeft nooit een fout gemaakt. Toen hij gedurende zijn aardse bediening bij een bepaalde gelegenheid door de religieuze leiders werd uitgedaagd, zei hij: „Wie van u overtuigt Mij van zonde?” (Joh. 8:46) Was dit het geval omdat hij volmaakt was? Niet helemaal. Adam en Eva waren ook volmaakt, en toch begingen zij een van de ernstigste fouten welke er ooit zijn gemaakt. Zij waren Jehovah God ongehoorzaam. Dat was het verschil! Zij weigerden hun waarnemingsvermogen te gebruiken.

2 Jezus was door God onderwezen. Talloze millenniums lang verkeerde hij aan Jehovah’s zijde en dronk hij intensief uit de Bron van wijsheid. Hij bezat een enorme kennis van Jehovah’s wegen en begreep ten volle de beginselen welke bij de vervulling van de goddelijke wil ten aanzien van hem, waren betrokken. Voorts was Jezus altijd gehoorzaam en volgde hij het volmaakte voorbeeld dat door zijn hemelse Vader was gesteld, terwijl hij bij het ten uitvoer brengen van een hem gegeven opdracht volledig op Gods werkzame kracht of geest vertrouwde. Hierdoor kon Jezus niet alleen reeds bij het begin zien waar elke mogelijke handelwijze op zou uitlopen, maar was hij ook in staat duidelijk te onderscheiden door welke handelwijze de naam van zijn Vader het meest geëerd zou worden en in hoeverre deze zijn eigen eeuwige welzijn tot gevolg zou hebben. Daar hij zijn Vader boven alles liefhad, aarzelde hij nooit om de juiste weg te bewandelen. Daarom deed hij altijd wat goed was. — Joh. 8:38; Hebr. 10:7.

3. Wat bracht Eva ertoe een handelwijze te volgen welke tot gevolg had dat zij haar leven verloor, en hoe droeg het feit dat zij naliet haar waarnemingsvermogen te gebruiken, tot dit verlies bij?

3 Adam en Eva hebben anderzijds niet juist gehandeld omdat zij God niet in die mate liefhadden. Wat Eva betreft, zij was door haar hoofd, Adam, goed over de goddelijke wil ingelicht en ervan op de hoogte gesteld wat het gevolg zou zijn als zij hier geen acht op sloeg. Een tijdlang was het bericht van haar rechtschapenheid onbevlekt, zodat zij een volmaakte vrouw was. Toen werd zij plotseling met een handelwijze geconfronteerd welke verschilde van die welke Jehovah had voorgeschreven. Zij was nu in de gelegenheid haar liefde voor God te bewijzen, haar waarnemingsvermogen te gebruiken en haar kennis van goed en kwaad te versterken, waardoor zij tot volmaakte rechtschapenheid en rijpheid zou voortgaan. Haar waarnemingsvermogen werd echter door eigenbelang in slaap gesust. Zij weigerde zich voor leiding tot Adam of Jehovah te wenden en volgde in plaats daarvan het voorbeeld en de raad van iemand die niet als Gods communicatiekanaal was aangesteld, en zij werd daardoor bedrogen. Doordat zij van deze onwettige bron persoonlijke voordelen verwachtte, keerde zij haar geloof in Gods woord de rug toe; kwaad werd goed voor haar en opzettelijk overtrad zij Gods gebod. Door haar daad van ongehoorzaamheid werd haar bericht van rechtschapenheid geschonden en verloor zij haar reputatie van volmaaktheid. Haar fout van ongehoorzaamheid kostte haar het leven.

4. Welke geesteshouding van Adams zijde bracht hem ertoe zich in de opstand bij Eva te voegen?

4 En wat kan er van Adam worden gezegd? Ook hij was zich volledig bewust van de goddelijke wil voor hem, maar hij werd niet, zoals Eva, ten aanzien van het resultaat van ongehoorzaamheid bedrogen (1 Tim. 2:14, NW). Toch werd zijn liefde voor God, net als bij Eva, door eigenbelang verdrongen. Hij voegde zich bij Eva in het opzettelijk overtreden van Gods gebod, waarbij hij Eva in haar eigengemaakte maatstaf van goed en kwaad ondersteunde. Adams totale geringschatting van Jehovah’s welbehagen en van de manier waarop de door hem gekozen handelwijze van invloed zou zijn op Jehovah’s naam en eer, stortte hem hals over kop in ongehoorzaamheid en dood, zonder hoop op verlossing. Het waarnemingsvermogen dat God hem had gegeven en waardoor hij kon spreken en schrijven, God kon aanbidden en „omstreeks het winderige gedeelte van de dag” Zijn aanwezigheid kon zoeken ten einde met hem te spreken — dit scherpe waarnemingsvermogen van deze volmaakte man werd, ten einde een eigen verlangen te bevredigen, prijsgegeven. Wat een tegenstelling met de handelwijze welke Jezus volgde door zich te vernederen en altijd te trachten Gods wil te doen! — Fil. 2:5-8, NW; Joh. 5:30.

5. (a) Hoe kunnen wij de fatale fout van onze eerste ouders vermijden? (b) Hoe heeft die fout invloed uitgeoefend op de moderne maatstaven van goed en kwaad, en wat is daarom een dwaze bewering?

5 Wij, onvolmaakte kinderen van Adam en Eva, kunnen niet de hoop koesteren net zo’n waarnemingsvermogen aan de dag te leggen als Jezus, noch kunnen wij thans een volledig foutloos leven leiden (Rom. 3:12). Wij kunnen echter wel de fatale fout vermijden welke onze eerste menselijke ouders maakten. Hiertoe moeten wij ons onderscheidingsvermogen ontwikkelen en gebruiken. Kinderen worden zonder een kennis van goed en kwaad geboren. Naarmate zij langzamerhand volwassen worden, ontwikkelt hun opvatting van wat goed en kwaad is zich gewoonlijk door de opleiding van de ouders en door ervaringen welke zij in de omgeving waarin zij opgroeien, opdoen. Waren Adam en Eva getrouw gebleven, dan zouden wij als hun kinderen juiste instructies betreffende Gods Woord hebben ontvangen en in een klimaat van rechtvaardigheid zijn opgevoed. Daar onze eerste ouders Gods maatstaf echter opzettelijk de rug toekeerden en zelf een vervangingsmiddel in het leven riepen, dat zij aan hun nageslacht doorgaven, bezitten wij een fundamentele erfenis van ongehoorzaamheid en een neiging tot het doen van het kwade (Job 14:4). Bovendien zijn allerlei geloofspunten en gewoonten in de loop der eeuwen van het ene einde der aarde tot het andere aanzienlijk van elkaar gaan verschillen. Hoe dwaas en kortzichtig is het daarom van iemand om met het oog op dergelijke verschillen te beweren dat zijn standaard, alleen maar omdat hij op die bepaalde manier is grootgebracht en omdat het de enige maatstaf is die hij kent, juist en veilig is!

6. Wat heeft het voor ons mogelijk gemaakt Gods volmaakte maatstaf te leren kennen, en wat is de eerste stap ten aanzien van het gebruik van ons waarnemingsvermogen?

6 Aangezien wij als vleselijke afstammelingen van Adam en Eva onvolmaakte schepselen zijn en door hetgeen wij van Adam hebben geërfd, tijdelijk van God zijn vervreemd, kunnen wij er dankbaar voor zijn dat Jehovah desondanks de Schepper van het menselijke geslacht is. Wij kunnen er ook dankbaar voor zijn dat Jehovah niet de liefde welke hij als Schepper voor de mens koesterde, heeft vergeten en dat hij ons niet aan een loopbaan van kwaaddoen heeft prijsgegeven zonder ons een uitweg te tonen. Het zou in deze tijd voor een ieder van ons onmogelijk zijn om tot een nauwkeurige kennis van Gods volmaakte maatstaf te komen, indien Jehovah deze niet zelf duidelijk voor ons had uiteengezet. Dit heeft hij in zijn Boek van vereisten, de bijbel, gedaan, terwijl hij hiertoe zelfs zijn eigen volmaakte Zoon heeft gezonden om het juiste voorbeeld te geven (2 Tim. 3:16, 17; Joh. 13:15). Hoe belangrijk is het daarom om zich Jezus Christus’ geest eigen te maken, in plaats van koppig vast te houden aan een onjuist gezichtspunt dat wij van onze eerste ouders hebben overgeërfd en dat verder nog door de gevestigde maatstaven van dit huidige goddeloze samenstel van dingen is verdorven. Het getuigt inderdaad van wijsheid om Jezus’ voorbeeld te volgen. Dit vormt de eerste stap om de fout te vermijden welke Adam en Eva maakten (2 Kor. 11:3). Het is de eerste stap in het gebruik van ons waarnemingsvermogen, waarbij wij ons onderscheidingsvermogen aanwenden om door de verwarrende en verdorven makende morele maatstaven van deze verdeelde oude wereld heen te zien en onze geest te hervormen opdat deze met de volmaakte en volledige wil van God overeenstemt. — Fil. 2:5; Rom. 12:2, NW.

7. Welke beloning brengt het met zich mee waarnemingsvermogen te verwerven en waarvan vormt het een bewijs?

7 Een gevoelig, prettig reagerend kind weet wanneer vader of moeder ergens ontstemd over is en zal deze weer gunstig trachten te stemmen en zich naar zijn of haar wensen schikken. Dienen wij in onze verhouding tot onze hemelse Vader minder onderscheidingsvermogen aan de dag te leggen? Hoe kunnen wij zeggen dat wij in een bepaalde verhouding tot Hem staan, indien wij ongevoelig zijn voor zijn leiding, of als wij voortdurend de vele bewijzen van het feit dat hij ons leidt, negeren? Wanneer wij erkennen dat wij van God zijn vervreemd en ons met hem trachten te verzoenen, hebben wij echter alleen nog maar een begin gemaakt met het gebruik van ons waarnemingsvermogen. Hoe kunnen wij, na de vele onderling verschillende wilsuitingen van dit huidige samenstel van dingen terzijde geschoven te hebben en ons aan Jehovah te hebben opgedragen om zijn wil te doen, er tevreden mee zijn ons met slechts een uitermate elementair begrip van de bijbelse leer en Gods vereisten voor ons als christenen, op de stroom te laten voortdrijven? Onze pogingen om in kennis van God vooruit te gaan, vormen niet alleen een bewijs van onze liefde voor Jehovah, maar zijn ook een teken van ware rijpheid en van waardering voor Gods voorziening om ons te leren een nauwkeurig onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Een dergelijk waarnemingsvermogen te verwerven, brengt een grote beloning met zich mee. Het betekent niet alleen dat onze verantwoordelijkheden toenemen, maar eveneens dat wij in theocratisch onderwijs vooruitgang te zien geven, hetgeen met eeuwig leven wordt bekroond. Dat dit voor rijpheid van essentieel belang is, blijkt duidelijk uit Paulus’ woorden: „Vast voedsel behoort echter bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend in het onderscheiden van goed en kwaad.” — Hebr. 5:14, NW.

8. Waarom hadden sommige van de vroege joodse christenen Paulus’ aansporing in Hebreeën 5:14 bijzonder dringend nodig, en wat zou vast voedsel hun verschaffen?

8 De leden van de vroege christelijke gemeente die overeenkomstig de joodse religie waren grootgebracht, bleken deze aansporing bijzonder dringend nodig te hebben. Paulus schreef hun deze woorden omdat vele van de joodse christenen van die tijd zó weinig in begrip waren vooruitgegaan, dat hij wist dat zij de diepere aangelegenheden welke hij onmisbaar voor hun geestelijk behoud en vooruitgang in kennis achtte, niet naar juiste waarde zouden kunnen schatten. Zo zei Petrus zelfs van Paulus’ geschriften: „Daarin zijn enkele dingen echter moeilijk te begrijpen, en de betekenis ervan wordt door de niet-onderwezenen en onstandvastigen verdraaid, zoals zij ook de rest van de Schrift verdraaien, tot hun eigen vernietiging” (2 Petr. 3:16, NW). Indien deze vroege christenen in de waarheid wilden blijven, konden zij niet als „niet-onderwezenen en onstandvastigen” voortgaan. Zij hadden vast voedsel nodig, een krachtig fundament waarop zij konden bouwen, een vaste overtuiging ten aanzien van de fundamentele waarheidselementen en betreffende hetgeen Jehovah zelf als goed en kwaad beschouwt. Zo moeten ook wij in het belang van onze bescherming een steeds groter inzicht krijgen in de christelijke leer.

HET SCHERPEN VAN HET WAARNEMINGSVERMOGEN

9. Hoe gaven Jezus’ discipelen blijk van het verlangen om hun waarnemingsvermogen te scherpen, en welke tegenstelling wordt in Jezus’ beschrijving van anderen die zijn illustratie van de zaaier hoorden, getoond?

9 De apostelen en andere discipelen die Jezus gedurende zijn bediening volgden, gaven er voortdurend blijk van het verlangen te bezitten hun waarnemingsvermogen te scherpen en op het fundament van kennis dat zij reeds hadden gelegd, voort te bouwen. Een voorbeeld hiervan vinden wij in Matthéüs’ verslag. Toen Jezus vanwege de menigten die zich aan de kust om hem heen hadden verzameld, vanaf een boot predikte, vertelde hij de vele bijeengekomen mensen de illustratie van een zaaier die zaad zaaide dat op verschillende soorten van grond viel, waarbij een gedeelte niets voortbracht en een ander deel tot rijpheid opgroeide en volledig vrucht droeg. Zonder de betekenis te verklaren, besloot bij zijn verslag met de woorden: „Wie oren heeft, hore.” Naar het leek, bezaten alleen Jezus’ discipelen de scherpte van onderscheidingsvermogen om te ’horen’, want Matthéüs’ bericht zegt vervolgens: „De discipelen gingen daarom naar hem toe en zeiden tot hem: ’Waarom spreekt gij tot hen door gebruik te maken van illustraties?’ Hij gaf hun ten antwoord: ’U is het gegeven de heilige geheimen van het koninkrijk der hemelen te begrijpen, maar hun is het niet gegeven. Want wie heeft, zal meer worden gegeven en hij zal overvloed krijgen; maar van wie niet heeft, zal zelfs wat hij heeft, worden genomen. Hierom spreek ik tot hen door gebruik te maken van illustraties, omdat zij kijkende, tevergeefs kijken, en horende, tevergeefs horen, noch de betekenis ervan begrijpen; en ten aanzien van hen gaat de profetie van Jesaja in vervulling, welke luidt: „Horende zult gij horen, maar geenszins de betekenis ervan begrijpen; en kijkende zult gij kijken, maar geenszins zien. Want het hart van dit volk is dik geworden, en met hun oren hebben zij met ergernis gehoord, en zij hebben hun ogen gesloten; opdat zij nimmer met hun ogen zien, met hun oren horen en met hun hart de betekenis ervan begrijpen en terugkeren, en ik hen gezond make.” Gelukkig zijn uw ogen echter omdat ze zien, en uw oren omdat ze horen. Want waarlijk ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben verlangd te zien wat gij aanschouwt, en hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en hebben het niet gehoord.’” — Matth. 13:9-17, NW.

10. Welk gemis bestond er bij sommigen van de menigte, zoals uit Jezus’ gesprek met zijn discipelen bleek, en wat was volgens Jezus noodzakelijk voor een werkelijk onderscheidingsvermogen?

10 Misschien hebben sommigen van hen die deel uitmaakten van de scharen, bij het horen van Jezus’ illustratie gedacht dat zij de betekenis wel zonder uitleg begrepen, maar uit Jezus’ gesprek met zijn discipelen blijkt dat het feit dat zij nalieten om dieper in zijn verslag te graven, iets veel ernstigers inhield dan alleen maar zelfgenoegzaamheid of een gebrek aan weetgierigheid. In werkelijkheid misten zij geestelijk onderscheidingsvermogen, welk gemis zij in hun hart als een waarheidafstotend middel voedden, zodat zij niet werkelijk de algehele betekenis van Jezus’ woorden zouden begrijpen en daardoor een bepaalde verantwoordelijkheid zouden krijgen. Als ware kinderen van Adam en Eva gaven zij er meer de voorkeur aan hun eigen raad en die van hun leiders die zichzelf als zodanig hadden aangesteld, op te volgen, dan met hun gehele hart naar dit officiële communicatiekanaal, dat door Jehovah in hun midden was gesteld, te luisteren. Anderzijds beseften Jezus’ discipelen, die hun hart reeds tot God hadden gekeerd en de eerste beginselen van Gods heilige uitspraken hadden aanvaard, dat zij tot rijpheid moesten voortgaan. Daarom wendden zij zich tot Jezus voor de uitleg van zijn illustratie. Hij gaf hun ten antwoord: „Gij dan, luistert naar de illustratie van de zaaier. Wanneer iemand het woord van het koninkrijk hoort, maar de betekenis ervan niet begrijpt, komt de goddeloze en rukt weg wat in zijn hart is gezaaid; dit is degene die langs de weg is gezaaid. . . . Hij die op het goede soort van aarde is gezaaid, is degene die het woord hoort en de betekenis ervan begrijpt, die werkelijk vruchten draagt en voortbrengt, deze honderd-, die zestig-, en de andere dertigvoud.” — Matth. 13:18-23, NW.

11. Waar hangt onderscheidingsvermogen vanaf, en hoe treedt de noodzaak om ons waarnemingsvermogen te oefenen, duidelijk aan de dag?

11 Voor een dergelijk geestelijk onderscheidingsvermogen is oefening nodig. Zij die het bezitten, hebben gestudeerd. Zij zijn waakzaam geweest voor gunstige gelegenheden en hebben hun waarnemingsvermogen gebruikt en dit geoefend om waarheid van dwaling, goed van kwaad te onderscheiden. Het geestelijke zaad dat op dergelijke goede aarde is gezaaid, is diep in goede harten gedrongen en heeft stevig wortel geschoten. Wij kunnen ons ook niet verontschuldigen met de woorden: „Ik ben nu eenmaal geen studiekop.” Jezus’ discipelen waren ook geen geleerden, maar zij gingen bij het gebruik van hun natuurlijke bekwaamheden tot het uiterste en werden hiervoor rijkelijk beloond (Matth. 11:25). Voor bijbelstudie is het inderdaad nodig dat men zijn geestelijke vermogens gebruikt, maar een werkelijk onderscheidingsvermogen hangt voor succes meer van een zich openstellen voor Gods geest af (1 Kor. 2:11-13). De betekenis van verschafte onderwijzingen in zich op te nemen, houdt in dat men de erbij betrokken beginselen inziet en accepteert en deze kennis daarna gebruikt om juiste beslissingen te nemen. Het wordt meer een kwestie van gezond oordeel dan van intellect, en daar onze loopbaan in de bediening van ons gezonde oordeel afhangt en een evenwichtige beoordeling door de scherpte van ons waarnemingsvermogen wordt bepaald, treedt de noodzaak dat dit vermogen geoefend moet worden, duidelijk aan de dag. Is niet gebleken dat, indien wij de betekenis van hetgeen wij horen en in Gods Woord bestuderen, niet begrijpen, wij geen basis hebben voor het onderscheiden van goed en kwaad en wij ons een prooi maken voor Satans aanval? Een dergelijk gemis of een dergelijke nalatigheid brengt ons in een gevaarlijke positie, daar ons onrijpe onderscheidingsvermogen ons evenwichtige oordeel niet de juiste leiding kan geven, waardoor wij door het kwade overweldigd kunnen worden. Indien wij echter geneigd zijn om vanwege persoonlijke tekortkomingen ontmoedigd te raken, moeten wij eraan denken dat Adam, hoewel hij volmaakte geestelijke hoedanigheden bezat, geen gezond oordeel aan de dag legde en stierf, terwijl wij, ondanks dat wij naar lichaam en geest onvolmaakt zijn, Jezus Christus’ wijsheid tentoon kunnen spreiden en kunnen leven. — 1 Kor. 1:26, 27.

12. Uit welk in de bijbel in Matthéüs 25:21 opgetekende beginsel kunnen wij de conclusie trekken dat schijnbaar onbelangrijke beslissingen invloed uitoefenen op onze belangrijkere beslissingen?

12 Willen wij in de diepere dingen van Gods Woord kunnen doordringen, dan moeten wij ook de kleinere dingen leren waarderen, datgene wat men soms onbelangrijk vindt. Zonder een stevig fundament van nauwkeurige kennis wordt het gebouw onvast en wankel. Zo zijn ook onze belangrijkere beslissingen op een verzameling kleinere beslissingen gebaseerd, en door ons oordeel in dergelijke aangelegenheden wordt onze bruikbaarheid en vooruitgang in Jehovah’s dienst bepaald. — Matth. 25:21.

13. Welke schriftuurlijke aansporing waarschuwt ons dat nog iets anders noodzakelijk is willen wij in nauwkeurige kennis vooruitgaan?

13 Dit wijst op nog iets anders wat noodzakelijk voor ons is willen wij vooruitgaan in nauwkeurige kennis. In dit verband schreef Paulus aan de Korinthiërs: „Met hem samenwerkend, verzoeken wij u ook dringend de onverdiende goedgunstigheid Gods niet te aanvaarden en er dan het doel van te missen” (2 Kor. 6:1, NW). Paulus waarschuwt ons ervoor om het feit dat wij uit de duisternis van deze wereld in het wonderbaarlijke licht van Gods voornemen zijn geroepen en door Gods onverdiende goedgunstigheid weer in Zijn gunst zijn gekomen en op het pad van rechtvaardigheid zijn geplaatst, niet zelfgenoegzaam als een gunst te beschouwen welke God ons tot ónze redding en bescherming heeft betoond. Wij moeten overeenkomstig Gods instructies hándelen door daders van zijn wil te worden. Jakobus getuigde hier met de volgende woorden van: „Wordt echter daders van het woord, en niet alleen hoorders, uzelf met een valse redenering bedriegende.” — Jak. 1:22, SV.

TIJD OM LERAARS TE WORDEN

14. Wat zei Paulus tot de joodse christenen waardoor wordt onthuld met welke bedoeling God ons instructies heeft gegeven?

14 Als wij de bedoeling die Jehovah ermee had om ons in zijn Woord instructies te geven, negeren, bedriegen wij onszelf met een valse redenering. Kan er dan van ons worden gezegd dat wij ons waarnemingsvermogen gebruiken? Waarom zouden wij, nu ons onderscheidingsvermogen ons op de weg der waarheid heeft geleid, ons zo gemakkelijk van de weg laten afbrengen? Ten einde te tonen hoe weinig sommige joodse christenen zich in zijn tijd van hun verantwoordelijkheid aantrokken, vond Paulus het noodzakelijk hun in zijn brief aan de Hebreeën het volgende mede te delen: „Want inderdaad, ofschoon gij met het oog op de tijd leraars behoordet te zijn, hebt gij wederom iemand nodig die u van het begin af de eerste beginselen van de heilige verklaringen Gods leert, en gij zijt geworden als hen die melk, en geen vast voedsel, nodig hebben. Want een ieder die melk gebruikt, is onbekend met het woord der rechtvaardigheid, want hij is een baby.” Vervolgens vertelt hij hun dat vast voedsel bij hen behoort „die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend”. — Hebr. 5:12-14, NW.

15. Waarom was het voor deze joodse christenen belangrijk om zich Paulus’ krachtige argumenten in zijn brief aan de Hebreeën eigen te maken?

15 Paulus besefte dat vele van deze eerste christenen slechts langzaam hun verantwoordelijkheid als leraar op zich namen en er nog tevreden mee waren geheel en al in het eerste stadium van christelijke ontwikkeling, of eenvoudig leerlingen, te blijven. Zijn brief aan de Hebreeën had ten doel gelovige joden van een krachtig argument ter ondersteuning van het feit dat Jezus de beloofde Messias was, te voorzien, en tevens om hun zowel in het belang van hun eigen redding als tot eeuwig welzijn van hen tot wie zij predikten, instructies en raadgevingen te verschaffen. De rijpe christelijke joden zouden deze voorziening van God daarom maar al te graag aangrijpen om hun positie te verstevigen en zouden zich deze overtuigende argumenten ter verdediging van het ware geloof snel eigen maken. Hoe zouden zij die langzaam waren in het leren, de in Paulus’ geïnspireerde uiteenzetting vervatte wijsheid echter ooit naar juiste waarde kunnen schatten? Hoe konden zij — aangezien hun waarnemingsvermogen, doordat het niet werd gebruikt, niet geoefend was in het onderscheiden van goed en kwaad — zelfs weten of deze dingen werkelijk zo waren? Wie kon zeggen of deze diepere dingen niet tot datgene zouden behoren wat zij ’tot hun eigen vernietiging zouden verdraaien’? Het was in ieder geval zo dat zij, indien zij zelf niet ver genoeg waren gevorderd om zich deze waarheden eigen te maken, onmogelijk aan het doel waarvoor zij waren onderricht, namelijk, om anderen te onderwijzen, konden beantwoorden. De „elementaire leer omtrent de Christus”, welke volgens Paulus eerst werd geleerd, is niet moeilijk: „berouw over dode werken en geloof jegens God, de leer over soorten van doop en het opleggen der handen, de opstanding der doden en het eeuwige oordeel” (Hebr. 6:1, 2, NW). Het leren van deze „eerste beginselen van de heilige verklaringen Gods” moet echter samengaan met de ontwikkeling van het vermogen om de nauwkeurigheid ervan vast te stellen en te beredeneren. Alleen op een dergelijk fundament kan een veelomvattende christelijke rijpheid worden opgebouwd.

16. Hoe demonstreerde Jezus tegenover zijn discipelen wat voor ons de allerbelangrijkste reden is om onderscheidingsvermogen naar juiste waarde te schatten?

16 Ongeacht hoe scherp ons natuurlijke onderscheidingsvermogen is, toch hebben wij Gods leiding nodig om resultaten te boeken. Jezus demonstreerde dit tegenover zijn discipelen, van wie sommigen uitzonderlijk goede vissers waren. Hij had de scharen vanuit Simon Petrus’ boot onderwezen. „Toen Hij opgehouden had met spreken, zeide Hij tot Simon: Ga naar diep water en zet uw netten uit om te vissen. En Simon antwoordde en zeide: Meester, den gehelen nacht door hebben wij hard gewerkt en niets gevangen, maar op uw woord zal ik de netten uitzetten. En toen zij dit gedaan hadden, haalden zij een grote menigte vissen binnen, en hun netten dreigden te scheuren. En zij wenkten hun makkers in het andere schip, dat zij hen zouden komen helpen. En dezen kwamen en zij vulden beide schepen, tot zinkens toe. Toen Simon Petrus dit zag, viel hij neder aan de knieën van Jezus en zeide: Ga [weg] van mij, want ik ben een zondig mens, Here. Want verbazing had hem en allen, die bij hem waren, aangegrepen over de vangst der vissen, welke zij gevangen hadden. . . . En Jezus zeide tot Simon: Wees niet bevreesd, van nu aan zult gij mensen vangen. En zij trokken de schepen op het land en lieten alles achter en volgden Hem” (Luk. 5:4-11; PC). Kunnen wij, gezien Jezus’ uitnodiging, deze belangrijkere reden om ons waarnemingsvermogen naar juiste waarde te schatten en — naar Gods Woord opziend om dit te oefenen — tot rijpheid voort te gaan, thans negeren?

17. Wat is dan een van de eerste vereisten bij het vervullen van onze opdracht als predikers, en waarom is dit het geval?

17 Ook in deze tijd moeten christenen vissers van mensen zijn. De weg van de bediening is duidelijk aangegeven als een beroep dat voor allen die tot leven komen, is weggelegd. Het is een volle-tijdberoep, of de dag van een christen nu geheel of gedeeltelijk aan de van-huis-tot-huis-prediking wordt besteed, en het vereist al iemands krachten en bekwaamheden om het tot een succes te maken. Ook het oefenen van ons waarnemingsvermogen is een volle-tijd-aangelegenheid en een van de eerste vereisten bij het vervullen van onze opdracht als predikers. Indien wij dit beseffen, zullen wij deze opdracht even ijverig ten uitvoer brengen alsof ons leven er van afhing, want dit is inderdaad het geval.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen