„Werpt uw netten uit voor een vangst”
„Hij [zei] tot Simon: ’Steek af naar het diepe, en werpt uw netten uit voor een vangst.’” — Luk. 5:4.
1. Hoe hebben Salomo en Amos mensen met vissen vergeleken?
DE UITDRUKKING „als een vis op het droge” komt niet in de heilige Schrift voor. In de bijbel worden echter wel werkelijke vissen gebruikt om mensen af te beelden. De om zijn wijsheid befaamde koning Salomo van Jeruzalem, die in zijn drieduizend spreuken over cederbomen en hysop, viervoetige dieren en vliegende schepselen en allerlei andere levensvormen en vissen schreef, zei: „Ook de mens kent zijn tijd niet, evenmin als de vissen, die in het verraderlijke net gevangen worden, evenmin als de vogels, die in het klapnet gevangen worden. Evenals zij worden de mensenkinderen verstrikt ten tijde des kwaads, als dit hen plotseling overvalt” (Pred. 9:12; 1 Kon. 4:32, 33). In de negende eeuw v.G.T. zei de profeet Amos tot de onderdrukkers van zijn volk: „De Here HERE heeft gezworen bij zijn heiligheid: Voorwaar, zie, dagen zullen over u komen, dat men u met angels zal optrekken en wie van u overblijven met vishaken” (Amos 4:1, 2). De vijanden van Jehovah God zullen echter zonder mankeren plotseling, in een tijd dat zij er niet op rekenen, als ongelukkige vissen worden gevangen.
2, 3. (a) Waar en waarom gebruikte Jezus een boot als een podium? (b) Wat zei hij in zijn gelijkenis van het sleepnet?
2 Enige tijd na de paschaviering in het jaar 31 van onze gewone tijdrekening werd een vissersboot die niet ver van de kust van de Zee van Galiléa in het Midden-Oosten in zee lag, voor een ander doel dan het vangen van vis gebruikt. Jezus Christus gebruikte deze boot als een podium vanwaar hij een reeks profetische gelijkenissen uitsprak tot een grote schare mensen die hem gewoonweg hadden gedwongen van de kust af te gaan. Na het einde van zijn schitterende toespraak liet hij de scharen uit elkaar gaan, waarna hij aan wal stapte en een huis binnenging. Daar vroegen zijn discipelen hem naar de uitleg van de zojuist door hem uitgesproken gelijkenis over het onkruid dat een vijand over het zaad in een tarweveld had gezaaid. Jezus gaf niet alleen de verlangde uitleg, maar voegde er nog een aantal nieuwe illustraties aan toe, met inbegrip van de volgende gelijkenis over het sleepnet:
3 „Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk een sleepnet dat in de zee is neergelaten en vissen van allerlei soort bijeenbrengt. Toen het vol werd, trok men het op het strand, waarna men er bij ging zitten en de voortreffelijke vissen in vaten verzamelde, maar die welke ongeschikt waren, wegwierp. Zo zal het gaan in het besluit van het samenstel van dingen: de engelen zullen uitgaan en de goddelozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden en hen in de vurige oven werpen. Daar zullen zij wenen en knarsetanden.” — Matth. 13:47-50.
4. (a) Wie worden afgebeeld door de „voortreffelijke” vissen, die in vaten worden gedaan? (b) Wie worden afgebeeld door de ’ongeschikte’ vissen, die worden weggeworpen?
4 Jezus’ illustraties over het koninkrijk der hemelen hebben alle betrekking op personen die te zamen met hem erfgenamen in het hemelse koninkrijk zullen zijn. Dienovereenkomstig beelden de „voortreffelijke” vissen die voor een nuttig doel in vaten worden verzameld, degenen uit de mensheid af die er geschikt voor blijken te zijn met Jezus Christus in het koninkrijk der hemelen te regeren (Openb. 7:1-8; 14:1-5). Gods koninkrijk der hemelen werd aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 opgericht. De getrouwe apostelen en vele anderen van de getrouwe discipelen van Jezus Christus waren vóór die tijd gestorven. Wie zijn dan de symbolische vissen die in het besluit van het samenstel van dingen, waarin wij ons thans bevinden, worden gevangen en vervolgens worden gesorteerd en als het ware in vaten worden gedaan? Zij zijn louter het overblijfsel van de Koninkrijkserfgenamen, degenen die thans de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse op aarde vormen (Matth. 24:45-47). De ’ongeschikte’ symbolische vissen, die in de symbolische vurige oven worden geworpen om vernietigd te worden, zijn de christenen die zich de hemelse roeping ontrouw betonen en aldus ’goddeloos’ worden en het verdienen verdelgd te worden.
5. Wie worden afgebeeld door degenen die met het sleepnet vissen, en waarom?
5 Wie zijn, in de vervulling van de gelijkenis van het sleepnet degenen die aan het vissen zijn en die het sleepnet op het strand trekken en de vis vervolgens sorteren? Zij zijn de engelen. De ongeschikte vissen worden stellig niet door de christenen op aarde van de voortreffelijke symbolische vissen gescheiden en in de symbolische vurige oven geworpen. De gezalfde christenen zijn er niet toe gemachtigd te bepalen wie voor Gods hemelse koninkrijk in aanmerking komt of wie voor eeuwig verdelgd dient te worden. Zij zijn niet de rechters van degenen die Gods gezalfde dienstknechten zijn geworden (Rom. 14:4). De engelen, die de verheerlijkte Jezus Christus vergezellen wanneer hij aan het einde van de tijden der heidenen in zijn hemelse koninkrijk komt, zijn degenen die dit scheidingswerk onder leiding van Christus verrichten (Matth. 13:40, 41; 24:30, 31; 25:31, 32). Wat is dan het sleepnet?
6. Wat wordt derhalve door het sleepnet afgebeeld?
6 Zoals in Jezus’ gelijkenis wordt afgebeeld, worden in een sleepnet zonder onderscheid allerlei vissen en zeeschepselen bijeengebracht. Het was de joden, die in een nationaal verbond met Jehovah God waren opgenomen, verboden bepaalde vissen en zeeschepselen te eten (Lev. 11:9-12). Joodse vissers dienden derhalve uit te zoeken wat in een sleepnet werd opgehaald. Wat door Gods wet werd verboden, zou door hen worden weggeworpen. Met het oog op dit alles, moet het sleepnet een instrument symboliseren dat zich onder leiding van Jezus Christus in handen van de heilige engelen bevindt. Het sleepnet symboliseert de aardse organisatie die belijdt Gods gemeente te zijn die door bemiddeling van de Middelaar Jezus Christus in het nieuwe verbond met God is opgenomen. Deze gemeente beweert derhalve het geestelijke Israël te zijn, de heilige natie die met Gods geest is gezalfd om met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk te regeren. Ze omvat de ware belijders en de valse of ontrouwe belijders. Logischerwijs omvat ze ook de christenheid, met haar honderdduizenden belijdende christenen die deel uitmaken van honderden zich christelijk noemende sekten.
7. Wie moeten er, als werkers die onder de engelen staan, worden gebruikt opdat alle soorten van vissen in het symbolische sleepnet bijeengebracht kunnen worden, en hoe zijn er „voortreffelijke” vissen verzameld?
7 Het is waar dat het symbolische sleepnet in handen is van de engelen als een team van werkers. Willen er echter allerlei symbolische vissen in het „sleepnet” worden bijeengebracht, dan moeten personen die tot de sleepnet-organisatie behoren, werken. In naam van het christendom moeten zij een bijeenvergaderingswerk op aarde verrichten. De hemelse engelen doen slechts een onzichtbaar werk, maar de georganiseerde leden van het „sleepnet” doen het rechtstreekse zichtbare werk. Alleen het kleinste gedeelte van deze „sleepnet”-organisatie vist werkelijk volgens Gods door bemiddeling van Christus gegeven instructies en volgens bijbelse beginselen. Als gevolg hiervan brengen alleen die werkers ware christelijke „vissen” bijeen die geschikt zijn voor het hemelse koninkrijk. Dit feit wordt in het „besluit van het samenstel van dingen”, waarin wij ons sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 bevinden, door de hemelse engelen onder Christus openbaar gemaakt. Zij hebben de voortreffelijke „vissen” in symbolische vaten bijeengebracht.
8. Op welke wijze geraakten de „voortreffelijke” vissen gedurende 1914-1918 in gevangenschap aan Babylon de Grote?
8 Jaren vóór het begin van het „besluit van het samenstel van dingen” in 1914, begonnen de „vissen” van de ware christelijke soort zich van de christenheid af te scheiden. Overal ter wereld begonnen zij hier en daar gemeenten te vormen die van de christenheid waren afgescheiden. Toen kwam echter de Eerste Wereldoorlog, die van 1914-1918 vooral door de natiën van de christenheid werd gestreden. Gedurende deze oorlog geraakten deze afgescheiden gemeenten van werkelijk opgedragen, gedoopte christenen in gevangenschap aan de christenheid. Aangezien de christenheid het machtigste deel is van het religieuze Babylon de Grote, geraakten zij dus in een gevangenschap gelijkend op die van de joden die nadat Jeruzalem in het jaar 607 v.G.T. werd verwoest, in het Babylon uit de oudheid in ballingschap gingen. Zouden zij daar echter blijven?
9. Waarom vormde het „besluit van het samenstel van dingen” er voor de „voortreffelijke” vissen niet de tijd voor in gevangenschap aan Babylon de Grote te blijven?
9 Neen! De tijden der heidenen waren in 1914, het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog uitbrak, geëindigd, en dit betekende dat het „besluit van het samenstel van dingen” zijn intrede had gedaan. Jezus’ illustratie van het sleepnet kenmerkte deze tijdsperiode als de tijd voor de scheiding van degenen die beleden gezalfde erfgenamen van het „koninkrijk der hemelen” te zijn. Voor de hemelse engelen onder Christus was de bestemde tijd aangebroken om aan het werk te gaan en dat symbolische sleepnet op het strand te trekken om de ongeschikte vissen weg te gooien en de „voortreffelijke” vissen, die door Gods wet werden goedgekeurd, in gemeentelijke „vaten” te verzamelen. Dit deden zij ook.
10. (a) Wanneer begonnen de „voortreffelijke” vissen uit zulk een Babylonische ballingschap te voorschijn te komen, en hoe? (b) Welke ervaring doen de ’ongeschikte’ vissen reeds op, en waarom?
10 Vanaf het voorjaar van het jaar 1919 zijn de ware christenen, die in Babylon de Grote verbannen waren, uit hun ballingschap te voorschijn gekomen. De roep uit de hemel werd gehoord: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen” (Openb. 18:4). Het religieuze Babylon de Grote is het wereldrijk van valse Babylonische religie, en het omvat tevens de christenheid, die heeft getracht het christendom met Babylonische religie te vermengen. De roep uit de hemel hield derhalve ook in dat zij de christenheid moesten verlaten. De miljarden ’ongeschikte’ symbolische vissen, die in de christenheid blijven, zullen binnenkort in de symbolische „vurige oven” worden geworpen en volledig worden verdelgd. Zij gaan nu reeds hard in die richting, aangezien de huichelachtige christenen al beginnen te „wenen en knarsetanden” (Matth. 13:50). Waarom? Omdat zij Babylon de Grote niet hebben verlaten, zoals Gods ware volk dient te doen, en daarom delen zij in haar zonden en voelen zij reeds hoe pijnlijk de voorlopers van haar vernietigende plagen zijn. Binnenkort zal Gods bestemde tijd zijn aangebroken dat zij met Babylon de Grote en haar politieke minnaars zullen vergaan.
11. Welk deel van de groep belijdende christenen kwam uit Babylon de Grote, en hoe werden zij „in vaten” verzameld?
11 De gezalfde christelijke getuigen van Jehovah hebben destijds in 1919, in een opmerkenswaardige tegenstelling tot die liefhebbers van Babylon de Grote, gehoor gegeven aan de hemelse oproep. Zij vormden slechts een minderheid onder de belijdende christenen, niet meer dan een overblijfsel van de ware christelijke gemeente die Jezus Christus gedurende de afgelopen negentien eeuwen heeft opgebouwd (Matth. 16:18; Hand. 2:1-42). Onder leiding van de engelen werden zij als het ware „in vaten” verzameld, dat wil zeggen, in gemeenten van bevrijde christenen, om bewaard te worden voor de dienst van Jehovah, de God en Vader van Jezus Christus.
12. Waarom werd dit overblijfsel van de „voortreffelijke” vissen niet onmiddellijk in de hemel opgenomen?
12 Hoewel de leden van dit overblijfsel van de „voortreffelijke” symbolische vissen de hoop bezitten een aandeel te hebben aan het „koninkrijk der hemelen”, werden zij niet onmiddellijk in de hemel opgenomen, zoals zij hadden verwacht. In dit „besluit van het samenstel van dingen” moesten zij op aarde een werk doen voordat voor Babylon de Grote en haar politieke minnaars en hun legers het einde komt.
13. (a) Wat wordt er, afgezien van het feit dat er een getuigenis wordt gegeven, door de Koninkrijksprediking tot stand gebracht? (b) Waarom moest het werk van de apostolische tijd sinds 1919 worden voortgezet?
13 In alle hoeken van de aarde weet men nu wat het ware christelijke werk van het overblijfsel behelst, want zij hebben hun werk tot de einden der aarde ten uitvoer gebracht, als een vervulling van Jezus’ woorden: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:14). Het getuigenisgeven aan alle natiën is niet het enige werk dat door de Koninkrijkspredikers tot stand wordt gebracht. Er wordt als gevolg van deze Koninkrijksprediking ook een scheidingswerk verricht, en wel onder leiding van de engelen (Matth. 24:30, 31, 40-42). In het bevrijdingsjaar 1919 werd het scheidingswerk niet geheel en al voltooid. Neen, maar wilde het van tevoren geordineerde aantal van 144.000 Koninkrijkserfgenamen van de aarde worden losgekocht, dan moesten er meer „voortreffelijke” symbolische vissen worden gevangen en in de gemeentelijke „vaten” worden verzameld. Het werk waarmee Jezus Christus in de dagen van zijn twaalf apostelen was begonnen en dat bestond in het vissen naar mensen, moest in dit „besluit van het samenstel van dingen” worden voortgezet. Een grootse vangst was gewaarborgd!
EEN WONDERBARE VANGST!
14. (a) Wat waren enkelen van Johannes de Dopers discipelen van beroep, en hoe ontmoette Jezus vier van hen bij de Zee van Galiléa? (b) Wat was de beste tijd voor hun beroep?
14 Negentienhonderd jaar geleden oefende een aantal van Jezus’ apostelen het beroep van visser uit in de Zee van Galiléa. Zij waren discipelen van Johannes de Doper en enige dagen na zijn eigen waterdoop leerde Jezus Christus hen laat in het jaar 29 G.T. in het dal van de Bovenjordaan kennen (Joh. 1:35-44). Enige maanden later, in het volgende jaar, kwam Jezus daar, bij de Zee van Galiléa, met deze beroepsvissers in contact. Johannes de Doper was tegen die tijd door koning Herodes gevangen gezet en Jezus was ermee begonnen de boodschap van Johannes de Doper op te nemen en bekend te maken: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matth. 4:12-17). Op zekere dag predikte Jezus Gods koninkrijk tot een grote mensenmenigte op de kust van de Zee van Galiléa, vlak bij de plaats waar vier beroepsvissers met netten hadden gezwoegd. De meest populaire manier waarop de joden destijds visten, was door gebruik te maken van verschillende soorten van netten, waarvan vier soorten in de bijbel worden genoemd (Hab. 1:15, 16; Pred. 9:12; Ps. 33:7, 8). De nacht, na zonsondergang en vóór zonsopgang, werd als de beste tijd voor het vissen beschouwd.
15, 16. (a) Bij welke gelegenheid zei Jezus tot Simon en degenen die bij hem in de boot waren, hun netten uit te werpen voor een vangst? (b) Wat was het onmiddellijke gevolg van wat er toen gebeurde?
15 „Bij een zekere gelegenheid”, zoals in Lukas 5:1-10 aan ons wordt verteld, „stond hij aan het meer van Gennésareth [Galiléa], terwijl de schare dicht op hem aandrong en naar het woord Gods luisterde. En hij zag twee boten aan de oever van het meer vastliggen, maar de vissers waren er uitgegaan en spoelden hun netten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon, en vroeg hem een eindje van het land af te steken. Toen ging hij zitten en onderwees de scharen vanuit de boot. Toen hij had opgehouden met spreken, zei hij tot Simon: ’Steek af naar het diepe, en werpt uw netten uit voor een vangst.’ Maar Simon gaf ten antwoord: ’Onderwijzer, wij hebben de hele nacht gezwoegd en niets gevangen, maar op uw verzoek zal ik de netten neerlaten.’ Toen zij dit nu gedaan hadden, sloten zij een grote menigte vis in. Ja, hun netten dreigden te scheuren.
16 Daarom wenkten zij hun metgezellen in de andere boot om hen te komen helpen; en die kwamen, en zij vulden beide boten tot zinkens toe. Bij het zien daarvan viel Simon Petrus aan de knieën van Jezus neer en zei: ’Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig man.’ Ontzetting had zich namelijk meester gemaakt van hem en allen die bij hem waren door de visvangst die zij hadden ingehaald, en dit was ook het geval met Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs, die Simons deelhebbers waren.”
17, 18. (a) Wat beseften de vier vissers dat er gebeurd was? (b) Waarom ging Jezus niet in op Simons verzoek, maar wat deed hij?
17 Er waren nog meer personen in Simon Petrus’ boot, in ieder geval zijn broer Andréas en waarschijnlijk ook hun vader Johannes. Jakobus en Johannes waren met hun vader Zebedéüs en loonarbeiders in de assisterende boot. Petrus, Andréas, Jakobus en Johannes beseften dat Jezus een wonder had verricht, doordat hij plotseling een enorme visvangst had veroorzaakt in een gedeelte van het viswater waar de gehele nacht totaal geen vissen waren geweest.
18 Hierdoor werd hun waardering voor Jezus Christus, die zij reeds persoonlijk kenden, vergroot. Aangezien Petrus zo’n heilige man van God aan boord had, was hij zich nu meer dan ooit van zijn zondigheid bewust, zodat hij de Heer Jezus vroeg van hem weg te gaan. Het lag echter niet in Jezus’ bedoeling alleen te zijn na de boot verlaten te hebben. De tijd was voor hem aangebroken om in letterlijk opzicht trouwe, geregelde volgelingen te hebben. Jezus kalmeerde derhalve Petrus’ angst ten gevolge van zijn zondigheid, zoals het verslag ons vertelt: „Jezus zei echter tot Simon: ’Wees niet langer bevreesd. Voortaan zult gij mensen levend vangen.’” Door deze verklaring vergeleek Jezus mensen met vissen. Maar met wie zou Petrus mensen levend vangen als vissen? Welnu, met Jezus Christus zelf, want vervolgens vroeg Jezus aan Petrus hem te volgen om grotere schepselen, namelijk ’levende mensen’ te vissen. Jezus nodigde ook Petrus’ broer Andréas uit om hem in verband met deze nieuwe onderneming te volgen. Zij gaven beiden aan deze oproep gehoor.
19. Wat gingen Jakobus en Johannes ondertussen doen, en hoe lang bleven zij hiermee bezig?
19 Aangezien hun netten tijdens de wonderbare visvangst, waarbij hun boten tot zinkens toe waren gevuld, waren gescheurd, begonnen Petrus’ medevissers te Galiléa, namelijk Jakobus en Johannes, die bij hun vader Zebedéüs in de boot zaten, intussen hun netten te repareren. Toen kwam Jezus, gevolgd door Petrus en Andréas, langs de kust en riep tot Jakobus en Johannes in hun boot, waarbij hij hen uitnodigde hem te volgen voor het verrichten van belangrijkere vissersbezigheden. Zij deden dit ook, want het verslag vertelt ons: „Daarom brachten zij de boten terug aan land en lieten alles in de steek en volgden hem.” — Luk. 5:10, 11.
20. Hoe beschrijven Matthéüs en Markus hoe de vier vissers werden geroepen?
20 De apostel Matthéüs en de discipel Markus beschrijven in een meer beknopte vorm hoe de vier vissers werden geroepen, maar Matthéüs en Markus tonen aan dat Jezus alle vier rechtstreeks uitnodigde vissers van mensen te worden. In Markus 1:16-20 lezen wij: „Toen hij langs de zee van Galiléa liep, zag hij Simon en Andréas, de broer van Simon, terwijl zij bezig waren hun netten uit te werpen in de zee, want zij waren vissers. Jezus zei dan tot hen: ’Komt achter mij en ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.’ En terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden hem. En nadat hij iets verder was gegaan, zag hij Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en diens broer Johannes, terwijl zij juist in hun boot bezig waren met het herstellen van hun netten; en onverwijld riep hij hen. Hierop lieten zij hun vader Zebedéüs met de loonarbeiders in de boot en gingen hem achterna.” — Matth. 4:18-20.
21. (a) Hoe kwam het dat Jezus, die toch timmerman van beroep was, er de bekwaamheid voor bezat die vier te onderwijzen hoe zij naar mensen moesten vissen? (b) Welk voorbeeld gaf hun de verzekering dat zij zich geen zorgen hoefden te maken over de wijze waarop zij als vissers van mensen in hun levensonderhoud moesten voorzien?
21 Jezus zelf ving daar vier menselijke vissen. Hoewel hij in het meer landinwaarts gelegen Nazareth timmerman van beroep was geweest, geen beroepsvisser, wist hij hoe hij symbolische, menselijke vissen moest vangen. Nu, meer dan zes maanden nadat hij in de rivier de Jordaan was gedoopt en met Gods heilige geest was gezalfd, maakte hij hier een begin mee. Als een ervaren man wist hij ook hoe hij anderen moest leren naar mensen te vissen en hen levend te vangen. Met dit doel voor ogen riep hij de vier beroepsvissers om hem persoonlijk te volgen en een opleiding te ontvangen. Zij moesten hiertoe hun vissersbedrijf bij de Zee van Galiléa opgeven. Een gewone visser kan de vissen die hij vangt, verkopen en zo in zijn levensonderhoud voorzien. Een visser van mensen kan echter geen mensen verkopen om hen aldus tot zijn middel van bestaan te maken. Hoe moesten Petrus, Andréas, Jakobus en Johannes als vissers van mensen, die voortdurend de Heer Jezus Christus, de grootste Visser van hen allemaal, volgden, derhalve in hun levensonderhoud voorzien? Welnu, toen Jezus naar Johannes de Doper ging om gedoopt te worden, had hij alles in de steek gelaten, en hij heeft zijn timmerwerk nooit weer ter hand genomen, maar toch heeft Jehovah God voor hem, als een Visser van mensen, gezorgd.
NIET NODIG ZICH ZORGEN TE MAKEN OVER LEVENSONDERHOUD
22. (a) Waarom bestond er geen reden om aan het succes van het vissen naar mensen te twijfelen? (b) Waarom kwam er als gevolg van Jezus’ dood geen abrupt einde aan dit vissen naar mensen?
22 Zolang deze voormalige vissers maar onder leiding van de Voornaamste Visser, Jezus Christus, werkzaam zouden zijn, bestond er voor hen geen enkele reden om eraan te twijfelen of zij wel succes zouden hebben bij het vissen naar mensen. Op zijn bevel hadden Petrus en Andréas vol geloof hun netten neergelaten in de Zee van Galiléa voor een vangst in wateren die ogenschijnlijk in het geheel geen vis bevatten, en toch kwamen zij met zo’n vangst boven dat zij de hulp van hun collega’s Jakobus en Johannes moesten inroepen. Toen begonnen hun netten te scheuren, en de hoeveelheid vis die aan boord werd gehesen, dreigde de twee boten tot zinken te brengen. Aangezien Jezus nu zo’n succesvolle vangst kon bewerkstelligen in het geval van de geschubde, van vinnen voorziene schepselen van de wateren, kon hij eveneens een succesvolle vangst waarborgen in het geval van menselijke, symbolische vissen. Jezus’ dood aan de martelpaal, omstreeks drie jaar later, heeft dit belangrijkere werk dat erin bestond naar mensen te vissen, niet geschaad of er een einde aan gemaakt. Op de derde dag werd hij uit de doden opgewekt en toen verkeerde hij in de positie dat hij de visserswerkzaamheden van zijn getrouwe volgelingen nieuw leven kon inblazen.
23. (a) Waren de apostelen er als gevolg van Jezus’ opstanding naar het geestenrijk slechter aan toe om naar mensen te vissen? (b) Hoe kwam het dat zeven discipelen zich na Jezus’ opstanding bij de Zee van Galiléa bevonden?
23 Jezus was toen inderdaad niet meer in het vlees bij hen, aangezien hij als een onsterfelijke, geestelijke Zoon van God uit de doden was opgewekt en zich van die tijd af uitsluitend in het onzichtbare geestenrijk ophield. Hij bevond zich nu echter in een betere positie om dit werk, dat erin bestond naar mensen te vissen, op een wereldomvattende schaal tot een volledig succes te maken. Bij een zekere gelegenheid, meer dan een week nadat hij op de zestiende dag van de maanmaand Nisan in het jaar 33 G.T. uit de doden was opgewekt, gaf hij hier een aanmoedigende verzekering van. Door bemiddeling van engelen die op de ochtend van zijn opstanding aan zekere discipelen verschenen, droeg hij zijn getrouwe apostelen op Jeruzalem en de provincie Judéa te verlaten en in noordelijke richting naar de provincie Galiléa te gaan. Daar zou hij zichtbaar aan hen verschijnen en hun verdere instructies geven (Matth. 26:32; 28:7-10, 16; Mark. 16:6, 7). Zo gebeurde het bij een zekere gelegenheid dat zeven van Jezus’ discipelen samen werden aangetroffen bij de Zee van Galiléa, die ook het Meer van Tibérias werd genoemd.
24, 25. (a) Wat moesten de zeven, na een tijd lang gevist te hebben, aan een vragensteller op de kust antwoorden? (b) Wat droeg hij hun op te doen, en hoe gingen zij daarna aan land?
24 Toen Petrus zei dat hij ging vissen, zeiden de zes anderen dat zij met hem zouden meegaan. De gehele nacht probeerden zij enkele vissen te vangen, maar zij vingen absoluut niets. Toen, tegen de ochtend, stond er iemand op de kust. Zijn stem droeg over de wateren heen en bereikte hen in hun kleine boot: „Jonge kinderen, hebt gij soms wat te eten?” Zij riepen terug: Neen! Welnu, zei hij toen dat zij moesten ophouden?
25 Wij lezen hierover het volgende: „Hij zei tot hen: ’Werpt het net aan de rechterkant van de boot uit en gij zult iets vinden.’ Toen wierpen zij het uit, maar vanwege de menigte der vissen konden zij het niet meer binnenhalen. Daarom zei de discipel van wie Jezus veel hield tot Petrus: ’Het is de Heer!’ Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, omgordde hij zich met zijn opperkleed, want hij was naakt, en sprong in de zee. De andere discipelen kwamen echter in de kleine boot, want zij waren niet ver van land, slechts ongeveer negentig meter, en zij sleepten het net met de vissen. Toen zij echter aan land waren gestapt, zagen zij dat er een houtskoolvuur was aangelegd, waarop vis lag en brood. Jezus zei tot hen: ’Haalt wat van de vis die gij juist hebt gevangen.’ Simon Petrus ging daarom aan boord en trok het net op het land, vol grote vissen, honderd drieënvijftig stuks. Maar ofschoon het er zoveel waren, scheurde het net niet.”
26. (a) Waarom zou er toen een vraag hebben kunnen rijzen met betrekking tot zijn identiteit? (b) In welk opzicht was dit de derde keer dat hij na zijn opstanding aan zijn discipelen verscheen?
26 Ten tijde van deze manifestatie van Jezus bezat hij niet hetzelfde gematerialiseerde lichaam als voorheen. Daarom lezen wij: „Jezus zei tot hen: ’Komt ontbijten.’ Geen der discipelen had de moed hem te vragen: ’Wie zijt gij?’ want zij wisten dat het de Heer was. Jezus kwam dichterbij en nam het brood en gaf het hun, en zo ook de vis. Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de discipelen verscheen sinds hij uit de doden was opgewekt” (Joh. 21:1-14). Dat wil zeggen, dit was de derde keer dat Jezus aan zijn apostelen was verschenen toen zij allemaal of toen de meesten van hen bijeen waren. De eerste keer dat dit gebeurde, op de zondagavond van zijn opstanding, materialiseerde Jezus zich en at hij wat geroosterde vis om aan zijn apostelen te bewijzen dat zij geen geest zagen. — Luk. 24:22-43; Joh. 20:19-25.
27. Waarom was het voor Jezus passend zijn macht te demonstreren door twee maal een wonderbare visvangst te veroorzaken?
27 Het was heel passend dat Jezus Christus zijn macht twee keer demonstreerde door de netten van zijn apostelen met een wonderbare visvangst te vullen. Hij is „de laatste Adam”, en de eerste Adam in de hof van Eden vertoonde in bepaalde opzichten een „overeenkomst . . . met hem die zou komen” (1 Kor. 15:45; Rom. 5:14). De eerste Adam en zijn vrouw ontvingen van God de Schepper het bevel te „heersen over de vissen der zee” en over alle andere lagere dieren op aarde (Gen. 1:26-28). In Psalm 8:5-9 4-8 werd voorzegd dat de „laatste Adam”, Jezus Christus, eveneens zelfs over de vissen zou heersen, en er zijn inderdaad opgetekende bewijzen van dat hij zo’n macht werkelijk heeft uitgeoefend om de belangen van Gods koninkrijk te bevorderen (Hebr. 2:5-9). Eén zo’n geval deed zich voor toen Jezus, die voor het feit werd geplaatst dat hij de tempelbelasting moest betalen, tot Simon Petrus zei: „Ga naar de zee, werp een vishaak uit en grijp de eerste vis die bovenkomt, en wanneer gij zijn bek opendoet, zult gij een statergeldstuk vinden. Neem dat en geef het hun voor mij en u.” — Matth. 17:24-27.
28. (a) Hoe zouden zij, met het oog op zulke wonderbare visvangsten, logischerwijs redeneren met betrekking tot het vissen naar mensen? (b) Waarom behoefde Jezus hen na die tweede vangst niet uit te nodigen vissers van mensen te worden?
28 Wanneer wij in gedachten houden dat Jezus de apostelen had geroepen om vissers van mensen te worden, moet hun geloof door de twee wonderbare visvangsten wel zeer zijn gesterkt voor dit werk. Gehoorzaam aan het bevel van de Voornaamste Visser, Jezus Christus, hadden zij hun netten niet tevergeefs voor een vangst uitgeworpen. Het was alleen maar logisch als zij zouden redeneren dat zij, wanneer zij hun netten op zijn bevel zouden uitwerpen om mensen te vangen, hun netten niet leeg zouden ophalen; er zouden beslist mensen zijn die voor het koninkrijk der hemelen bijeengebracht zouden worden. Na de tweede wonderbare visvangst in de Zee van Galiléa behoefde Jezus zijn uitnodiging aan hen om hem te volgen en van vangers van vissen in vissers van mensen omgevormd te worden, echter niet te herhalen. Om deze reden gebruikte de uit de doden opgewekte Jezus nu een andere beeldspraak, omdat de hoedanigheid liefde nu in aanmerking genomen moest worden. In Johannes 21:15-17 wordt ons derhalve gezegd:
29. In welk vraag-en-antwoordgesprek raakten Jezus en Petrus toen gewikkeld?
29 „Toen zij dan hadden ontbeten, zei Jezus tot Simon Petrus: ’Simon, zoon van Johannes, hebt gij mij meer lief dan dezen?’ Hij zei tot hem: ’Ja, Heer, gij weet dat ik genegenheid voor u heb.’ Hij zei tot hem: ’Voed mijn lammeren.’ Wederom zei hij tot hem, voor de tweede maal: ’Simon, zoon van Johannes, hebt gij mij lief?’ Hij zei tot hem: ’Ja, Heer, gij weet dat ik genegenheid voor u heb.’ Hij zei tot hem: ’Weid mijn schaapjes.’ Voor de derde maal zei hij tot hem: ’Simon, zoon van Johannes, hebt gij genegenheid voor mij?’ Petrus werd bedroefd dat hij voor de derde maal tot hem zei: ’Hebt gij genegenheid voor mij?’ Daarom zei hij tot hem: ’Heer, gij weet alle dingen; gij weet toch dat ik genegenheid voor u heb.’ Jezus zei tot hem: ’Voed mijn schaapjes.’”
30, 31. (a) Waarom is het moeilijk te weten wat Jezus in zijn eerste vraag aan Petrus met het voornaamwoord „deze” bedoelde? (b) Hoe geven sommige moderne vertalers de vraag derhalve weer?
30 Vissers koesteren geen liefde voor vissen, maar herders wel voor schapen, en dit geldt in het bijzonder in het land van Jezus’ aardse rondwandeling. Ook voelde een herder zich verantwoordelijk voor de schapen die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Wat Jezus echter precies in gedachten had toen hij aan Petrus vroeg: „Hebt gij mij meer lief dan dezen [deze, SV]?” is echter niet zeker. In de Griekse bijbeltekst staat het aanwijzende voornaamwoord „deze” in de tweede naamval meervoud, en in het Grieks heeft deze naamval van het voornaamwoord dezelfde vorm voor alle drie geslachten, mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. In de vertaling van het Nieuwe Testament door K. S. Wuest (1961) staat hier bijvoorbeeld: „Hebt gij meer liefde voor mij . . . dan voor deze (vissen)?” Jezus zou Petrus aldus hebben gevraagd of hij hem meer liefhad dan de vissersbezigheden waarmee hij zich destijds in de Zee van Galiléa ophield. Dezelfde gedachte komt tot uitdrukking in de bijbelvertaling door G. M. Lamsa (1957), waarin staat: „Hebt gij mij meer lief dan deze dingen?”
31 De bijbelvertaling door J. Moffatt (1922) wekt een andere gedachte door te zeggen: „Hebt gij mij meer lief dan de anderen?” (Zie ook de Petrus-Canisiusvertaling.) Op de avond dat Jezus aan zijn vijanden werd verraden had Simon Petrus gepocht dat hij Jezus meer liefhad dan de andere apostelen, maar kort daarna bleef hij in gebreke deze superieure liefde te tonen (Matth. 26:31-35, 55, 56, 69-75). Aan de Zee van Galiléa pochte Petrus niet over de superioriteit van zijn liefde voor Jezus. Volgens The New English Bible (Nieuwe Testament, 1961) zei Jezus echter: „Hebt gij mij meer lief dan al het andere?”
32. Wiens hoedanigheden moest Petrus ten toon spreiden om mensen te winnen, en welke hoedanigheid moest hij ten toon spreiden om degenen die waren gewonnen, te behouden?
32 Wat het voornaamwoord „deze” hier echter ook betekent, Jezus begon Petrus duidelijk te maken hoe hij op aarde zijn liefde voor zijn onzichtbare, uit de doden opgewekte Heer en Meester kon tonen, namelijk door op liefdevolle wijze voor de „schapen” van de Meester, die zich op aarde bevonden, te zorgen. Ten einde mensen voor God te winnen, moest Petrus de hoedanigheden van een visser ten toon spreiden, maar ten einde degenen die waren binnengebracht in de organisatie te houden, moest Petrus ten opzichte van de schapen van zijn Meester de tedere liefde van een onderherder ten toon spreiden.