-
Wat men over en tegen Jehovah’s getuigen zegtDe Wachttoren 1962 | 15 augustus
-
-
een bezoek aan een Getuige die geestelijk verslapte. Anderen in hetzelfde huis hoorden hun woorden, waardoor een van hen opmerkte: „Die mensen zijn werkelijk goede christenen; hun broeder is de laatste tijd niet met hen meegegaan en daarom zijn zij hem komen sterken en kijk nu eens hoe gelukkig hij eruit ziet. Als onze priester hetzelfde had gedaan, zouden wij de Kerk misschien niet hebben verlaten. Ik ga me eens wat meer in die godsdienst verdiepen.”
Getuigen op de Leeward-eilanden, in de Caraïbische Zee, die op weg waren naar hun congres, vonden het prettig de immigratie-ambtenaar te horen zeggen: „Wij zullen eerst alle getuigen van Jehovah bij elkaar nemen. Ik weet dat wij ervan op aan kunnen dat zij terugkomen wanneer hun congres afgelopen is. Deze mensen bezorgen ons nooit enige last.”
Een vrouw in Tsjechoslowakije was verbaasd toen zij als antwoord op haar verzoek om hulp bij het begrijpen van bepaalde bijbelse leerstellingen, het volgende van haar rooms-katholieke priester te horen kreeg: „Mevrouw, ik ben niet in staat u een grondig antwoord op deze bijbelse vragen te geven. In feite zijn wij [de kerk] er verantwoordelijk voor dat de mensen zo weinig over de bijbel weten, en ik weet dat wij Gods straf daarvoor zullen moeten ondergaan. Indien u echter meer over de bijbelse waarheid wilt weten, kan ik u zeggen dat er mensen in onze stad wonen die u veel over uw vragen zullen kunnen vertellen en die [getuigen van Jehovah] moet u eens gaan opzoeken.” Deze vrouw was een bijbelstudie met Jehovah’s getuigen begonnen en was verontrust geworden toen zij ontdekte dat hun leerstellingen zo anders waren dan die van de Katholieke Kerk. Nu had ze er echter niet langer gewetensbezwaren tegen de studie met hen voort te zetten!
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1962 | 15 augustus
-
-
Vragen van lezers
● Hoe dienen wij, met het oog op het feit dat er in de Wachttorenpublikaties is vermeld dat de werken van genezing die door Jezus en zijn apostelen werden verricht, niet afhankelijk waren van het geloof van degenen die werden genezen, Matthéüs 13:58 op te vatten, waar staat: „Hij deed daar niet vele krachten wegens hun ongeloof”? — N. B., Verenigde Staten.
Thans beweren vele gebedsgenezers wanneer zij worden geconfronteerd met het feit dat zij iemand niet kunnen genezen, dat dit te wijten is aan het gebrek aan geloof van die persoon. Dit is echter louter een uitvlucht ten einde hun onvermogen om te genezen goed te praten. Dat was echter niet het geval bij Jezus en zijn apostelen. Uit niets in het verslag blijkt dat de weduwe uit Naïn het geloof bezat dat haar zoon weer tot leven gebracht zou worden. Jezus zag alleen de treurende moeder en troostte haar door haar zoon uit de doden op te wekken. Zo genazen ook Petrus en Johannes een kreupele die aan de poort van de tempel zat, zonder dat deze op enige wijze van geloof blijk had gegeven. Hij keek vol verwachting naar hen op om enkele aalmoezen te ontvangen en tot zijn grote verbazing werd hij gezond gemaakt. — Luk. 7:12-15; Hand. 3:1-8.
De Schrift vermeldt in Matthéüs 13:58 dat Jezus wegens hun ongeloof niet vele machtige werken deed, niet dat hij het daar niet kon. Blijkbaar trokken er daar slechts weinig mensen uit om hem te zien en genezen te worden. Dit vormde een opvallende tegenstelling tot andere plaatsen, waarover wij lezen: „Vele scharen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn voeten neer. En Hij genas hen.” Het feit alleen al dat zij hen naar Jezus brachten, vormde een voldoende bewijs van hun geloof. Er is niets waaruit blijkt dat Jezus hun vragen stelde om te weten te komen of zij geloof bezaten. — Matth. 15:30.
● Is er enig bezwaar tegen dat een opgedragen christen tot een nudistengroep behoort of in een nudistenkamp of -oord woont? — M. D., Verenigde Staten.
Gods Woord vermeldt niet uitdrukkelijk of de mens naakt zou zijn gebleven indien hij niet had gezondigd. Wij lezen echter wel dat nadat het eerste mensenpaar had gezondigd, Jehovah God kleren voor hen maakte, terwijl hij dieren slachtte om hun de huiden te geven (Gen. 3:21). Dit was vergeleken bij hun oorspronkelijke naaktheid een grote verandering. Wie zou echter, daar deze kleren door de Schepper zelf werden verschaft, durven beweren dat Adam en Eva zonder die kleren beter af zouden zijn geweest? In de gehele Schrift lezen wij beslist dat Gods dienstknechten kleding droegen en vaak wordt deze beschreven.
Meer dan dat, de mens is het enige schepsel op aarde dat kleding nodig heeft, en wel om minstens drie gegronde redenen. In de eerste plaats als een bescherming tegen de elementen en de natuur, tegen hitte en kou, tegen een ruw terrein of doornen, enzovoorts. In de tweede plaats ter wille van de schoonheid en bevalligheid. Kleding draagt tot de schoonheid van iemands verschijning bij, schenkt enig zelfvertrouwen en dient om de lichaamsdelen die minder welvoeglijk worden geacht, te bedekken, zoals ook Paulus opmerkt (1 Kor. 12:23, NW).
-