-
Hoe belastinginners in de eerste eeuw werden bezienDe Wachttoren 1974 | 15 juni
-
-
met moordenaars en dieven, die hun winst door middel van bedrog en gewelddaad hadden verworven, als gevolg waarvan hun geld ook niet voor liefdadigheidsdoeleinden aanvaard kon worden.
JEZUS’ ZIENSWIJZE MET BETREKKING TOT HET BETALEN VAN BELASTING
De kwestie van het betalen van belastingen wekte derhalve bittere gevoelens en bracht de gemoederen in opwinding. Aangezien Jezus’ vijanden dit wisten, trachtten zij hem in verband met het betalen van belastingen in de val te laten lopen. Bij een zekere gelegenheid vroegen bepaalde partijgangers van Herodes en discipelen van de Farizeeën aan Jezus: „Is het geoorloofd caesar hoofdgeld te betalen of niet?” — Matth. 22:17.
Aangezien het „hoofdgeld” door keizerlijke ambtenaren werd geïnd, zou een negatief antwoord van de zijde van Jezus op opstand tegen Rome neerkomen. Aan de andere kant waren de joden in het algemeen er gebelgd over onderworpenheid aan Rome te moeten erkennen door deze belasting te betalen. Een positief antwoord zou derhalve tot gevolg hebben gehad dat de joden in het algemeen Jezus niet gunstig gezind zouden zijn. Jezus doorzag echter de beweegreden van de vraagstellers en zei tot hen: „Waarom stelt gij mij op de proef, huichelaars? Laat mij het geldstuk waarmee gij het hoofdgeld betaalt, zien.” Het verslag vervolgt: „Zij brachten hem een denarius. En hij zei tot hen: ’Wiens beeld en opschrift is dit?’ Zij zeiden: ’Van caesar.’ Toen zei hij tot hen: ’Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is.’” — Matth. 22:18-21.
Jezus vermeldde aldus een beginsel dat zijn luisteraars zelf moesten toepassen. Indien zij wilden erkennen dat het geld aan „caesar” toebehoorde, aangezien hij het in omloop had gebracht en er een bepaalde geldswaarde aan had toegekend, konden zij de juistheid van het betalen van belastingen inzien. Verder wisten zij ook dat de Romeinse staat de onderworpen volken talrijke diensten bewees. Er moest nu eenmaal belasting betaald worden om deze nuttige diensten mogelijk te maken.
JEZUS’ HOUDING TEN OPZICHTE VAN BELASTINGINNERS
Jezus vergoelijkte de corruptie die onder belastinginners heerste, vanzelfsprekend niet. Maar hij was altijd bereid hen in geestelijk opzicht te helpen. Om deze reden noemden zijn vijanden hem „een vriend van belastinginners en zondaars”. — Matth. 11:19.
Niettemin werden belastinginners pas werkelijke ’vrienden’ van Jezus wanneer zij hun levenswijze veranderden. Jezus toonde aan dat de belastinginner die nederig erkende een zondaar te zijn en die berouw had, rechtvaardiger was dan de Farizeeër die zich trots als rechtvaardig bezag (Luk. 18:9-14). Tot zulke berouwvolle belastinginners behoorden Matthéüs en Zachéüs, die er beiden voor in aanmerking kwamen leden van het koninkrijk der hemelen te worden. — Vergelijk Matthéüs 21:31, 32.
Jezus’ houding ten opzichte van belastinginners vormt een bron van aanmoediging voor allen die van mening zijn dat hun levenswijze verachtelijk is geweest in de ogen van Jehovah God. Als zij berouw hebben en hun leven in overeenstemming brengen met de goddelijke vereisten die in de bijbel staan opgetekend, kunnen zij ervan verzekerd zijn dat zij Gods vergeving en een rein geweten zullen ontvangen. Dat zulke mensen als de rijke belastinginner Zachéüs hun handelwijze konden veranderen, toont aan dat degenen die net zo’n handelwijze willen volgen, hier eveneens toe in staat zijn. — Jes. 55:7.
-
-
Het „goede nieuws” prediken in het ijzige NoordenDe Wachttoren 1974 | 15 juni
-
-
Het „goede nieuws” prediken in het ijzige Noorden
„HET is vandaag 35 graden onder nul met een gemiddelde windsnelheid van 15 kilometer per uur. Met een dergelijke wind komt de uitwerking van de temperatuur op menselijk vlees overeen met een temperatuur van 43 graden onder nul”, berichtte een van Jehovah’s getuigen in het verre Noorden, en hij voegde hieraan toe: „De prediking van huis tot huis was vanochtend een uitdaging.”
Deze prediker van Jehovah’s getuigen, evenals honderdduizenden anderen met hem, brengt de bijbelse boodschap geregeld naar anderen — zelfs in het ijzige Noorden. De Getuigen hebben speciale krachtsinspanningen in het werk gesteld om de mensen overal te bereiken, met inbegrip van de bewoners van geïsoleerde plaatsen.
In 1971 ging een groep getuigen van Jehovah naar verafgelegen Indianendorpen in Canada’s
-