Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • Hebt u waardering voor de „getrouwe en beleidvolle slaaf”?
    De Wachttoren 1981 | 1 juni
    • Hebt u waardering voor de „getrouwe en beleidvolle slaaf”?

      „WIE is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf?” Met die vraag leidde Jezus Christus een gelijkenis, of een illustratie, van profetisch belang in. Deze gelijkenis maakte deel uit van het „teken” dat hij gaf met betrekking tot het „besluit van het samenstel van dingen”, waarin wij thans leven (Matth. 24:3). Na zijn discipelen opgedragen te hebben dat zij waakzaam moesten blijven, zei Jezus:

      „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt. Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.” — Matth. 24:42-47.

      Wie is deze „slaaf” en wie zijn de „huisknechten”? Wat zijn de „bezittingen”? Zulke vragen zijn niet louter van theoretisch belang. Door de „getrouwe en beleidvolle slaaf” op juiste wijze te identificeren en met hem samen te werken, zullen wij veel geluk en rijke geestelijke beloningen ontvangen.

      „WIE IS WERKELIJK DE GETROUWE EN BELEIDVOLLE SLAAF?”

      Sommigen zeggen dat de „slaaf” betrekking heeft op christelijke bedienaren van het evangelie (of hun ambt van toezicht) op wie de verantwoordelijkheid rust om voor de geestelijke behoeften van de gemeente te zorgen. De komst van de „meester” zou hetzij op de tweede komst van Christus of op de dood van de individuele bedienaar van het evangelie duiden. Zo is men van mening dat de gelijkenis christelijke bedienaren van het evangelie ertoe dient te motiveren goed te zorgen voor wat hun is toevertrouwd.

      Jehovah’s Getuigen geloven dat deze gelijkenis betrekking heeft op de ene ware gemeente van Jezus Christus’ gezalfde volgelingen. Te beginnen met Pinksteren, in 33 G.T., en door alle negentien eeuwen die sindsdien zijn verstreken heen, heeft deze met een slaaf te vergelijken gemeente haar leden geestelijk gevoed, en wel op een getrouwe en beleidvolle wijze. De identiteit van deze „slaaf” is vooral in de tijd van Christus’ wederkomst of tegenwoordigheid duidelijk geworden. De „slaaf” is herkenbaar aan zijn waakzaamheid en aan het feit dat hij op getrouwe en beleidvolle wijze geestelijk voedsel verschaft in de mate dat allen in de christelijke gemeente dit nodig hebben. Ja, deze „slaaf” of door de geest gezalfde gemeente is het enige goedgekeurde kanaal dat in de „tijd van het einde” Gods koninkrijk op aarde vertegenwoordigt (Dan. 12:4). Zoals Jehovah’s Getuigen het begrijpen, is de „slaaf” samengesteld uit alle gezalfde christenen als groep zoals zij zich op elk gegeven moment gedurende de negentien eeuwen sinds Pinksteren op aarde hebben bevonden. Vandaar dat de „huisknechten” deze volgelingen van Christus als individuele personen zijn.

      Sommige lezers zullen dit misschien een nogal sektarische zienswijze vinden. Of misschien maken zij bezwaar tegen de gedachte dat de „slaaf” en de „huisknechten” dezelfde klasse afbeelden, in het eerste geval als een samengesteld lichaam en in het laatste geval als individuele personen. De opponenten zullen misschien betogen dat niet al Christus’ gezalfde discipelen een aandeel hebben aan het bereiden van geestelijk voedsel, zodat de „slaaf” misschien alleen de leidinggevende personen afbeeldt en de „huisknechten” degenen in de gemeente die door hen worden gediend.

      Het heeft geen zin te proberen een geforceerde uitleg aan de gelijkenis te geven. Zelfbedrog is nutteloos en geestelijk schadelijk. Wij moeten ons daarom tot de Schrift wenden om inzicht te verkrijgen. Wanneer wij dit doen, wat bemerken wij dan? Deze „slaaf” is een knecht van de Meester Christus Jezus en van zijn Vader, Jehovah. (Vergelijk Matthéüs 10:24, 25.) En een knecht kan een uit vele personen bestaande groep zijn. In het verleden was de gehele natie Israël Jehovah’s knecht of slaaf. Hij zei tot hen: „Gij, o Israël, zijt mijn knecht” (Jes. 41:8, 9; 44:21). Deze ene knecht was samengesteld uit individuele personen, zoals Jesaja 43:10 aantoont, waar staat: „’Gij zijt mijn getuigen [meervoud]’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht [enkelvoud] die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben.’” Deze Israëlieten uit de oudheid waren Jehovah’s „speciale bezit”, een „heilige natie” (Ex. 19:5, 6). Ook al had niet elke Israëliet een aandeel aan het bestuur van de natie, toch maakten zij allen als afzonderlijke personen deel uit van het ene volk, Gods „knecht”. Slechts enkelen hadden een aandeel aan het schrijven of afschrijven van de Heilige Schrift, maar toch kon de apostel Paulus over het volk Israël zeggen: „De heilige uitspraken Gods werden [hun] toevertrouwd” (Rom. 3:1, 2). Hiertoe behoorden de verbonden, de Wet en de beloften (Rom. 9:3-5). De gehele natie was dus Jehovah’s collectieve of samengestelde „knecht”, terwijl ze tegelijkertijd uit afzonderlijke personen bestond, die allen zijn „getuigen” waren.

      Toen Jezus op aarde was, zei hij tot Israëls religieuze leiders: „Het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt” (Matth. 21:43). Deze „natie” die Koninkrijksvruchten voortbrengt, moet de zich overal op aarde bevindende ware christelijke gemeente zijn, waarover Petrus schreef: „Gij zijt . . . ’een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene [God] die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht. Want eens waart gij geen volk, maar nu zijt gij Gods volk” (1 Petr. 2:9, 10). Deze gemeente wordt ook het „Israël Gods” en „Gods huisgezin” genoemd (Gal. 6:16; 1 Tim. 3:15). De afzonderlijke leden in de gemeente worden „leden van het huisgezin van God” genoemd (Ef. 2:19). Wanneer zij zich onder de leden van dit huisgezin op getrouwe wijze van hun ’beheer’ kwijten, houdt dit in dat zij geestelijke waarheden uitdelen die geschikt „voedsel” voor de gelovigen vormen (1 Kor. 3:2-5; 4:1, 2). Het is opmerkenswaardig dat de „getrouwe en beleidvolle slaaf” in Lukas 12:42-48 een „beheerder” wordt genoemd.

      Toen Jezus’ getrouwe apostelen op aarde leefden, waren zij speciaal verantwoordelijk voor het verschaffen van geestelijk onderwijs aan het „huisgezin van God”. Aangestelde ’herders’ van de „kudde”, alsook anderen, droegen eveneens zo’n verantwoordelijkheid. De apostel Petrus toont echter aan dat dit beheer van goddelijke waarheden in werkelijkheid aan alle „uitverkorenen” was toevertrouwd. Vandaar dat elk respectief lid van de gemeente een bijdrage leverde tot de opbouw van het lichaam (Ef. 4:11-16; 1 Petr. 1:1, 2; 4:10, 11; 5:1-3). Aldus blijkt er een duidelijke schriftuurlijke basis te bestaan voor de stelling dat alle gezalfde volgelingen van Christus Jezus Gods „knecht” vormen, met Jezus als hun Meester. Dienovereenkomstig verschaft die knecht, of „slaaf”, als collectief lichaam geestelijk voedsel voor alle afzonderlijke personen van deze gemeente, met andere woorden, voor de „huisknechten” uit wie het huisgezin is samengesteld. Als ontvangers van dat voedsel trekken dezen er individueel voordeel van. — 1 Kor. 12:12, 19-27; Hebr. 3:5, 6; 5:11-14.

      DE ’GETROUWE SLAAF’ VERDWIJNT UIT HET HELDERE ZICHT

      Deze duidelijke identiteit van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse zou niet door alle eeuwen heen voortduren totdat de Meester met zijn koninklijke macht zou terugkomen. De apostelen waarschuwden dat er na hun dood een grote afval tot ontwikkeling zou komen die tot Christus’ tegenwoordigheid zou voortduren (2 Thess. 2:1-12; Hand. 20:29, 30; 1 Joh. 2:18, 22; 4:2, 3). Jezus gaf dit eveneens te kennen in zijn gelijkenis van de ’tarwe en het onkruid’. Volgens deze illustratie werd er voortreffelijk zaad, tarwe, op het veld van de wereld gezaaid. De „tarwe” is een afbeelding van „de zonen van het koninkrijk” of de ware gezalfde discipelen van Jezus Christus. Een „vijand” (de Duivel) bleek echter „onkruid” („de zonen van de goddeloze” of valse christenen) midden tussen de „tarwe” te zaaien, waarna het beide gewassen werd toegestaan tot de „oogst” te zamen op te groeien. — Matth. 13:24-30, 36-43.

      De afval ontwikkelde zich doordat er heidense filosofie en valse leerstellingen werden ingevoerd. De afvallige gemeente werd steeds meer een deel van deze wereld, waarbij ze de leerstellingen, gewoonten en houdingen van deze wereld overnam. Jezus voorzei dat de „tarwe” en het „onkruid” te zamen zouden opgroeien tot de „oogst” of het „besluit van het samenstel van dingen”, wanneer de „tarwe” (ware christenen) zou worden gescheiden van het „onkruid” (valse christenen) en de ware christenen hun geestelijke licht zouden laten schijnen (Matth. 13:30, 39-43). De „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse zou dus pas weer duidelijk herkend kunnen worden wanneer de tijd voor Christus Jezus’ wederkomst was aangebroken.

      In die tijd zouden Jezus’ getrouwe discipelen duidelijk in het zicht komen. Hun weldoorvoede geestelijke toestand zou in overeenstemming zijn met de profetie van Daniël, waarin werd voorzegd dat degenen die inzicht hadden, in de „tijd van het einde” zouden schijnen als de sterren, zich in toegenomen schriftuurlijke kennis en bijbels inzicht zouden verheugen en velen tot rechtvaardigheid zouden brengen (Dan. 12:3, 4, 9, 10). Hierdoor wordt te kennen gegeven dat de gemeente van Christus’ gezalfde discipelen, degenen die inzicht hebben, naar de wederkomst van de Meester zou uitzien en bij zijn wederkomst getrouw bezig zou blijken te zijn om te rechter tijd geestelijk voedsel te verschaffen. — Matth. 24:43-46.

      DE ’GETROUWE SLAAF’ GEÏDENTIFICEERD DOOR ZIJN ACTIVITEIT

      Hoewel het „onkruid” het religieuze toneel van de wereld door de eeuwen heen heeft beheerst, is enige „tarwe” actief geweest, zodat er voor de „huisknechten” geestelijk voedsel werd verschaft. In het begin van de jaren 1870 was een groep oprechte bijbelonderzoekers geestelijk voldoende goed gevoed dat zij de wederkomst des Heren verwachtten en zich bewust waren van de noodzaak de Schrift grondig te bestuderen ten einde op Christus’ wederkomst voorbereid te zijn. Hun niet-sektarische onderzoek van de bijbel leidde tot een overvloed van kennis.

      Gedurende die jaren waren de kerken van de christenheid gebonden aan de tradities, dogma’s en ceremoniën die hun oorsprong vonden in de grote afval. Ze hielden vast aan valse leerstellingen als de Drieëenheid, de onsterfelijkheid van de ziel en een brandende hel. Ook waren ze een deel van deze wereld. Een sceptische kijk op de bijbel infiltreerde hun theologische hogescholen. De evolutietheorie van Darwin werd tegenover het scheppingsbericht van de bijbel gesteld, de toegepaste psychologie verwierp de leer van de erfzonde en de noodzaak van een losprijs, en de hogere kritiek spande op al haar terreinen samen in haar aanvallen op het goddelijke auteurschap en de onfeilbaarheid van de Schrift.

      Te midden van dit alles hielden de Bijbelonderzoekers (zoals Jehovah’s Getuigen toen werden genoemd) stand als krachtige voorstanders van de bijbelse leer. Zij hielden vast aan de schriftuurlijke leer dat er één Almachtige God en Schepper is, Jehovah, en dat Christus Jezus zijn eniggeboren Zoon en eerste schepping is, die door God naar de aarde is gezonden om zijn leven als een losprijs voor de zondige mensheid te offeren. Zij namen de strijd op om de gehele bijbel als Gods onfeilbare, geïnspireerde Woord te verdedigen en publiceerden de resultaten van hun bijbelstudie als ’voedsel te rechter tijd’, waardoor zij deze uiterst belangrijke inlichtingen deelden met allen die op de wederkomst des Heren voorbereid wilden zijn. De Bijbelonderzoekers maakten de ware christelijke leer bekend dat de menselijke ziel sterfelijk is en dat de hoop voor de doden in de opstanding gelegen is. Zij zetten uiteen dat Christus’ losprijs niet slechts ten doel heeft de weg te bereiden waardoor de 144.000 van de aarde losgekocht kunnen worden om Christus’ medeërfgenamen in de hemel te zijn, maar dat hierdoor ook de overige nakomelingen van Adam de gelegenheid ontvangen om gedurende de duizendjarige Messiaanse Koninkrijksregering eeuwig leven op aarde te verwerven. Ook maakten zij aan de wereld bekend dat het einde van „de bestemde tijden der natiën” in 1914 zou komen (Luk. 21:24). Dit geloofversterkende herstel van bijbelse waarheden en de aansporingen om wakker te zijn met betrekking tot de tegenwoordigheid van Christus Jezus had tot gevolg dat er een gemeente van gezalfde discipelen van Christus Jezus werd bijeengebracht en opgebouwd die er blijk van gaf geestelijk goed gevoed te zijn.

  • De ’getrouwe slaaf’ geeft ’voedsel te rechter tijd’
    De Wachttoren 1981 | 1 juni
    • De ’getrouwe slaaf’ geeft ’voedsel te rechter tijd’

      NA DE Eerste Wereldoorlog (van 1914 tot 1918) hebben de kerken van de christenheid hun steun aan de Volkenbond gegeven en naam-christenen ertoe aangespoord deze bond te ondersteunen. In tegenstelling hiermee zijn de Bijbelonderzoekers nooit in gebreke gebleven de aandacht te vestigen op het Koninkrijk als ’s mensen enige hoop, terwijl zij de Volkenbond aan de kaak stelden als een menselijk surrogaat dat tot mislukking gedoemd was.

      Tot op de huidige tijd zijn de kerken van de christenheid besmet door de geest van deze wereld en door haar materialisme, evolutionaire denkwijze, hogere kritiek en filosofieën die de bijbelse waarheid loochenen. De meeste kerken hebben de immoraliteit van de wereld aanvaard, zoals haar hoererij, overspel en homoseksualiteit, hetgeen tot een ineenstorting van het huwelijk en het gezinsleven heeft geleid, tot misdadigheid van zowel jongeren als volwassenen, tot de verbreiding van geslachtsziekten en de toeneming van geweld. De kerken zijn diep in deze wereld verwikkeld; in bepaalde natiën houden ze de dictatuur hoog, terwijl ze in sommige andere landen actief het terrorisme en wetteloze activiteiten ondersteunen.

      BEWIJZEN DAT MEN ZICH MET WAAR GEESTELIJK VOEDSEL VOEDT

      In tegenstelling hiermee is de wereldomvattende gemeente van Jehovah’s Getuigen trouw gebleven aan de bijbelse leer. Zij houden vast aan reine en eerbare morele maatstaven die in harmonie zijn met de wijsheid van boven. De Getuigen tonen een grote achting voor het huwelijk en het gezinsleven, kweken de vruchten van de geest aan en staan in een intieme verhouding tot God (Gal. 5:22-26; Jak. 3:17, 18). Met behulp van dit tijdschrift en soortgelijk bijbels studiemateriaal, dat zij voor persoonlijke bijbelstudie en deelname aan gemeentevergaderingen gebruiken, blijven zij hun geloof en nauwkeurige kennis opbouwen. Aangezien zij volledig vertrouwen stellen in Gods koninkrijk, blijven zij strikt neutraal ten aanzien van de conflicten van deze wereld en zijn zij op juiste wijze onderworpen aan „superieure [regerings]autoriteiten”, waarbij zij ’caesar terugbetalen wat van caesar, maar God wat van God is’. — Matth. 22:21; Hand. 5:29; Rom. 13:1-10.

      WAAROM WIJZIGINGEN IN INZICHT?

      Sommigen zullen misschien de vraag stellen: ’Indien Jehovah’s Getuigen „voedsel te rechter tijd” ontvangen, waarom zijn hun zienswijzen over bepaalde leringen dan van tijd tot tijd veranderd?’ De bijbel antwoordt: „Het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is” (Spr. 4:18). Evenals de gemeente in de eerste eeuw slechts een gedeeltelijke kennis had, is dit ook met de „getrouwe en beleidvolle slaaf” in deze tijd het geval. De kennis van veel geestelijke zaken zal slechts dan volledig zijn wanneer Gods voornemens in volledige mate in vervulling zijn gegaan (1 Kor. 13:9-12). De „slaaf” is niet door God geïnspireerd maar blijft steeds de Schrift bestuderen en blijft ook de wereldgebeurtenissen, alsmede de situatie van Gods volk, aan een zorgvuldig onderzoek onderwerpen ten einde de voortgaande vervulling van bijbelse profetieën te begrijpen. Wegens menselijke beperkingen kan het nu en dan gebeuren dat er een onvolledig of onjuist begrip van de een of andere kwestie is, zodat er later wellicht een correctie aangebracht moet worden.

      Dit wil echter niet zeggen dat de „slaaf” het moet vermijden een mogelijke uitleg te publiceren totdat het uiteindelijke, volledige begrip verkregen kan worden. Oorspronkelijk waren Christus’ discipelen zich er niet van bewust dat het Koninkrijk hemels zou zijn, maar Jezus besefte dat zij onder invloed van de heilige geest in kennis zouden groeien en aarzelde daarom niet hun de opdracht te geven zijn getuigen te zijn (Hand. 1:6-8; Joh. 14:25, 26). Een van de identificerende kenmerken van de ’getrouwe slaaf’-klasse is in werkelijkheid haar geestelijke waakzaamheid, gepaard aan een diep respect voor Gods Woord (Matth. 24:43, 44). Indien er een verandering moet worden aangebracht, is deze klasse nederig genoeg en staat ze voldoende open voor onderwijs om dit toe te geven en deze verandering als een bewijs van haar trouw aan Jehovah en zijn Woord, aan te brengen.

      „OVER AL ZIJN BEZITTINGEN”

      Jezus zei dat als hij de „slaaf” zou aantreffen terwijl deze ermee bezig was de „huisknechten” hun ’voedsel te rechter tijd’ te geven, hij hem zou „aanstellen over al zijn bezittingen” (Matth. 24:45-47). Zo’n extra verantwoordelijkheid, uitgebreider dan het verschaffen van geestelijk voedsel aan de gezalfde discipelen, zou voor de „slaaf”-klasse inhouden dat ze Gods oordelen aan de natiën moest bekendmaken en ook als Gods instrument dienst zou doen om de „grote schare” mannen en vrouwen uit alle natiën te vergaderen en met de gemeente in contact te brengen. Doordat deze „andere schapen” in Gods kudde zouden worden gebracht en van geestelijk voedsel zouden worden voorzien, zou hun hoop op het verwerven van eeuwig leven op aarde worden versterkt. — Jes. 2:1-4; Zach. 8:23; Matth. 25:31-46; Joh. 10:16; Openb. 7:9-17.

      EEN „BOZE SLAAF”

      In Matthéüs 24:48-51 wordt melding gemaakt van een „boze slaaf”. Hierdoor wordt niet te kennen gegeven dat de ’getrouwe slaaf’ ontrouw wordt, zodat de „huisknechten” niet worden verzorgd. De mogelijkheid bestaat evenwel dat sommige personen die deel uitmaken van de „slaaf”-klasse hun geloof in de terugkeer van de Meester zouden verliezen. Door in hun hart te zeggen ’Mijn meester blijft uit’, laten zij hun waakzaamheid varen, waardoor voor hen de weg gebaand wordt om de christelijke waarheid in haar geheel vaarwel te zeggen. Deze personen kunnen zelfs zover gaan dat zij hun voormalige „medeslaven” gaan aanvallen. Hoewel zulke afvallige personen niet als een georganiseerd lichaam samenwerken, vormen zij een klasse van ontrouwen.a

      VERHEUG U MET JEHOVAH’S GOED GEVOEDE DIENSTKNECHTEN

      Terwijl de verschillende kerkgroeperingen van de christenheid in geestelijk opzicht honger blijven lijden, blijven de wereldomvattende gemeente van Jehovah’s gezalfde getuigen en hun metgezellen, de „andere schapen”, geestelijk goed gevoed en vreugdevol (Jes. 65:13-16). De „slaaf”-klasse kan in deze tijd nog altijd geïdentificeerd worden door haar activiteit in het verschaffen van geestelijk voedsel, alsook doordat er in verbondenheid met haar een geestelijk goed gevoede wereldomvattende gemeente is. Verder kan de „slaaf” worden geïdentificeerd doordat hij aan dezelfde zienswijzen en houdingen vasthoudt als die van Jehovah’s getrouwe dienstknechten in de voorchristelijke en vroege christelijke tijd.

      Zulke zienswijzen en houdingen omvatten: Volledig vertrouwen in Jehovah en afhankelijkheid van hem (Spr. 3:5-7). Volledige aanvaarding van de gehele bijbel als waarheid, als Gods geïnspireerde gids voor de mens (Ps. 119:160; Rom. 15:4; 1 Thess. 2:13; 2 Tim. 3:16, 17; 2 Petr. 1:20, 21). Nederig in de voetstappen van Jezus Christus treden, zelfs tot het punt dat men zichzelf verloochent en vreugdevol vervolgingen verduurt (1 Petr. 2:21; Matth. 16:24). Het bewustzijn dat Gods dienstknechten niet onafhankelijk moeten zijn, maar voor raad en onderricht moeten openstaan en moeten blijven zoeken (Ps. 25:9; Matth. 7:7). Erkenning van het feit dat Jehovah’s volk zich in hun dienst voor hem krachtig moet inspannen door te prediken en discipelen te maken (Luk. 13:24; Matth. 24:14; 28:19, 20) en dat zij eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid moeten zoeken. — Matth. 6:33, 34.

      Dit zijn slechts enkele van de schriftuurlijke zienswijzen waardoor de ene, ware gemeente van Jehovah’s volk in deze tijd wordt geïdentificeerd. Ze verschaffen echter een basis op grond waarvan al onze lezers ertoe worden aangespoord zich actief met een gemeente van Jehovah’s Getuigen te verbinden. U wordt er ook toe aangemoedigd de bijbel aan de hand van dit tijdschrift en zusterpublikaties te bestuderen en datgene wat u leert zorgvuldig met de Heilige Schrift te vergelijken (Hand. 17:11). Op deze wijze zult u in geestelijk opzicht goed gevoed kunnen blijven met ’voedsel te rechter tijd’ en zult u in het geluk van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” kunnen delen door aanvaardbare heilige dienst voor Jehovah te verrichten.

      OVERWELDIGENDE GELOOFSBRIEVEN

      De „getrouwe en beleidvolle slaaf” beschikt over overvloedig veel geloofsbrieven. Hieronder volgt een gedeeltelijke lijst van schriftuurlijke en profetische aanduidingen die van toepassing zijn op of zijn vertegenwoordigd in het overblijfsel van Jezus Christus’ gezalfde volgelingen sinds het opmerkelijke jaar 1919:

      (1) Noachs vrouw, Gen. 7:7; (2) engelen die naar Lot werden gezonden, Gen. 19:15; (3) Rebekka, Gen. 24:64; (4) Jozef en Benjamin, Gen. 45:14; (5) nalezingen die werden achtergelaten, Lev. 19:9; (6) twee verspieders die bij Rachab kwamen, Joz. 2:4; (7) Barak, Recht. 4:14; (8) Jefta, Recht. 11:34; (9) Naomi en Ruth, Ruth 2:2; (10) Davids Israëlitische krijgslieden, 2 Sam. 18:1; (11) Jehu, 2 Kon. 10:11, 15; (12) Mordechaï en Esther, Esth. 4:13; (13) Job, Job 42:10, 13; (14) koningsdochter, Ps. 45:13; (15) loyalen, Ps. 50:5; (16) intieme groep, Ps. 89:7; (17) Schear-Jaschub, Jes. 7:3; (18) licht der natiën, Jes. 60:3; (19) grote bomen der rechtvaardigheid, Jes. 61:3; (20) dienaren van onze God, Jes. 61:6; (21) druiventros die wordt gespaard, Jes. 65:8; (22) knechten die bij een andere naam worden genoemd, Jes. 65:15; (23) mensen die voor Gods woord beven, Jes. 66:5; (24) nieuwe natie die is geboren, Jes. 66:8; (25) Jeremia, Jer. 1:10; (26) Jehovah’s volk in het nieuwe verbond, Jer. 31:33; (27) man in linnen gekleed, Ezech. 9:2; (28) degenen die op het middelpunt der aarde wonen, Ezech. 38:12; (29) bomen aan de rivier, Ezech. 47:7; (30) vissers, Ezech. 47:10; (31) het heerleger van de hemel, Dan. 8:10; (32) heiligdom dat is hersteld (gereinigd), Dan. 8:14; (33) degenen die wijs zijn, Dan. 11:33; (34) de gelukkige die blijft verwachten, Dan. 12:12; (35) alle vlees dat de geest ontvangt, Joël 2:28; (36) Jona, Jona 3:1-3; (37) Jehovah’s oogappel, Zach. 2:8; (38) de hogepriester Jozua, Zach. 3:3, 4; (39) een jood, Zach.

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen