Een schitterende beloning voor getrouwheid
GETROUWHEID is een hoedanigheid die door iedereen wordt gewaardeerd. „Een man van getrouwe daden zal vele zegeningen verkrijgen”, zegt de bijbelse spreuk. Iemand die getrouw is, zoekt niet eerst zijn eigen belangen. Vandaar dat de spreuk dit vervolgens beklemtoont door middel van een contrasterend zinsdeel: „Maar hij die zich haast om rijkdom te verwerven, zal niet onschuldig blijven.” — Spr. 28:20.
Jehovah God is „de ware God . . ., de getrouwe God, die het verbond en de liefderijke goedheid in acht neemt” (Deut. 7:9). Een voortreffelijke eigenschap van hem is dat hij een God is die getrouwheid bij anderen waardeert, en men kan hem niet dienen zonder deze voortreffelijke eigenschap te erkennen. Ja, „wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken.” — Hebr. 11:6.
Iemands daden van getrouwheid behoeven niet groot of in het oog springend te zijn. Het beginsel op grond waarvan men wordt beloond, is getrouwheid in alle dingen, hoe klein ze ook zijn. Jezus Christus zei: „Wie getrouw is in het geringste, is ook getrouw in veel, en wie onrechtvaardig is in het geringste, is ook onrechtvaardig in veel.” — Luk. 16:10.
Dit is het geval met alle mensen die God werkelijk dienen. Allen zijn zijn „slaven” die hem gehoorzamen en allen zien voor hun werkelijke, blijvende beloning niet naar mensen op maar naar God. Als een gemeente, lichaam of groep worden de gezalfde, door de geest verwekte broeders van Jezus Christus, terwijl zij zich op aarde bevinden, zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” of dienstknecht genoemd. Hun beloning voor getrouwheid ontvangen zij door bemiddeling van Jezus Christus, het Hoofd van de christelijke gemeente. Hij heeft hier een profetische illustratie van gegeven. Toen hij over zijn terugkeer in Koninkrijksmacht sprak, zei hij tot zijn discipelen: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt. Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.” — Matth. 24:45-47.
In de voorgaande uitgave van De Wachttoren hebben wij deze illustratie besproken en is het ons duidelijk geworden dat de uitdrukking „slaaf” betrekking heeft op de gezalfde christenen op aarde als een lichaam en de uitdrukking „huisknechten” naar hen verwijst als afzonderlijke personen. Zij dragen allen hun steentje ertoe bij om erop toe te zien dat iedereen die tot hen behoort, geestelijk wordt gevoed.
WANNEER DE „SLAAF” ZIJN BELONING ZOU ONTVANGEN
Er zou een beloning worden gegeven nadat er inspectie was gehouden ten einde te zien hoe de „slaaf” zich had gekweten van zijn taak de „huisknechten” te voeden. Evenals in de gelijkenis van de minen was de meester weg geweest om grotere autoriteit te ontvangen. Deze man ging naar een ver land om koninklijke macht voor zich te verkrijgen. Christus is in de gelijkenis de „meester” en hij wordt afgebeeld als iemand die bij zijn terugkeer afrekening kwam houden (Luk. 19:12-27). Evenzo moet de „getrouwe en beleidvolle slaaf” zijn beloning ontvangen wanneer Christus in een onzichtbare tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht wederkomt en voordat hij handelend optreedt om dit huidige samenstel van dingen zijn overheersing over de aarde te ontnemen. De apostel Petrus verklaarde dat het ’oordeel zou beginnen bij het huis van God’, terwijl het zich daarna tot de wereld in het algemeen zou uitstrekken. — 1 Petr. 4:17.
Het was voor de „getrouwe en beleidvolle slaaf” niet gemakkelijk Christus’ „huisknechten” in geestelijk opzicht te voeden, vooral niet gedurende de eerste paar jaren nadat Jezus onzichtbaar was gekomen om hen te inspecteren en te belonen. Zij ondervonden veel tegenstand en een zware vervolging van de zijde van religieuze organisaties die beweerden het alleenrecht te hebben op het uitdelen van geestelijk voedsel aan de „kudde”, die naar hun zeggen aan hen toebehoorde. Deze organisaties van de christenheid hadden echter een oorlogsbericht, een openlijk bericht van bloedschuld, opgebouwd waardoor hun bewering discipelen en slaven van Jezus Christus te zijn, sterk werd beïnvloed. Bovendien benutten zij de oorlogshysterie om het gepeupel tegen leden van het kleine overblijfsel van Jehovah’s christelijke getuigen op te zetten en hen te arresteren, gevangen te zetten en te doden. Hierdoor en ook door de oorlogstoestanden en -beperkingen was het voor de kleine „slaaf”-groep moeilijk de individuele „huisknechten” van een gestadige toevloed van bijbelse inlichtingen te blijven voorzien. Toch hebben zij dit ondanks alle moeilijkheden getrouw gedaan.
Dit alles komt overeen met wat er ten tijde van Jezus’ dood in 33 G.T. met de discipelen gebeurde. Jezus had de situatie voorzegd door Zacharia’s profetie aan te halen, waarin staat: „Sla de herder, en laten de schapen van de kudde verstrooid worden; en ik zal stellig mijn hand doen terugkeren over hen die onbetekenend zijn.” Na Jezus’ verraad, zo zegt het bijbelverslag ons, „lieten alle discipelen hem in de steek en vluchtten”. De schapen waren inderdaad verstrooid. — Zach. 13:7; Matth. 26:31, 56.
Een parallelle situatie deed zich in 1918 G.T. voor, toen het werk van de gezalfde „slaaf”-klasse bijna was geëindigd doordat de bestuursleden ervan tot vele jaren gevangenisstraf waren veroordeeld. De vooruitzichten waren somber. De getrouwheid waarmee zij hun opdracht ten uitvoer brachten, werd op de proef gesteld.
Maar ’God deed zijn hand over hen terugkeren’. Dit duidde op een terugkeer met gunst. Degenen die in de gevangenis zaten, werden ontslagen en van alle beschuldigingen vrijgesproken. De verstrooide „schapen” werden weer in een georganiseerd lichaam van „huisknechten” bijeengebracht, waarna zij ijverig voortgingen met het verschaffen van geestelijk voedsel en zich nog krachtiger inspanden om het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken.
OVER ALLE BEZITTINGEN VAN DE MEESTER AANGESTELD
Hoe stelde Christus de „slaaf” over al zijn „bezittingen” aan en in welk opzicht was dit een promotie?
Welnu, kort na zijn opstanding was Jezus naar een „ver land” gegaan, namelijk naar de hemel zelf, en in de tegenwoordigheid van zijn Vader, Jehovah God, verschenen. Na een tijdlang aan Zijn rechterhand gezeten te hebben ten einde Gods vastgestelde tijd af te wachten, ontving Jezus in 1914 koninklijke macht over de wereld (Hebr. 10:12, 13). In 1919, na een periode van inspectie, brak vervolgens voor de Meester de tijd aan zijn getrouwe „slaaf” te belonen. Toen Jezus deze dienstknechtklasse inderdaad volledig getrouw bevond in het uitdelen van voedsel aan de huisgenoten des geloofs, verleende hij de „slaaf” een nieuwe status. De „slaaf” had de „huisknechten” tot dusver voedsel verschaft maar ontving nu een positie waarbij veel meer was betrokken, want hij werd over „al [Christus’] bezittingen” aangesteld. Dit omvatte veel meer dan voorheen het geval was geweest. De Meester had koninklijke macht verkregen en de „slaaf” zou nu in de toegenomen verantwoordelijkheden van de Meester delen. De getrouwe „slaaf” zou voortaan niet een koninkrijk vertegenwoordigen en bekendmaken dat ver weg was, maar het Koninkrijk dat nu de gehele aarde onder zijn bestuur had. De „slaaf” vertegenwoordigde nu de op de troon geplaatste Messiaanse koning, wiens volledige, duizendjarige regering over de aarde elk moment kon beginnen!
Bovendien zouden de leden van de „slaaf”-klasse nu bijzonder begunstigd zijn doordat zij de toewijzing kregen een rol te spelen in verband met werk dat vóór het einde van dit samenstel van dingen op aarde gedaan moest worden. Hierdoor werden hun verantwoordelijkheden en zegeningen uitgebreid. Zij konden zich als werktuigen laten gebruiken door wie de Koninkrijksprofetieën verwezenlijkt worden die sinds de Koning in 1914 op de troon werd geplaatst, hun laatste vervulling hebben. Dit omvatte de vervulling van de vele schitterende zinnebeelden in het boek Openbaring. Wat een verantwoordelijkheid en wat een waardigheid!
Verder zou de „slaaf”-klasse, die getrouw was geweest in het voeden van de weinige overgebleven duizenden van Christus’ lichaam van 144.000 geestelijke broeders, nu ook een „grote schare” aanbidders van voedsel voorzien die de „huisknechten” numeriek vele tientallen malen overtroffen. Deze aanbidders zijn „als een wolk” binnengekomen om zich bij de „slaaf” aan te sluiten en een groot aandeel te hebben aan de prediking van het goede nieuws tot de einden der aarde. Zij vormen een bijzonder kostbare bezitting van Christus, terwijl ook de „slaaf”-klasse hen zeer liefheeft wegens hun loyale, ijverige hulp (Openb. 7:9-17; Jes. 60:8). In het boek Openbaring worden zij beschreven als overlevenden van de „grote verdrukking”, waarin dit samenstel van dingen zal worden vernietigd, en als personen die de grondslag zullen vormen van een rechtvaardige nieuwe mensenmaatschappij op aarde. Deze „grote schare”, aan wie de „slaaf”-klasse geestelijk voedsel verschaft, maakt stellig deel uit van de „bezittingen” van de Meester.
Aangezien de geestelijke broeders van Christus als een samengesteld lichaam van christenen die met de uitdrukking „slaaf” worden aangeduid, getrouw zijn, verheugen zij zich thans in een voortreffelijke en waardige positie voor het aangezicht van Christus en zijn Vader. Als klasse zijn zij de „getrouwe en beleidvolle slaaf”. Individueel, als „huisknechten”, moet elkeen van hen echter getrouw voorwaarts gaan en als een deel van de „slaaf”-klasse nauw met zijn broeders verbonden blijven. Wanneer zij tot het einde toe getrouw blijven, zullen zij de beloning van hemelse onsterfelijkheid ontvangen. Elkeen zal, nadat hij zijn loopbaan in de dood heeft beëindigd, een hemelse opstanding ontvangen ten einde een van de koningen en priesters van God en van zijn Christus te worden en aan zijn regering over de aarde deel te hebben (1 Kor. 15:50-54; Openb. 20:4-6). Gedurende die tijd zal hij in staat zijn om, te zamen met de rest van zijn 144.000 broeders die in het verleden — vanaf de tijd van de apostelen tot nu toe — dienst hebben verricht, geestelijk voedsel te verschaffen en herderlijk werk te verrichten. Meer dan dat, dit lichaam van 144.000 priesters zal er veel vreugde in vinden om de verdiensten van Christus’ zoenoffer met betrekking tot die „grote schare” en de miljarden uit de doden opgewekte personen aan te wenden, waardoor degenen die in gehoorzaamheid aan God getrouw blijken te zijn, genezing en volmaaktheid zullen ontvangen.
Is het derhalve niet de moeite waard getrouw te zijn? God weet dat degene die in weinig dingen getrouw is, in veel dingen getrouw zal zijn. Hij heeft bewezen dat hij zijn „slaaf”-klasse veilig kan belonen door hen in deze tijd de grootste verantwoordelijkheid op aarde toe te vertrouwen en in de toekomst nog wonderbaarlijker zegeningen te schenken. Wij allen worden hierdoor tot getrouwe dienst aangemoedigd, in de wetenschap dat onze getrouwheid niet over het hoofd gezien zal worden en dat de beloning die God aan getrouwen schenkt, alles overtreft waarvan zij zich een denkbeeld kunnen vormen. — Hebr. 6:10.