Onze eigen twintigste-eeuwse generatie en de opstanding
1, 2. (a) Zullen allen die tot onze twintigste-eeuwse generatie behoren, onder Gods voorziening voor een opstanding vallen? (b) Wat wordt door Jezus’ gelijkenis aangetoond betreffende degenen die met „bokken” worden vergeleken?
VELEN van de tot onze twintigste-eeuwse generatie behorende personen die sterven, vallen onder de voorziening die Jehovah God voor een opstanding onder het koninkrijk van zijn Zoon Jezus Christus heeft getroffen.
2 Er behoren echter ook vele mensen tot onze generatie die in de uiteindelijke bestemming van Satan de Duivel en zijn demonen zullen delen. Zij zijn degenen die Jezus Christus met bokken vergeleek. Hij heeft namelijk een profetie geuit over het besluit van dit goddeloze samenstel van dingen en aan het einde van deze profetie bediende hij zich van de gelijkenis van de schapen en de bokken. Deze gelijkenis of illustratie treffen wij in Matthéüs 25:31-46 (NW) aan. In onze generatie zijn de symbolische „bokken” mensen uit alle hedendaagse naties, mensen die worden gescheiden van de rechtvaardige personen die door Jezus met schapen werden vergeleken. Zowel deze „schapen” als de „bokken” vormen aardse klassen van mensen; met andere woorden, zij hebben van Jehovah God niet de roeping tot de hemelse erfenis met zijn Zoon Jezus Christus ontvangen, maar hebben hun gedachten op de aarde gericht. — Matth. 25:31-33, NW.
3. Welk onderscheid maakte Jezus in deze gelijkenis, en hoe doet hij dit?
3 Jezus maakte een onderscheid tussen de „schapen” en de „bokken” enerzijds en zijn geestelijke „broeders”, zijn 144.000 medeërfgenamen, die met hem in een hemelse erfenis zullen delen, anderzijds. Jezus zei over zijn „schapen” dat zij degenen zijn op wie de zegen van zijn hemelse Vader rust. De reden hiervoor is dat zij zijn geestelijke broeders hebben goedgedaan, zelfs de „geringsten van deze broeders van mij” (Matth. 25:34-40, NW). Dat Jezus de „bokken” een vervloekte klasse noemt, komt doordat zij in gebreke zijn gebleven zijn geestelijke broeders goed te doen, zelfs „een van deze geringsten”. De „bokken” zijn aldus in gebreke gebleven iets goeds te doen voor Degene die door deze broeders wordt vertegenwoordigd, namelijk de Heer Jezus Christus.
4. Van wie maakte Jezus melding toen hij de symbolische „bokken” wegzond, en in welk verband?
4 Jezus wees in zijn gelijkenis vooruit naar het feit dat Satan de Duivel en zijn demonenengelen in het „meer van vuur en zwavel”, dat de „tweede dood” symboliseert, geslingerd zullen worden. Jezus deed dit toen hij tot de klasse der „bokken” zei: „Gaat weg van mij, gij die zijt vervloekt, in het eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid.” — Matth. 25:41-45; Openb. 20:10, 14, NW.
5. Wanneer zal de Koning Jezus Christus die woorden tot de symbolische „bokken” spreken?
5 Sedert het einde van de „tijden der heidenen” in 1914 n. Chr. regeert de Koning Jezus Christus in de hemelen (Luk. 21:24). Wanneer zal hij die woorden derhalve tot de mensen die hij tot de klasse der „bokken” rekent, spreken? Dit zal gebeuren tijdens de vernietiging van Babylon de Grote en in de strijd van Armageddon, die onmiddellijk op de vernietiging van Babylon de Grote volgt, namelijk in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” (Openb. 17:1, 2, 15, 16; 16:14, 16; 17:14, NW). Tot de „bokken” die dan worden terechtgesteld, zullen alle personen op aarde behoren die geen deel uitmaken van de gezegende klasse der „schapen”.
6. Hoe bewijzen de symbolische „schapen” dat zij tot deze klasse behoren?
6 De „schapen” zijn een klasse van mensen die bewijzen dat zij aan de zijde van de Koning Jezus Christus staan door zijn geestelijke broeders en medeërfgenamen positief goed te doen. De „schapen” hebben Babylon de Grote (het wereldrijk van valse, Babylonische religie) verlaten. Zij hebben hun leven door bemiddeling van Christus aan God opgedragen en zijn in water gedoopt en daarna hebben zij te zamen met Christus’ geestelijke broeders een aandeel aan het laatste, wereldomvattende getuigenis omtrent Gods koninkrijk, zoals dit eerder in Jezus’ in Matthéüs 24:14 (NW) opgetekende profetie was voorzegd. Deze „schapen” trekken niet met de „koningen van de gehele bewoonde aarde” en hun legers naar Armageddon op ten einde er tegen God te strijden.
7, 8. Wie behoren allemaal tot de „bokken”, die als ’vervloekte’ personen worden terechtgesteld?
7 Tot de „bokken”, die als ’vervloekte’ personen terechtgesteld zullen worden, zullen daarentegen de religieaanhangers behoren die in Babylon de Grote blijven totdat ze voor eeuwig is vernietigd; ook de religieaanhangers die het hedendaagse deel vormen van de samengestelde „mens der wetteloosheid”, „de zoon der vernietiging”; ook het symbolische „onkruid”, „de zonen van de goddeloze” (Matth. 13:25-30, 38-42, NW); ook de politieke „koningen”, hun militaire bevelhebbers, hun ruiters, de vrijen en de slaven, de groten en de kleinen, die zich in Armageddon allemaal in slagorde hebben opgesteld, alleen niet aan de zijde van de Koning der koningen en Heer der heren. — Openb. 19:18-21, NW.
8 Tot de bokken behoren ook de mannen en vrouwen die een gelovige huwelijkspartner hebben maar die, ondanks het goede voorbeeld van hun gelovige echtgenoot, in de dag en het uur van de voltrekking van Gods oordeel tegen deze vijandige wereld, nog steeds ongelovigen blijken te zijn; ook de kinderen van een gelovige ouder of de kinderen van gelovige ouders (vader en moeder), welke kinderen eens „heilig” waren, namelijk toen zij minderjarig en onmondig waren, maar die de volwassen leeftijd hebben bereikt en tegen de tijd dat de goddelijke voltrekking van het oordeel tegen de „bokken” begint, nog steeds geen opgedragen, gedoopte gelovigen willen zijn. — 1 Kor. 7:12-16, NW.
9. Wie zullen dan tot de „bokken” behoren, in tegenstelling tot wie?
9 Met andere woorden, ten tijde van de voltrekking van het goddelijke oordeel zullen de „bokken” alle personen omvatten, of zij nu jong zijn of oud, die geen „schapen” zijn geworden en die niet zijn bijeengebracht om deel uit te maken van de ’ene kudde’ onder de ’ene herder’, waartoe ook het kleine overblijfsel van de geestelijke broeders van de Herder behoort. — Joh. 10:16; Openb. 7:9-17, NW.
10. Welke behandeling zullen de kinderen van de met bokken te vergelijken mensen ontvangen, en hoe werd dit profetisch toegelicht?
10 De onopgedragen kinderen van met bokken te vergelijken personen zullen niet voor de terechtstelling en de veroordeling tot Gehenna worden gespaard omdat zij nog minderjarig en onmondig zijn. Dit harde feit wordt toegelicht in de bevelen die Jehovah God aan zijn oordeelsvoltrekkers gaf toen het afvallige Jeruzalem vernietigd moest worden. Hij zei namelijk tegen hen: „Trekt achter hem [de man die degenen kenmerkte die gespaard moesten worden] aan door de stad en slaat neer. Ontziet niet en hebt geen deernis. Grijsaards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden.” En dat deden zij ook, zoals tijdens Jeruzalems vernietiging in 607 v. Chr. duidelijk is gebleken. — Ezech. 9:5-7.
11. Welke geestelijke klasse zal te zamen met zulke „bokken” worden terechtgesteld?
11 Te zamen met de „bokken” zal in Armageddon ook het overblijfsel worden terechtgesteld van de „boze slaaf”-klasse, de „slechte en trage slaaf”-klasse, degenen die eens tot Christus’ geestelijke broeders hebben behoord, maar dit nu niet meer zijn omdat zij ontrouw zijn geworden en verraders zijn gebleken. Zij zullen geen hemelse opstanding ontvangen. — Matth. 24:48-51; 25:24-30, NW.
12, 13. (a) Waarheen gaan die terechtgestelde „bokken”? (b) Wat houdt hun bestraffing met iets eeuwigs in, en hoe wordt dit door Jezus’ woorden te kennen gegeven?
12 Waarheen gaan de terechtgestelde „bokken” wanneer zij niet langer in de aanwezigheid van de Koning worden geduld? Niet naar Hades of Sjeool, waar Abraham, Isaäk en Jakob en andere getrouwe getuigen van Jehovah God zich bevinden. Neen; zij gaan naar het symbolische „eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid” (Matth. 25:41, NW). Dit „eeuwige vuur” wordt stellig niet in Hades of Sjeool aangetroffen. Zelfs door Jezus’ gelijkenis van de rijke man en de bedelaar Lazarus wordt niet bewezen dat het vuur van Gehenna of het „vurige meer . . ., dat met zwavel brandt”, zich in Hades of Sjeool bevindt (Luk. 16:19-31, NW).a Wat houdt deze bestraffing met iets eeuwigs derhalve in? Het houdt precies het tegenovergestelde in van eeuwig leven, met andere woorden, het heeft betrekking op de eeuwige straf van altijddurende vernietiging. Dat deze straf zulk een altijddurende vernietiging inhoudt, wordt te kennen gegeven door de woorden waarmee Jezus zijn opmerkingen over de onrechtvaardige klasse der „bokken” besluit:
13 „En dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding [of, eeuwige straf], maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.” — Matth. 25:46, NW; NBG.
14. Wat zullen die „bokken” niet binnengaan, en wat zullen zij niet ontvangen?
14 Dergelijke „bokken”, die tijdens de vernietiging van Babylon de Grote of in de strijd van Armageddon worden terechtgesteld, zullen geen enkele vorm van ’eeuwig leven’ binnengaan, zelfs geen ’eeuwig leven’ in de vorm van altijddurende bewuste pijniging. Aangezien zij als door vuur zijn vernietigd, zullen zij geen opstanding ontvangen.
15. Wie van degenen die zich op de weg naar het „eeuwige leven” bevinden, zullen geen opstanding behoeven, en waarom niet?
15 Zij die tot de klasse der rechtvaardige „schapen” behoren, bevinden zich op de weg naar het eeuwige leven in Gods nieuwe ordening van dingen onder Christus. Een „grote schare” van deze mensen zal de komende strijd van Armageddon overleven. Wanneer zij aldus Jezus Christus’ rijk binnengaan en onder de regering komen die hij duizend jaar lang over de aarde zal uitoefenen, zullen zij geen opstanding behoeven (Openb. 7:9-17, NW). Doordat zij dan onder dat Messiaanse koninkrijk een getrouwe handelwijze volgen, zullen zij het vermijden in het „meer van vuur”, de „tweede dood”, terechtgesteld te worden en zullen zij nooit als menselijke schepselen sterven. Zij zullen in het geheel niet naar Hades of Sjeool gaan en niet uit de doden opgewekt behoeven te worden.
16. Wie zullen er aan het begin van Christus’ duizendjarige regering derhalve niet op aarde zijn, en waarom niet?
16 De „bok”-klasse van onze twintigste-eeuwse generatie zal het echter anders vergaan. Tijdens de vernietiging van Babylon de Grote en in de strijd van Armageddon zullen allen die van deze klasse deel uitmaken, met een eeuwige straf worden terechtgesteld, en zij zullen nooit uit de doden worden opgewekt, omdat zij in de „tweede dood” hun einde zullen vinden. Er zal aan het begin van Christus’ duizendjarige regering derhalve geen klasse van „bokken” aanwezig zijn om het die rechtvaardige regering lastig te maken.
17. (a) Wie zullen er dan niet meer zijn om de vrede in het onzichtbare rijk te verstoren, en waarom niet? (b) Waarop zullen de „schapen” op aarde zich voorbereiden?
17 Ook zal er geen onzichtbare Duivel met onzichtbare demonenengelen zijn om de werking van Christus’ koninkrijk tegen te gaan. Waarom niet? Omdat zij onmiddellijk na de strijd van Armageddon gebonden en in deze hulpeloze toestand in de afgrond geworpen zullen worden, alwaar zij zullen worden verzegeld, zodat zij in het geheel geen contact meer kunnen hebben met anderen in het levende universum (Openb. 20:1-3, NW). Zonder tussenkomst van goddelozen zullen de „schapen” die Armageddon overleven, zich derhalve op de komende opstanding van de aardse doden uit de zee en uit Hades of Sjeool voorbereiden.
[Voetnoten]
a Er wordt in Jezus’ gelijkenis niet gezegd dat de „rijke man” naar Gehenna gaat, want Gehenna beeldt algehele vernietiging af en er zou in de gelijkenis niet terecht van de „rijke man” gezegd kunnen worden dat hij vanuit de algehele vernietiging spreekt. Bovendien zijn sommige personen die eens tot de religieuze „rijke man”-klasse behoorden, uit die klasse vandaan gekomen door christenen te worden, waardoor zij aan de kwellende ervaring van de geestelijk dode „rijke man”-klasse zijn ontkomen. Saulus van Tarsus, een Farizeeër, onderging na Pinksteren van het jaar 33 n. Chr. een tijdlang hevige kwellingen, zodat hij de christenen begon te vervolgen. Later verliet hij echter de gelederen van de „rijke man”-klasse en sloot hij zich bij de Lazarus-klasse aan, die zich figuurlijk gesproken in Abrahams boezem bevond. — Hand. 7:58-60, NW.
Zie ook De Wachttoren van 1 mei 1951, de bladzijden 131-140, en van 15 mei 1951, de bladzijden 147-156.
Er wordt derhalve afgebeeld dat de „rijke man” in Hades of Sjeool „folterende pijnen in dit gloeiende vuur” ondergaat. Wanneer hij over een kloof heen tot Abraham spreekt, bevindt hij zich volgens deze illustratie in dezelfde plaats als de dode Abraham.