Hoe de Meester onderwees
„Nooit heeft een mens zó gesproken.” — Joh. 7:46.
1. Wie is de grootste onderwijzer die ooit op aarde is geweest? Wat dienen wij allemaal van hem te leren, en met welk resultaat?
TOEN hij negentienhonderd jaar geleden op aarde was, noemde men hem gewoonlijk Meester, Here, Onderwijzer en Leraar (Matth. 8:19, 21, voetnoot; Luk. 5:5; 8:24, 45, NW). Wij bedoelen Jezus, wiens geboorte te Bethlehem door de engelen des hemels werd aangekondigd en die door God, zijn hemelse Vader, werd gezonden en met zijn geest werd gezalfd om onder de mensen te prediken en te onderwijzen (Luk. 2:4-14; 3:21-23; 4:16-22). Er is op aarde nog nooit een grotere onderwijzer geweest dan Jezus! Geen enkel onvolmaakt mens kan zijn doeltreffendheid in de evangeliebediening overtreffen. Toen Jezus zelf zei: „Een leerling staat niet boven zijn onderwijzer”, voegde hij er aan toe, „maar een ieder die volmaakt is onderwezen, zal gelijk zijn onderwijzer zijn”. Als de Grote Onderwijzer gaf Jezus zijn discipelen aanwijzingen om te prediken zoals hij predikte en onderrichtte hij hen om te onderwijzen zoals hij onderwees. Wanneer wij evenals Jezus trachten te zijn door het woord van God te spreken en niet ideeën te verkondigen die uit onze eigen geest voortspruiten, geven wij er blijk van hem te volgen. Door dezelfde onderwijzingsmethoden toe te passen als die waarvan Jezus zich bediende, worden wij ’gelijk onze onderwijzer’. Evenals in het geval van de apostelen zal men dan erkennen dat wij van Jezus onderricht hebben ontvangen. — Luk. 6:40, NW; Hand. 4:13.
2. (a) Welke boodschap maakte Jezus bekend, en waarom terecht? (b) Welk goede nieuws moet in onze tijd worden gepredikt, en hoe?
2 De door Jezus bekendgemaakte boodschap luidde: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”. Toen hij zijn twaalf discipelen uitzond, gebood hij hun: „Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”. Ja, het koninkrijk was in de persoon van de gezalfde Koning zelf nabijgekomen. Over de tijd van het einde, waarin wij thans leven, zei hij: „Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis”. Jezus’ volgelingen moeten wederom de boodschap van het Koninkrijk prediken, alleen is het deze keer het goede nieuws dat Gods hemelse koninkrijk is opgericht, dat „thans . . . de redding, de macht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus [zijn] verwezenlijkt”. Jezus bracht het Koninkrijk in de geest van zijn luisteraars tot leven, en wij dienen te leren hetzelfde te doen. Hij wist ook dat sommigen er door struikelblokken van werden weerhouden het goede nieuws aan te nemen en hij hielp hen deze uit de weg te ruimen. Door naar Jezus te luisteren, kunnen wij van hem leren hoe wij doeltreffende bedienaren van het evangelie kunnen zijn. — Matth. 4:17, NW; 10:7; 24:14; Openb. 12:10, NW.
3. Waarom is Jezus’ onderwijsmethode, alhoewel eeuwenoud, van speciaal belang voor ons in deze tijd, en wat is er voor nodig om onze evangeliebediening vruchtbaar te doen zijn?
3 De onderwijzingsmethode waarvan Jezus zich bediende, is thans even doeltreffend als in de eerste eeuw. Evenals de mensen in die dagen nieuwsgierig en weetgierig waren en een antwoord wilden hebben op de vragen waarom? hoe? en waar?, zijn de mensen dit ook thans. Ook al veranderen de tijden en verschillen de wereldtoestanden, toch blijft de fundamentele aard der mensen zoals deze is. Evenals destijds hebben de mensen thans dezelfde zwakheden, verlangens en zorgen, zodat er dezelfde behoefte aan barmhartigheid, troost, hoop en zekerheid bestaat. Wij behoeven geen wonderen te kunnen verrichten om anderen van de waarheid te overtuigen, maar wij moeten een nauwkeurige kennis en Gods geest bezitten om vruchten voort te brengen die tot eer van zijn naam strekken. Wij moeten dicht bij God en zijn organisatie blijven. Jezus illustreerde dit aldus: „Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de bebouwer. . . . Evenals de rank uit zichzelf geen vrucht kan dragen als ze niet aan de wijnstok blijft, evenmin gij, tenzij gij in eendracht met mij blijft”. Om in de bediening van het evangelie doeltreffend te zijn, moeten wij dicht bij Gods Woord blijven en nauwkeurig Jezus’ voorbeeld volgen. — Joh. 15:1, 4, NW.
4, 5. Waaruit bleek zijn inzicht in de omgang met mensen?
4 Jezus wist hoe de mensen onder verschillende omstandigheden zouden reageren, en hij gebruikte die kennis bij het uitzoeken van puntige illustraties. Ter verklaring waarom hij naar de zondaars, zij die als verloren schapen waren geweest, ging om hen te onderwijzen, zei hij: „Welke vrouw, die tien drachmen bezit, en één drachme verliest, steekt niet een lamp aan, veegt niet het huis, en zoekt niet zorgvuldig, totdat zij ze vindt? En als zij ze gevonden heeft, roept zij vriendinnen en buren bijeen, en zegt: Verheugt u met mij; want ik heb mijn verloren drachme gevonden”. Zij doorzocht het gehele huis om het verloren geldstuk te vinden. Hoewel zij er nog negen had, wilde zij het verloren geldstuk hebben, en toen zij het vond, verheugde zij zich er meer over dan over de negen die zij reeds bezat, en wel omdat het verloren geldstuk deel van een speciale serie van tien uitmaakte. Deze serie geldstukken of dit garnituur had misschien wel als een deel van haar bruidsschat aan de hoofdtooi van haar bruidstoilet vastgenaaid gezeten. Wegens de eraan verbonden herinneringen was dat verloren geldstuk derhalve onvervangbaar. Dat het nu, doordat zij het had verloren, aan haar hoofdtooi ontbrak, zou haar ook aan verdenking kunnen onderwerpen ten aanzien van haar deugd als een gehuwde vrouw. Wanneer dit garnituur van tien geldstukken een erfstuk was, zou het speciaal waardevol zijn en zou ieder geldstuk in dit garnituur een grote waarde hebben. Zou er een geldstuk ontbreken, dan zou het garnituur niet volledig zijn. Het verlies van slechts één geldstuk zou op iedereen die het huis voordat het verloren geldstuk was gevonden, zou bezoeken, een verdenking kunnen laden. Bezoekers aan het huis zouden zich derhalve over het verlies van het geldstuk bezorgd maken en blij zijn wanneer zou blijken dat zij onschuldig waren aan diefstal van een deel van het erfstuk. Wanneer degene die het geldstuk had verloren het derhalve, na haar huis doorzocht te hebben, zou ontdekken en zich van haar verplichting jegens al haar bezoekers zou kwijten door hen vreugdevol over de vondst in te lichten, zouden al haar vrienden en buren zich met haar verblijden, omdat zij niet meer van diefstal verdacht zouden worden en tevens omdat het kostbare erfstuk weer volledig was geworden.
5 Kan dit niet van de mensen in deze tijd worden gezegd? Wanneer iemand een oorspronkelijk stuk van een onschatbaar waardevol garnituur verliest waaraan veel herinneringen of wellicht zelfs verdiensten en eer van het gezin zijn verbonden, is hij niet gelukkig voordat hij het heeft gevonden en de succesvolle vondst met een zucht van verlichting aan zijn bezorgde vrienden en buren kan bekendmaken. Zo is ook „de Zoon des mensen . . . gekomen om het verlorene te zoeken en te redden”. Hoe duidelijk illustreerde Jezus dit punt! Dat hij de mensen begreep, bleek duidelijk uit de manier waarop hij sprak. — Luk. 15:8, 9, PC; 19:10.
6. Waarom waren zijn illustraties zo doeltreffend?
6 Het gebruik van illustraties werd een kenmerkende bijzonderheid van zijn onderwijs. In plaats van ingewikkelde vergelijkingen te trekken, gebruikte hij alledaagse zaken. Hij gebruikte kleine dingen om grote dingen te verklaren en gemakkelijke dingen om moeilijke dingen duidelijk te maken. Welke vrouw zou niet onmiddellijk de illustratie waarin hij over het naaien van een nieuwe lap op een oud kleed sprak, kunnen begrijpen? Welke man in dat agrarische land zou zich niet vereenzelvigen met de man die in het verhaal uitging om zaad te zaaien dat op verschillende soorten van grond viel? Dit waren dingen die in het leven van alle dag voorkwamen, en wanneer geestelijke waarheden met zulke gebeurtenissen in verband werden gebracht, konden ze aanschouwelijk worden voorgesteld en kon men ze zich gemakkelijker herinneren. — Matth. 9:16; 13:3-9, 18-23.
7. (a) Waarom maken illustraties het voor de mensen gemakkelijker nieuwe ideeën te aanvaarden? (b) Hoe verleende Jezus zijn veroordeling van hebzucht en onbarmhartigheid kracht?
7 Door deze illustraties werden Jezus’ woorden zo krachtig in de geest van de toehoorders geprent, dat niemand ze kon tegenspreken. De meeste mensen geloven veel vlugger wat zij zien dan wat zij alleen maar horen. Wanneer u een illustratie gebruikt, is het voor hen gemakkelijker het door u onderwezene aan te nemen, omdat zij de hierbij betrokken waarheid dan kunnen zien of zich deze aanschouwelijk kunnen voorstellen. Toen Jezus zich tegen hebzucht en het gebrek aan barmhartigheid uitsprak, zei hij bijvoorbeeld niet slechts: „Het is niet goed om hebzuchtig te zijn”. Neen, hij vertelde over een man die met zijn slaven wilde afrekenen. Een van de slaven was hem tienduizend talenten schuldig, die hij echter niet kon betalen. „De slaaf wierp zich neder als smekeling en zeide: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. De heer van dien slaaf kreeg medelijden met hem en hij liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt. Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner medeslaven aan, die hem honderd schellingen schuldig was, en hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt. De medeslaaf nu wierp zich voor hem neder en bad hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen. Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevangen”. Kunt u zich zoiets voorstellen? Een man van wie een schuld van ruim achtendertig miljoen gulden was kwijtgescholden, wierp een ander in de gevangenis omdat hij had nagelaten hem vierenzestig gulden te betalen! Hoe zou iemand zulk een hebzucht en gebrek aan barmhartigheid ooit kunnen goedpraten? Jezus maakte hebzucht en onwilligheid om vergeving te schenken, zo weerzinwekkend, dat zijn discipelen oprecht zouden proberen deze eigenschappen uit hun leven te bannen. — Matth. 18:23-35.
8, 9. Wat voor soort van persoon was Jezus, zoals uit zijn spraak blijkt, en hoe kunnen wij van zijn voorbeeld voordeel trekken?
8 Jezus nam zonder te schipperen een onwrikbaar standpunt voor de waarheid in; hij was in zijn aanvallen tegen trots, zelfrechtvaardigheid en onderdrukkende tradities dynamisch. Uit iemands stijl van spreken blijkt wat voor soort van persoon hij is, en Jezus’ manier van spreken was energiek. Zijn beschrijvingen waren levendig. Zijn luisteraars hoorden hoe Jezus het in beeldspraak over mensen met een dakspar in hun oog had die trachtten een strootje uit de ogen van een ander te halen, over veehoeders die paarlen aan de zwijnen gaven, over op zand gebouwde huizen die in de storm instortten terwijl huizen op rotsgrond bleven staan, over mensen die hun hand afhieuwen en hun oog uitrukten om aan de vernietiging te ontkomen, over overtreders die met grote molenstenen om hun nek in zee werden geworpen, over kamelen die door het oog van een naainaald kropen en over mensen die een mug uitziftten en kamelen doorslikten. Stel u eens voor dat u een kameel zou doorslikken! Alleen in de geest van een dynamische persoon zou ooit zulk een beeldspraak kunnen opkomen, omdat men in overeenstemming met zijn persoonlijkheid spreekt. Christus Jezus was de Leeuw van de stam Juda; hij was vol van Gods geest en sprak dienovereenkomstig. Zij die zijn volgelingen willen zijn, dienen de manier waarop hij onderwijs gaf, te leren en zijn voorbeeld als energieke, enthousiaste voorstanders van de bijbelse waarheid te volgen.
9 Uit zijn spraak blijkt dat hij niet bedeesd, terughoudend of schuchter, maar openhartig en doeltreffend was. Jezus’ gedachten stegen ver boven en buiten het vermogen om iets onder woorden te brengen uit, en soms kon hij alleen door middel van zeer sterke beeldspraak de intensiteit van zijn gevoelens op zijn toehoorders overbrengen. De scharen stonden versteld over zijn leer en de autoriteit waarmee hij sprak. In de naam van zijn Vader, die hem had uitgezonden, sprak hij overtuigd de waarheid tot hen. „En de grote menigte luisterde graag naar Hem”, wordt ons gezegd. — Mark. 12:37, PC.
10. Waardoor was Jezus in staat in overeenstemming met een ieders individuele behoeften tot de mensen te spreken?
10 Hij bezat ook andere, zachtere eigenschappen. Hij kon met alle soorten van mensen opschieten — met jong of oud, man of vrouw, rijk of arm, rechtschapen personen of zondaars — en hij sprak tot een ieder op een persoonlijke basis en op de manier waarop de betreffende persoon, gezien zijn behoeften, toegesproken diende te worden. Dit inzicht in de behoeften van anderen, vormde een van zijn bijzonderste eigenschappen en oefende een grote invloed uit op zijn onderwijs, zoals staat vermeld in Johannes 2:25 (LV): „Hij had niet noodig dat iemand hem van den mensch getuigenis gaf: hij wist zelf wat in den mensch was”.
11, 12. Waarom gaf hij de rijke jonge regeerder een dergelijke raad, maar wie handelde overeenkomstig deze raad?
11 Doordat hij de behoeften van elkeen onderkende, sprak hij tot allen met inzicht. Toen er bijvoorbeeld een rijke jonge regeerder tot Jezus kwam met de vraag wat hij moest doen om het leven te verwerven, zei Jezus hem dat hij de geboden van de Mozaïsche wet moest houden. „Dat alles heb ik van jongsaf in acht genomen”, antwoordde de regeerder. Had hij dit echter gedaan? Kon een onvolmaakt mens die volmaakte wet houden? Neen. Toch verspilde Jezus geen tijd om dit te betwisten, maar hij zei: „Nog één ding komt gij te kort: verkoop alles wat gij bezit, en verdeel het onder de armen, en gij zult een schat hebben in de hemelen, en kom hier, volg Mij”. De man ging droevig weg (Luk. 18:18-23). Hij was niet zo gelukkig als Simon Petrus, die betreffende zichzelf en zijn medeapostelen zei: „Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd” (Matth. 19:27). Hij was niet als de rijke belastinginner Zachéüs, die Jezus vreugdevol in zijn huis ontving en hem gastvrij onthaalde en die, na naar Jezus’ onderwijs geluisterd te hebben, zei: „Zie, de helft van mijn bezittingen, Here, geef ik aan de armen”.
12 Waarom zei de Meester echter niet tot Zachéüs dat hij ál zijn bezittingen aan de armen moest geven om een discipel te worden en Jezus te volgen? Omdat Zachéüs met de andere helft van zijn bezittingen recht wilde verschaffen en daardoor wilde tonen dat hij een werkelijke volgeling van Jezus was. Zachéüs behield de andere helft van zijn bezittingen niet omdat hij materialistisch was, maar in het belang van de gerechtigheid, ten einde zich van zijn rechtvaardige verplichtingen te kwijten. Hij zei betreffende de helft welke niet onder de armen verdeeld zou worden: „En alles wat ik door valse beschuldiging van iemand heb afgeperst, vergoed ik viervoudig”. Volgens de Mozaïsche wet moest een dief die een gestolen schaap had geslacht of verkocht, vier schapen als vergoeding geven; werd het gestolene echter levend in zijn bezit gevonden, dan behoefde hij slechts het dubbele als vergoeding te geven (Ex. 22:1, 4). Zachéüs toonde aldus berouw, en hij gaf er niet alleen blijk van liefde voor de armen te bezitten, maar als de vrucht van zijn berouw ook gevoel voor gerechtigheid jegens de onderdrukten. Jezus was er zeer mee ingenomen dat Zachéüs als een natuurlijke afstammeling van de getrouwe Abraham aldus afstand deed van zijn bezittingen, want hij zei: „Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat hij ook een zoon van Abraham is. Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden”. — Luk. 19:1-10, NW.
13. (a) Waarom zei hij tot Martha dat zij er onverstandig aan deed zich „bezorgd en druk [te maken] over vele dingen”, en geldt die raad ook voor anderen? (b) Hoe kunnen wij deze hoedanigheid van het onderwijs, waarvan Jezus zo doeltreffend gebruik maakte, ontwikkelen?
13 Toen Jezus het huis van Maria en Martha bezocht, onderwees hij de waarheid aan Maria terwijl Martha een uitgebreid maal bereidde. Ten slotte uitte Martha de klacht: „Here, trekt Gij het U niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar dan, dat zij mij komt helpen”. „Martha, Martha”, zei Jezus, „gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen, maar weinige zijn nodig of slechts één; want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen” (Luk. 10:38-42). Terwijl een heel eenvoudig maal voldoende zou zijn geweest, besteedde Martha teveel tijd aan het treffen van uitvoerige voorbereidingen ten behoeve van haar gast, hierbij de belangrijkere geestelijke dingen, zoals Jezus duidelijk maakte, over het hoofd ziend. Hij trok echter niet door Palestina met de boodschap dat vrouwen geen grote maaltijden voor hun gasten moesten klaarmaken. Dat Martha zich zo door de details van haar werk in huis in beslag liet nemen, vormde voor haar een persoonlijk struikelblok. Jezus’ raad was zowel op haar behoeften als op die van allen die geneigd zijn gelijk Martha te handelen, van toepassing. Bij andere voorvallen tijdens zijn onderwijzingswerk gaf Jezus er blijk van een overeenkomstig inzicht te hebben, door de persoonlijke hindernis van de betreffende persoon aan het licht te brengen en hem of haar er dan de ogen voor te openen. Ook wij dienen opmerkzaam te zijn en op de neigingen en reacties van hen tot wie wij prediken, te letten, terwijl wij deze dingen vervolgens in aanmerking nemen als wij ermee voortgaan hen te helpen.
HIJ DEED ZELFVOLDAANHEID TENIET
14, 15. Hoe begon Jezus zijn bergrede, en met welk gevolg?
14 Voor Jezus’ befaamde bergrede is, zoals ze in Matthéüs 5:1 tot en met 7:27 staat opgetekend, niet meer dan twintig minuten nodig geweest, maar ze is negentien eeuwen blijven bestaan en is sindsdien door geen enkele toespraak geëvenaard! Hij was in de buurt van Kapérnaüm, en omdat de scharen hem volgden, ging hij de berg op en zette zich neer om degenen die hem volgden, te onderwijzen. Wat zei hij? Was het iets wat de meerderheid onmiddellijk zou aanvaarden? Zei hij dat de rijken nergens behoefte aan hebben of dat zij die gelukkig zijn, geen troost behoeven? Prees hij degenen die zeer bij de mensen in aanzien zijn? Neen! Integendeel, hij zei verrassende dingen:
15 „Gelukkig zijt gij armen, want u behoort het koninkrijk van God. Gelukkig zijt gij die thans hongert, want gij zult verzadigd worden. Gelukkig zijt gij die thans weent, want gij zult lachen. Gelukkig zijt gij wanneer de mensen u haten en wanneer zij u buitensluiten en u smaden en uw naam als slecht verwerpen ter wille van de Zoon des mensen. Verheugt u in die dag en spring op, want ziet, uw loon is groot in de hemel, want dezelfde dingen waren hun voorvaders gewoon jegens de profeten te doen”. Hij verklaarde de geestelijk hongerigen, dorstigen, versmaden, vervolgden, behoeftigen en klagenden gelukkig. — Luk. 6:20-23, NW.
16. Welke hoge maatstaven maakte hij bekend, en welke uitwerking zouden deze onderwijzingen op zijn toehoorders hebben?
16 Jezus vervolgde: „Gij hebt gehoord dat tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moet geen moord begaan; maar wie een moord begaat, zal rekenschap moeten afleggen voor de rechtbank’. Ik zeg u echter, dat een ieder die toornig op zijn broeder blijft, rekenschap zal moeten afleggen voor de rechtbank” (Matth. 5:21, 22, NW). Vele mensen kunnen zeggen: „Ik heb nog nooit een moord begaan. Ik heb die wet gehouden”. Hoevelen kunnen er echter zeggen: „Ik ben nooit kwaad geweest op mijn broeder”? Vervolgens zei Jezus: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet geen overspel bedrijven’. Ik zeg u echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd” (Matth. 5:27, 28, NW). Er zullen in zijn gehoor wellicht velen zijn geweest die konden zeggen: „Ik heb nooit overspel gepleegd”, maar hoevelen van hen konden eerlijk zeggen dat er in hun leven nog nooit een wellustige gedachte in hen was opgekomen? Jezus zei ook: „Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. Maar Ik zeg u, den boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe”. Velen kunnen zeggen dat zij er niet op uit zijn om gevechten uit te lokken, maar wanneer iemand op hen afkomt en uitdagend de eerste klap uitdeelt, hoevelen kunnen zich dan nog beheersen en hun handen thuis houden om een gevecht te vermijden? — Matth. 5:38, 39.
17. Wie dienen wij lief te hebben, en waarom? En hoe kan haat worden overwonnen?
17 „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten’. Ik zeg u echter: Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen. Want wanneer gij hen liefhebt die u liefhebben, wat is uw beloning dan?” (Matth. 5:43, 44, 46, NW) Het is gemakkelijk mensen lief te hebben die ú liefhebben, maar het is buitengewoon moeilijk mensen lief te hebben die u haten en vervolgen. Jehovah bezit het vermogen zijn vijanden lief te hebben, en wij moeten hem hierin navolgen wanneer wij zijn kinderen willen zijn. Waarom zou u uw gedrag door de slechte gedragingen van anderen laten beheersen? Waarom zou u haten omdat anderen dit doen? Waarom zou u in de vicieuze cirkel van het vergelden van kwaad met kwaad terechtkomen? Waarom zou u zich tot de lage maatstaven van uw vijanden verlagen? Wanneer men haat met haat vergeldt, ontstaan er moeilijkheden, terwijl men door haat met liefde tegemoet te treden, vaak een einde aan de moeilijkheden kan maken. Wat een zegen zou het zijn wanneer u door uw juiste gedrag zelfs uw vijand kon overhalen! „Vergeldt niemand kwaad met kwaad”, zei Paulus, „maar overwin het kwade door het goede”. — Rom. 12:17, 21.
18. Hoe drong Jezus bij zijn prediking helemaal tot de kern van het probleem door, en hoe reageren christenen op zijn raad?
18 Jezus drong bij zijn prediking door tot de kern van het probleem, door gevoelens van zelfrechtvaardige voldaanheid teniet te doen. Hij toonde aan dat er meer bij is betrokken dan zich slechts van gewelddadige en immorele daden te onthouden. Hij vestigde de aandacht op de gedachten die tot zulke slechte daden zouden leiden en drong op andere gedachten aan waardoor godvruchtige verlangens zouden worden aangekweekt en men zijn rechtvaardige daden op grond van liefde zou verrichten. Hierdoor zou worden voorkomen dat men in de dodelijke kringloop zou geraken welke later door Jakobus werd beschreven toen hij zei: „Zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte. Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij den dood voort” (Jak. 1:14, 15). Christenen nemen Jezus’ raad ter harte en trachten deze ernstig toe te passen, maar welke zondaar kan eerlijk zeggen dat hij volledig aan die volmaakte maatstaf voldoet? Wie kan zeggen dat hij de lankmoedigheid van Jehovah God en Zijn voorziening van de Messias niet nodig heeft? In Jezus’ dagen waren de traditionalistisch gezinde religieuze leiders, wier zelfrechtvaardigheid in het uiterlijke nakomen van regels en bepalingen was gelegen, zeer verstoord over zulke waarheden waardoor de aandacht op menselijke tekortkomingen werd gevestigd (Matth. 23:23). Jezus bracht zelfvoldaanheid een gevoelige slag toe ten einde eerlijke mensen tot bezinning te brengen en hen van de valstrik van trots en zelfrechtvaardigheid te redden.
JEZUS PREDIKTE ACTIVITEIT
19. Welke zorgen waren Jezus bekend, maar waarop leerde hij ons onze aandacht vestigen?
19 Hij vervolgde zijn toespraak door te zeggen: „Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of drinken, of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?” Hij gebruikte nu illustraties die daar, op de heuvelhelling, voor de hand lagen en zei tot hen dat zij op de vogels moesten letten, die aten zonder te zaaien, en op de lelies van het veld, die zonder gesponnen te hebben, schitterend gekleed waren. Ook de mens moest leren naar God op te zien en Hem voor hetgeen Hij verschafte, te danken. „Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in den oven geworpen wordt, zó bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen?” Jezus legde er de nadruk op de geestelijke dingen — het Koninkrijk en Gods rechtvaardigheid — op de eerste plaats te stellen in plaats van zoveel tijd te besteden aan en zich zorgen te maken over materiële dingen. — Matth. 6:25-34.
20. (a) Waar legde Jezus de nadruk op, en welke bewijzen kunt u hiervan geven? (b) Oefent dit invloed uit op onze onderwijsactiviteit? Hoe?
20 Jezus leerde zijn discipelen dat activiteit belangrijk was. Hij legde er meer de nadruk op goede dingen te doen dan slechte dingen na te laten. Wanneer men iets goeds doet, kan men terzelfder tijd niet iets slechts doen. „Iedere goede boom [brengt] goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen. Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is”. Alleen maar te beweren dat men een christen is en zich van slechte daden te onthouden, is niet voldoende. In plaats dat Jezus zijn discipelen een lange lijst van dingen gaf die zij niet mochten doen, drong hij er bij hen op aan de wil van God ten uitvoer te brengen. Hij besprak in hoofdzaak positieve daden, geen negatieve goedheid. Hij veroordeelde mensen vaker voor het nalaten van goede daden dan voor het bedrijven van iets slechts. Neem bijvoorbeeld wat hij zei over de priester en de leviet die aan de andere zijde van de weg verder gingen terwijl zij het slachtoffer van rovers hulpeloos lieten liggen, over de op bokken gelijkende mensen die de broeders van de Koning geen goed hadden gedaan en over de rijke man die niets voor Lazarus, de bedelaar, deed. Jezus waarschuwde zijn discipelen voor de verkeerde weg maar legde er bij hen nadruk op Gods weg te bewandelen. Hij liet het voorbeeld na dat christelijke onderwijzers dienen te volgen. — Matth. 7:17, 18, 21.
21. Welke uitwerking had zijn toespraak op zijn toehoorders, en waardoor zullen bijbelse voorvallen waarbij hij is betrokken, begrijpelijker voor ons worden?
21 „Het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun schriftgeleerden”. Hoe leerden de schriftgeleerden? Wie waren zij? Welke andere religieuze groeperingen waren in Palestina werkzaam toen Jezus er onderwijs gaf? Wanneer wij iets van de religieuze situatie in Palestina ten tijde van Jezus’ prediking weten, zal dit ons helpen vele in de bijbel vermelde voorvallen beter te begrijpen (Matth. 7:28, 29). Wij zullen ook beter begrijpen waarom de luisterende scharen versteld stonden over de zo geheel andere onderwijsmethode van de Meester Jezus.