Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w63 1/9 blz. 517-519
  • Het niet zo nauw nemen met de waarheid

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Het niet zo nauw nemen met de waarheid
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • SEKTARISCH GEKNOEI MET DE WAARHEID
  • IN NAAM DER WETENSCHAP
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2003
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2022
  • De vraag van de Romeinse bestuurder beantwoorden: „Wat is waarheid?”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1966
  • Aan God terugbetalen wat van God is
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehova’s koninkrijk 1951
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
w63 1/9 blz. 517-519

Het niet zo nauw nemen met de waarheid

„De koper zij op zijn hoede” is zowel op de dingen die wij kopen als op hetgeen wij lezen, van toepassing.

DE WAARHEID is belangrijk voor de mens. Ze kan het verschil tussen leven en dood, rijkdom en armoe, gezondheid en ziekte, verdriet en geluk betekenen. Terecht geeft de bijbel daarom de opdracht: „Spreekt waarheid, ieder met zijn naaste.” — Ef. 4:25.

De mens is echter gevallen, onvolmaakt, zwak en zelfzuchtig, en daarom neemt hij het met de waarheid dikwijls niet zo nauw. Hoewel dit soms aan sentimentaliteit, verdwaasde ijver of een gebrek aan feitenkennis toegeschreven kan worden, gebeurt het maar al te vaak dat dit excuus er niet voor kan worden aangevoerd en het te wijten is aan oneerlijkheid, aan een opzettelijke poging om te bedriegen met het doel een eigen standpunt ingang te doen vinden of eigen doelstellingen of belangen te bevorderen.

’s Mensen neiging om het met de waarheid niet zo nauw te nemen, is in de zakenwereld eigenlijk wel min of meer iets vanzelfsprekends; zelfs in die mate dat de woorden caveat emptor, dat wil zeggen „De koper zij op zijn hoede”, een erkend beginsel vormen. In een poging de bevolking van een land tegen deze menselijke neiging om het met de waarheid niet zo nauw te nemen, te beschermen, hebben sommige regeringen speciale afdelingen die zich bezighouden met het bevorderen van eerlijke reclame en het eerlijk etiketteren van produkten. Zo vaardigde de Amerikaanse regering in het begin van dit jaar bepalingen uit waarbij schoenfabrikanten de verplichting werd opgelegd duidelijk in advertenties en op de kaartjes die aan de schoenen zijn bevestigd, te verklaren wat precies van leer is en wat niet, en of de schoen van eersteklas nerfleer is vervaardigd of niet.

Men beseft echter nog lang niet zo algemeen dat het beginsel van caveat emptor ook in gedachten moet worden gehouden wanneer men ideeën koopt, dat wil zeggen, wanneer men artikelen of boeken leest waarin iemand een bepaald standpunt, een religieus denkbeeld of een bepaalde filosofie tracht te „verkopen”. Schrijvers van dergelijke artikelen of boeken kunnen er om persoonlijke redenen even gemakkelijk toe komen om het niet zo nauw met de waarheid te nemen. Dit kan heel vernuftig gebeuren, soms alleen maar doordat zekere vaststaande feiten bij de bespreking van een onderwerp worden genegeerd.

Zo geloven modernistische theologen over het algemeen niet dat Mozes de eerste vijf boeken van de bijbel, die bekendstaan als de Pentateuch, en in het bijzonder het vijfde boek, Deuteronomium, heeft geschreven. Wanneer zij er echter over spreken wie dit dan wel geschreven kan hebben, vermijden zij het angstvallig aan te halen wat Deuteronomium zelf heeft te zeggen over de persoon die de schrijver is:

„Toen Mozes gereed was met de woorden dezer wet volledig in een boek op te schrijven, gebood hij de Levieten, die de ark van het verbond des HEREN droegen: Neemt dit wetboek en legt het naast de ark des verbonds van den HERE, uw God, opdat het daar tot getuige tegen u zij.” Men neemt het inderdaad niet zo nauw met de waarheid indien men deze duidelijke verklaring over het schrijverschap negeert en doet alsof de bijbel hierover met geen woord rept. — Deut. 31:24-26.

SEKTARISCH GEKNOEI MET DE WAARHEID

Sommige personen geven er ook blijk van het niet zo nauw met de waarheid te nemen, door bepaalde woorden uit hun verband te rukken. Zo krijgen de uitgevers van dit tijdschrift in de Verenigde Staten van tijd tot tijd de „Knights of Columbus Oath” in de bus. Dit geschrift doet duidelijk het extreme fanatisme van de rooms-katholieke broederschapsorganisatie van die naam uitkomen. Deze zogenaamde oath of „eed” gaat meestal vergezeld van opmerkingen waaruit blijkt dat deze eed ook voorkomt in het Congressional Record van het Amerikaanse Congres.

Dat de woorden van deze eed in dit Record zijn gepubliceerd, is waar, maar het is niet waar dat het de eed van de „Knights of Columbus” is. Deze woorden werden veeleer in het Congressional Record opgenomen om te tonen hoezeer sommige mensen zich verlagen wanneer zij iemand aanvallen die een bepaald ambt tracht te krijgen maar wiens religie hun niet aanstaat. Men neemt het beslist met de waarheid niet zo nauw wanneer men een dergelijke eed als echt presenteert omdat deze in het Congressional Record is verschenen.

Het komt op hetzelfde neer wanneer men waarheden dusdanig naar voren brengt dat men er automatisch een verkeerde conclusie aan verbindt. Zo verklaarde een zekere W. J. Whalen, een rooms-katholieke „leek”, die zichzelf aanprijst als een autoriteit betreffende Jehovah’s getuigen en er zelfs prat op gaat dat hij hen objectief beoordeelt, dat wil zeggen, eerlijk en vrij van emotionele vooroordelen, in een tijdschriftenartikel over de vroegere president van de Watch Tower Society, J. F. Rutherford: „Hoewel hij het wachtwoord ’Miljoenen thans levende mensen zullen nimmer sterven’, had ingevoerd, stierf hij in 1942.”

Beide dingen zijn waar. Rutherford voerde deze uitdrukking inderdaad in en stierf inderdaad in 1942. De gedachte die gewekt wordt door het woordje „hoewel” is echter onjuist, want hierdoor wordt gesuggereerd dat Rutherford verwachtte een van die „miljoenen” te zijn. Whalen weet evenwel heel goed dat de getuigen van Jehovah leren dat er voor allen die geloof oefenen in Jezus Christus, één redding is, maar dat er twee bestemmingen zijn, een aardse en een hemelse. De hemelse, die van Jezus Christus en de leden van zijn „bruid”, is beperkt tot 144.000 personen en wil men die bestemming bereiken, dan is het noodzakelijk dat men sterft. Ook Rutherford had deze hoop en verwachtte daarom te zullen sterven. De „Miljoenen thans levende mensen zullen nimmer sterven”-slagzin bracht hij derhalve alleen van toepassing op de „grote schare” „andere schapen”, die in de Schrift in Openbaring 7:9 en Johannes 10:16 wordt genoemd en een aards paradijs als bestemming heeft. Het is daarom voor een man die beweert dat hij een autoriteit betreffende Jehovah’s getuigen is en objectief schrijft, ronduit oneerlijk de feiten aldus verkeerd voor te stellen, en hij toont hiermee het met de waarheid niet zo nauw te nemen.

In ditzelfde tijdschriftenartikel, dat eveneens in pamfletvorm is gedrukt, beschuldigt Whalen Jehovah’s getuigen er ook van dat zij leren dat „caesar Satan is”. Dit is echter niet waar. Te zeggen dat caesar een deel van de wereld is aan het hoofd waarvan volgens 2 Korinthiërs 4:4 (NW) Satan staat, en te beweren dat caesar Satan zelf is, zijn twee totaal verschillende dingen. Jehovah’s getuigen zijn altijd van oordeel geweest dat men ’caesar moet terugbetalen wat van caesar is’, en dat men zich daarom aan caesar moet onderwerpen zolang deze niets vraagt wat rechtstreeks met Gods wet in strijd is; is dit wel het geval, dan is de regel van toepassing: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” Maar wat Satan de Duivel betreft, zij hebben altijd verklaard dat men zich te allen tijde tegen hem moet verzetten. Wanneer men dus beweert dat Jehovah’s getuigen geloven dat caesar dezelfde is als Satan, roept men bij regeringen vooroordelen tegen Jehovah’s getuigen op en neemt men het klaarblijkelijk niet al te nauw met de waarheid. Het is van belang op te merken dat de religieuze leiders in Jezus’ dagen het ook niet zo nauw met de waarheid namen ten einde de regeerders tegen hem in te nemen. — Mark. 12:17; Hand. 5:29, NW; Luk. 23:2.

IN NAAM DER WETENSCHAP

Ook in wetenschappelijke kringen, en wel speciaal onder evolutionisten, neemt men het met de waarheid niet al te nauw. Overrompelende, ongefundeerde beweringen worden als feiten betreffende ’s mensen oorsprong en zijn afkomst van de lagere dieren naar voren geschoven. Een geleerde die in rechtvaardige verontwaardiging de strijd met deze praktijken heeft aangebonden, is I. Lissner, doctor in de filosofie, wiens boeken in veertien talen zijn uitgegeven. In zijn laatste boek, dat in 1961 werd gepubliceerd en getiteld is „Aber Gott War Da”a, spreekt hij van „de onuitsprekelijke stupiditeit van alle pogingen om een Neanderthal- of zelfs een Pekingmens te reconstrueren. In museums over de gehele wereld zien wij overdreven behaarde gipsfiguren met een dierlijk voorkomen, die woest in onze richting staren; hun aangezicht is meestal chocoladebruin van kleur, hun haar is wild en ongekamd, hun kaken steken vooruit en hun voorhoofd wijkt terug — en dit ondanks het feit dat wij er absoluut geen idee van hebben welke huidskleur de paleolithische mens bezat of hoe zijn haar groeide, en terwijl wij ons praktisch geen denkbeeld kunnen vormen van zijn fysionomie” of gelaatstrekken. De Amerikaanse deskundige T. D. Stewart wees in 1948 terecht op de onmogelijkheid het haar, de ogen, de neus, de lippen of de gelaatsuitdrukking te reconstrueren. ’De gelaatsuitdrukking van de vroege mens was waarschijnlijk niet minder vriendelijk dan die van onszelf’, zo schreef hij.

„Wanneer een museum naast elkaar modellen van de Pekingmens, de Neanderthaler en de moderne homo sapiens [mens] tentoonstelt, wordt hierdoor de gedachte gewekt aan een fysieke en verstandelijke ontwikkeling welke niet in overeenstemming is met het standpunt van de huidige wetenschap. Degenen die dergelijke modellen vervaardigen, hebben de neiging hun verbeelding de vrije loop te laten. . . . Dit tentoonstellen van half-menselijke, half-dierlijke figuren is symptomatisch voor de morele arrogantie van het tijdperk waarin wij leven en vindt min of meer zijn oorsprong in het zelfvoldane gevoel van ’zie eens wat wij bereikt hebben!’” In zijn boek toont dr. Lissner dat er altijd al een brede kloof tussen de mens en de lagere schepping heeft bestaan en dat de mens altijd al de een of andere vorm van religie heeft gehad. In een van zijn laatste hoofdstukken stelt hij daarom de vraag: „Waarom houden wij zo hardnekkig vast aan ouderwetse theorieën? Waarom geven wij er de voorkeur aan voor onze oorsprong naar het dier in plaats van naar God op te zien?” Klaarblijkelijk omdat de mens niet wil toegeven de Schepper dankbaarheid verschuldigd te zijn, noch dat hij zich aan hem moet onderwerpen. Hij weigert de waarheid te erkennen dat „Jehovah God is. Híj heeft ons gemaakt en niet wijzelf”. — Ps. 100:3, NW.

Voornoemde illustraties en nog vele, vele meer, houden voor sommige personen zeer beslist de aanklacht in dat zij de waarheid geweld hebben aangedaan en dit met verdachte beweegredenen. Daarom dienen allen het beginsel van caveat emptor, „De koper zij op zijn hoede”, goed in gedachten te houden wanneer zij iets horen of lezen waarvan beweerd wordt dat het de waarheid is en wat als basis moet dienen voor een geloof of handelwijze. De bijbel, het Woord van God, brengt dit als volgt onder woorden: „Vergewist u van alles; houdt vast aan dat wat voortreffelijk is.” — 1 Thess. 5:21, NW.

[Voetnoten]

a De Engelse vertaling van dit boek is getiteld „Man, God and Magic”.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen