Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w67 15/5 blz. 319
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
  • Oefen geloof tot eeuwig leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • Hoop voor de doden: De opstanding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2014
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1984
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
w67 15/5 blz. 319

Vragen van lezers

● Hoe kon Jezus, zoals in Johannes 11:26 staat opgetekend, beloven dat zij die geloof in hem oefenen nooit zouden sterven, terwijl christenen wel sterven? — M. F., V.S.

Zoals vermeld in Johannes 11:25, 26 beloofde Jezus in werkelijkheid eeuwig leven. Hij zei tot Martha, de zuster van de gestorven Lazarus: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven.” De strekking van deze woorden is dezelfde als van zijn vroegere verklaring: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien iemand mijn woord onderhoudt, zal hij de dood stellig nooit zien.” — Joh. 8:51.

De personen die naar Jezus luisterden, konden, als zij God getrouw dienden, de verwachting koesteren met Christus in de hemel te regeren (2 Tim. 4:18; Openb. 20:4, 6). Na Jezus’ dood en opstanding begon de oproep voor leden van de klasse van het koninkrijk der hemelen. Natuurlijk kon Jezus zulke personen niet vertellen dat zij nooit een lichamelijke dood zouden zien. Wilden zij met hem in de hemel regeren, dan zou hun vleselijke lichaam moeten sterven, net zoals hijzelf zou sterven (Matth. 16:21; Rom. 6:5; 1 Kor. 15:42-50). Slechts als zij tot de dood getrouw waren, zouden zij onsterfelijkheid ontvangen (Openb. 2:10). Toentertijd hebben die toehoorders dit wellicht niet ten volle begrepen. Maar Jezus, „de opstanding en het leven”, gaf hun ten minste de verzekering dat zij ’tot leven zouden komen’, of tot eeuwig leven zouden worden opgewekt.

Welke dood zouden zij dan „stellig nooit zien”? Zij zouden nooit de „tweede dood” „zien” of ondergaan. Zij zouden niet, zoals sommigen, voor altijd sterven (Luk. 12:4, 5; Openb. 21:8). Ten aanzien van hen die met Christus in de hemel zouden zijn, verklaart Openbaring 20:6: „Over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit.” In die tijd van rouw over Lazarus besprak Christus niet alle details betreffende het verschil tussen de Adamitische dood die zijn gezalfde volgelingen zouden ondergaan en de eeuwige of tweede dood. Maar door zijn beknopte verklaring deed hij degenen die geloof in hem oefenden toch de stellige belofte van eeuwig leven.

Hoewel Jezus niet speciaal mensen in gedachten had die nu aan het einde van dit samenstel van dingen leven en die wellicht Armageddon zouden overleven, is het een feit dat sommigen die thans leven, nooit een vleselijke dood zullen ondergaan. Maar zelfs zij die een aardse hoop hebben en levend door Armageddon heen komen, zullen hun getrouwheid door het gehele millennium en de laatste beproeving heen moeten bewijzen, alvorens zij werkelijk „tot leven komen” of de gift van eeuwig leven ontvangen. — Openb. 20:5.

Deze vaste belofte van eeuwig leven, zoals in Jezus’ woorden in Johannes 8:51 en 11:25, 26 gedaan, gaf christenen de moed een tijdelijke dood onder de ogen te zien (2 Tim. 4:6-8; Fil. 3:8-11). Zij wisten dat zij niet voor altijd stierven, doch slechts één stap verder op de weg naar eeuwig leven zetten.

● Welk kledingstuk of welke kleren hebben de soldaten, toen Jezus aan de paal was gehangen, door het werpen van het lot verdeeld? — D. T., Nieuw-Zeeland.

Deze vraag is gebaseerd op een ogenschijnlijke tegenstrijdigheid tussen Matthéüs’ verslag en hetgeen volgens Johannes bij deze gelegenheid gebeurde. Allereerst het verslag van Matthéüs; hij schreef: „Nadat zij hem aan een paal hadden gehangen, verdeelden zij zijn bovenklederen door het lot te werpen” (Matth. 27:35). Markus verschafte in hoofdzaak dezelfde inlichtingen (Mark. 15:24). Johannes schreef echter: „Toen de soldaten Jezus dan aan een paal hadden gehangen, namen zij zijn bovenklederen en deelden ze in vieren voor iedere soldaat een deel, en het onderkleed. Maar het onderkleed was zonder naad . . . Daarom zeiden zij tot elkaar: ’Laten wij het niet scheuren, maar er om loten van wie het zal zijn.’ Dit was opdat de schriftuurplaats vervuld zou worden: ’Zij hebben mijn bovenklederen onder zich verdeeld, en over mijn kleding hebben zij het lot geworpen.’ En zo deden de soldaten deze dingen werkelijk.” — Joh. 19:23, 24.

Uit Johannes’ ooggetuigeverslag vernemen wij dat Jezus bovenklederen en een onderkleed had. Johannes 19:23 licht ons in dat de soldaten zijn bovenklederen in vieren deelden waarbij ieder een stuk nam; Johannes vertelt ons echter niet op welke wijze zij besloten wie welk deel zou krijgen. Ten slotte onthult Johannes 19:24 dat de soldaten over Jezus’ onderkleed, dat uit één geheel bestond, het lot wierpen.

Het verslag in Matthéüs 27:35 ontkent niet het feit dat Jezus een onderkleed had, noch ontkent het het feit dat er het lot over werd geworpen. Matthéüs maakt eenvoudig melding van dit specifieke kledingstuk. Hij verschaft veeleer bijzonderheden over Jezus’ bovenklederen, waarvan Johannes zegt dat ze in vieren werden gedeeld. Matthéüs voegt eraan toe dat ze ook werden verdeeld door er het lot over te werpen.

Wanneer wij de twee Evangeliën, Matthéüs en Johannes, aan een beschouwing onderwerpen, kunnen wij eruit opmaken dat de soldaten zowel over de bovenklederen als over het onderkleed het lot wierpen. In plaats dat er sprake is van tegenstrijdigheid, hebben wij twee door verschillende schrijvers opgetekende verslagen die elk bijzonderheden verschaffen die bij de ander ontbreken, terwijl ze elkaar toch niet tegenspreken. En, zoals het latere, door Johannes geschreven verslag aangeeft, diende het werpen van het lot over de kleding van de Messías als een vervulling van Psalm 22:19. Als wij de beide geïnspireerde boeken lezen, zullen wij tot deze juiste conclusie komen.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen