Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w62 1/5 blz. 268-272
  • Het goede nieuws volgens Matthéüs

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Het goede nieuws volgens Matthéüs
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • KENMERKEN
  • MATTHÉÜS’ KIJK OP HET GOEDE NIEUWS
  • HET HOOGTEPUNT
  • Matthéüs’ goede nieuws — De Messías is gekomen!
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
  • Matthéüs verkondigt: ’De Messías is gekomen!’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
  • Bijbelboek nummer 40 — Mattheüs
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Mattheüs, het goede nieuws volgens
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
w62 1/5 blz. 268-272

Het goede nieuws volgens Matthéüs

HET woord „evangelie” betekent letterlijk „goed nieuws”. De bekendmaking dat „het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”, was voor de joden inderdaad goed nieuws. Zij zuchtten niet alleen onder het onaangename juk van Rome, maar eveneens onder het hardvochtige juk dat hun religieuze leiders hen hadden opgelegd, om nog maar niet te spreken van het nog zwaardere juk dat zij, net als de gehele mensheid, vanwege de overtreding van hun vader Adam moesten dragen. — Matth. 4:17.

Dat het koninkrijk der hemelen nabij was, betekende dat de Koning, de Messias, nabij was. Reeds vanaf het ogenblik dat de mens tot zonde verviel, had Jehovah God degenen die jegens hem van goede wil waren, de hoop op een bevrijder geschonken. Terwijl God in de hof van Eden voor het eerst over deze hoop sprak, maakte hij er tegenover Abraham en eveneens tegenover David weer melding van. David noemde de beloofde bevrijder Gods Gezalfde of Messias, evenals Daniël, in wiens profetie zelfs het jaar waarin de Messias zou verschijnen, werd aangeduid. Het was dan ook geen wonder dat de mensen ten tijde van Johannes de Doper de Messias verwachtten. — Gen. 3:15; 22:17, 18; 2 Sam. 7:12, 13; Ps. 2:2; Dan. 9:24-27; Luk. 3:15.

Ten slotte was de Messias, de beloofde Bevrijder, gekomen! Wat een goed nieuws was dit! Om hem bij de verbreiding van het goede nieuws van zijn koninkrijk te helpen, koos de Messias twaalf mannen uit om nauw met hem verbonden metgezellen en uitgezondenen of apostelen te zijn. Onder hen bevonden zich een aantal vissers en een belastinggaarder, wiens naam Matthéüs was hetgeen „gift van Jehovah” betekent. — Matth. 9:9.

Matthéüs was er sterk van doordrongen wat een eer dit was. Hij vierde het feit dat hij geroepen werd met een feestmaal waarvoor hij al zijn vrienden uitnodigde zodat zij Jezus Christus, zijn Meester, zouden kunnen ontmoeten. Deze nederige belastinggaarder die echter noch ten aanzien van geloof in God en liefde voor rechtvaardigheid, noch ten aanzien van ontwikkeling en een gezond denkvermogen onbetekenend was — werd de eerste die het goede nieuws over de Messias op schrift stelde. Alle vroege kerkhistorici zijn het hier met elkaar over eens. Zo verklaart Origenes: „Het eerste Evangelie werd door Matthéüs geschreven en voor de gelovige joden in de Hebreeuwse taal opgesteld.” Wat het nauwkeurige jaar betreft, hierover bestaat enig verschil van mening. Het beste bewijsmateriaal wijst op niet later dan 50 n. Chr., terwijl zelfs een zo vroeg jaar als 41 n. Chr. niet onmogelijk is. — Matth. 9:10-13; Luk. 5:29.

Dit voorrecht bracht geen geringe verantwoordelijkheid met zich mee, maar met de hulp van Gods heilige geest bleek Matthéüs competent om de uitdaging te aanvaarden. Ja, overeenkomstig Jezus’ belofte werden alle dingen die Jezus had gezegd en die God door Matthéüs wilde laten optekenen, door de heilige geest in zijn geest teruggebracht. — Joh. 14:26.

Terloops zij opgemerkt dat wanneer Matthéüs ons dit niet zelf meegedeeld zou hebben, wij niet geweten zouden hebben dat hij een belastinggaarder of tollenaar — een beroep waarvan de joden een afschuw hadden — was geweest. Als Markus en Lukas over zijn belastingfunctie spreken, noemen zij hem Levi, hetgeen zijn andere naam was. Matthéüs’ eerlijkheid verplichtte hem hier melding van te maken; de liefde en loyaliteit van de anderen bracht hen ertoe er slechts vluchtig over te spreken, waardoor de waarheid geen schade werd berokkend doordat dit ongunstige feit betreffende Matthéüs werd verzwegen. Deze eerlijkheid en liefde versterken ons geloof in hetgeen dergelijke mannen schreven — een verder bewijs, zo zou men kunnen zeggen, van de betrouwbaarheid van de Schrift. — Mark. 2:14-17; Luk. 5:27-32.

KENMERKEN

Matthéüs schreef zijn evangelie eerst in het Hebreeuws, en het werd dus beslist niet het eerst in de universele taal van die dagen, het koine-Grieks geschreven. Dat de Griekse versie hiervan zo vlot loopt, vormt geen geldig argument tegen het feit dat het een Griekse vertaling is, maar verleent alleen nog maar meer kracht aan de mening dat het Matthéüs zelf was die, na voor zijn eigen volk, de joden, geschreven te hebben, er onmiddellijk de noodzaak van inzag zijn boodschap in het Grieks over te zetten en aldus zijn taak voortzette. Dat Matthéüs zijn evangelie rechtstreeks in het Hebreeuws schreef, blijkt duidelijk uit het feit dat een zorgvuldig onderzoek van zijn aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften toont dat hij dit rechtstreeks uit het Hebreeuws deed en niet uit de Septuaginta-vertaling. Had hij zijn evangelie het eerst in het Grieks geschreven, dan zou hij hoogstwaarschijnlijk uit de Griekse Septuaginta hebben geciteerd. Het is redelijk tot de gevolgtrekking te komen, dat de naam „Jehovah” zowel in de oorspronkelijke Hebreeuwse als in Matthéüs’ Griekse versie van zijn evangelie vaak voorkwam, daar hij niet in meerdere mate onder invloed stond van het bijgeloof tegen het gebruik hiervan, als zijn Meester Jezus Christus.

Daar Matthéüs een belastinggaarder was geweest, was het vermelden van geld en getallen heel natuurlijk voor hem, of in elk geval meer dan voor een arts of een visser. Daarom bemerken wij dat hij vaker over geldwaarden spreekt dan de anderen en dat hij duidelijker is bij het noemen van aantallen. Hij verdeelt zijn geslachtsregister van Jezus in hoofdstuk 1, in drie series van veertien geslachten. Hij vermeldt in het Onze Vader zeven verzoeken, in hoofdstuk 13 staan zeven gelijkenissen en in hoofdstuk 23 wordt er zeven keer een wee uitgeroepen.

Hij is er niet zoals Markus en Lukas tevreden mee om over één te spreken wanneer er meer bij betrokken zijn. Bij de verzoeking in de woestijn spreekt hij van „stenen” en „broden”, terwijl Lukas het over een „steen” en een „brood” heeft. Matthéüs noemt twee bezetenen en twee blinden die werden genezen, terwijl zowel Markus als Lukas van slechts één melding maken. Evenzo vertelt Matthéüs van de twee rovers die met Jezus aan de paal werden genageld en beiden hem bespotten, terwijl volgens Lukas’ verslag één van hen later van gedachte veranderde. — Matth. 4:3; 8:28; 20:30; 27:38.

Van de evangeliën van Matthéüs en Lukas is terecht verklaard dat ze elkaar aanvullen. Zo vertelt Matthéüs van de wijzen of magiërs die van verre kwamen om de koning der joden te zien, terwijl Lukas beschrijft hoe herders naar de Redder van de gehele mensheid kwamen kijken. Matthéüs brengt verslag uit van de verschijningen van een engel aan Jozef, maar Lukas deelt ons mee dat de engel aan Elisabeth en Maria verscheen. Hoogstwaarschijnlijk betrof het hier in alle gevallen de engel Gabriël. Over de twee verschillende geslachtsregisters is veel geschreven, maar gezien de kenmerken van elk van deze evangeliën is het redelijk de conclusie te trekken, dat Matthéüs het wettelijke geslachtsregister verschaft via Abraham, David, Salomo en Jozef, terwijl het boek van Lukas de werkelijke of natuurlijke geslachtslijn van Adam via Abraham, David, Nathan en Maria’s vader Eli bevat. Het feit dat deze van elkaar verschillende geslachtsregisters in de eerste eeuw geen discussies of vragen veroorzaakten, schijnt er op te wijzen dat ze voor hen die van de feiten op de hoogte waren, geen moeilijkheden met zich meebrachten.

Meer dan 40 percent van het evangelie van Matthéüs neemt door zijn schrijver een unieke plaats in. Daar zoveel van het overige gedeelte ook in het evangelie van Markus is te vinden, beweren sommigen dat Matthéüs Markus’ verslag kopieerde. Dit is evenwel niet het geval. Er zijn te veel fijne punten van onderscheid waardoor Matthéüs los blijkt te staan van Markus. Beloofde Jezus bovendien niet dat de heilige geest zijn apostelen deze dingen weer in herinnering zou brengen? Daarom kunnen wij verwachten dat ze aan elkaar gelijkvormig zijn; dit zijn ze evenwel veel meer ten aanzien van rechtstreekse aanhalingen dan in de meer verhalende gedeelten. Er is in dit opzicht een interessante verklaring gegeven, namelijk, dat, daar Matthéüs’ evangelie vroeg werd geschreven, Petrus er toegang toe had en het bij zijn prediking gebruikte. Toen Markus als intieme metgezel van Petrus notities maakte voor de gedeelten in zijn evangelie die over Petrus gingen, legde hij daarom veel van Matthéüs’ materiaal vast, waaraan echter de vele fijne punten van Petrus werden toegevoegd.

MATTHÉÜS’ KIJK OP HET GOEDE NIEUWS

Matthéüs’ evangelie is terecht beschreven als de brug tussen de Hebreeuwse en de christelijke Griekse geschriften. Ongetwijfeld heeft hijzelf ook deze bedoeling gehad, zoals blijkt uit zijn openingswoorden, het onmiddellijk opnoemen van Jezus’ geslachtsregister en zijn nadruk op de Messias. Dit aspect wordt ook beklemtoond door de vele aanhalingen uit en verwijzingen naar de Hebreeuwse geschriften door Matthéüs; het aantal hiervan bedraagt wel honderd, meer dan in een van de andere evangeliën. In overeenstemming hiermee haalt hij Jezus’ woorden aan dat hij niet kwam om de Wet te ontbinden of te vernietigen, maar om deze te vervullen. — Matth. 5:17.

Matthéüs’ thema is het Koninkrijk en daarom zien wij dat hij het Koninkrijk meer dan de anderen noemt — namelijk 55 keer. In verband met de moeilijke tijd die zijn volk doormaakte was het goede nieuws van Gods koninkrijk het beste nieuws wat er mogelijk was; Matthéüs besefte heel goed welk een aantrekkingskracht het uitoefende, en had bij het schrijven speciaal zijn volk in gedachten. Hoewel hun belangstelling in het begin naar politieke vrijheid kan zijn uitgegaan, gingen zij, toen zij discipelen en opgedragen volgelingen van Jezus werden, vreugde putten uit een veel kostbaarder vrijheid, een geestelijke vrijheid.

Na Jezus’ geslachtsregister, geboorte, vlucht naar Egypte en terugkeer, en het bezoek van de wijzen besproken te hebben, geeft Matthéüs een beschrijving van Johannes’ bediening, Jezus’ doop en zijn verzoeking in de woestijn. Daarna komt Jezus’ opwindende bekendmaking: „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.” Jezus riep zijn eerste discipelen en „trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk”. — Matth. 4:17, 23.

Matthéüs verschaft ons vervolgens de Bergrede en hoe bevattelijk heeft hij deze voor ons opgetekend! Welk een zoete troost is er vervat in de woorden waarmee de negen „Zaligsprekingen” openen (deze benaming is niet helemaal correct, daar het Griekse woord dat Matthéüs hier gebruikt „gelukkig” en niet „zalig” betekent)! Inderdaad, gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft, de treurenden, zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, de zachtaardigen, de barmhartigen, de zuiveren van hart, de vredelievenden en zij die vervolgd worden ter wille van rechtvaardigheid, daar het koninkrijk der hemelen hun toebehoort, daar zij de aarde zullen beërven, God zullen zien, enzovoorts. Overal in deze toespraak komt het Koninkrijk op de eerste plaats: Doe dit of doe dat en u zult of u zult niet het Koninkrijk binnengaan. Bid „Uw Koninkrijk kome”, en „zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid”. Ook Jezus’ meest bekende woorden, de zogenaamde Gouden Regel, maken er deel van uit: „Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten.” — Matth. 6:10, 33; 7:12.

Na dit verslag, bevatten de twee volgende hoofdstukken van Matthéüs een beschrijving van Jezus’ activiteiten, wonderen en Koninkrijksprediking, en vervolgens in hoofdstuk 10 zijn opdracht aan de twaalf wanneer hij hen twee aan twee uitzendt om het Koninkrijk te prediken. En wat een begrijpelijk verslag is dit, met zulke juweeltjes als: „Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet” en „Weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven.”

Nog meer volgt er over Jezus’ wonderen, prediking en verwerping van de goddelozen, waarna Matthéüs nogmaals de schijnwerper richt op het Koninkrijksthema, door zeven gelijkenissen betreffende het Koninkrijk te beschrijven: de zaaier, de oogst, het mosterdzaadje, het zuurdesem, de schat in de akker, de parel van grote waarde en het sleepnet; dit alles staat in hoofdstuk 13.

In de volgende vier hoofdstukken maakt Matthéüs onder andere melding van de onthoofding van Johannes de Doper, het voeden van 5000 mannen en 4000 mannen, de vrouwen en kinderen niet meegerekend, Petrus’ belijdens „Gij zijt de Christus” en het visioen van de transfiguratie of de verheerlijking op de berg door middel waarvan drie van Jezus’ discipelen ’den Zoon des menschen in Zijn Koninkrijk zagen komen’. Dan volgt Jezus’ liefdevolle raad in hoofdstuk 18. Dit zet voor ons uiteen hoe broeders en zusters hun moeilijkheden dienen op te lossen, en bevat tevens zijn belofte dat hij overal zou zijn waar twee of drie van zijn volgelingen vergaderd zouden zijn, en tevens staat er nog het bevel in om zevenenzeventig maal te vergeven, hetgeen ook weer door een Koninkrijksgelijkenis wordt geïllustreerd.

HET HOOGTEPUNT

Tot hier aan toe had Matthéüs zijn materiaal overeenkomstig zijn thema en doeltreffendheid gerangschikt, maar in de laatste tien hoofdstukken 19-28 volgt hij de chronologische regeling. Onder het lezen voelen wij hoe de spanning tussen Jezus en zijn tegenstanders toeneemt. In hoofdstuk 19 zien wij hoe zij Jezus ten aanzien van echtscheiding trachtten te vangen en in hoofdstuk 20 waarschuwt Jezus zijn discipelen weer voor hetgeen voor hem in de toekomst ligt, daar zijn einde dichterbij kwam.

De laatste acht hoofdstukken 21-28 van zijn evangelie wijdt Matthéüs slechts bijna geheel en al aan slechts acht dagen van Jezus’ aardse verblijf. Eerst komt de zegevierende intocht in Jeruzalem en het reinigen van de tempel. Hoe moet de haat van zijn vijanden door deze gebeurtenissen zijn toegenomen! Wanneer zij hem vragen krachtens welke bevoegdheid hij deze dingen doet, draait Jezus de rollen om en vraagt hun krachtens welke bevoegdheid Johannes doopte, waardoor hij hun onoprechtheid blootlegt. Vervolgens vertelt hij hun dat de tollenaars en de hoeren vóór hen Gods koninkrijk zouden binnengaan, en door de gelijkenis van de pachters die de erfgenaam doodden, daagt hij hen er als het ware toe uit om met hun moorddadige samenzwering voort te gaan; zoals Matthéüs ons mededeelt, beseften zij dat Jezus over hen sprak.

In hoofdstuk 22 zien wij hoe de spanning stijgt. In een volgende gelijkenis geeft Jezus een beschrijving van de bruiloft van een bepaalde koning en van zijn terechtstelling van zekere moordenaars. Dan lezen wij hoe Jezus zijn tegenstanders bij vragen over het betalen van belasting, de opstanding en het grootste gebod, de baas was en hen het zwijgen oplegde: „Evenmin durfde iemand van dien dag af Hem meer iets vragen” — nadat hij hun de vraag had gesteld hoe Davids zoon zijn Heer kon zijn. In hoofdstuk 23 hebben wij dan de dramatische finale van Jezus’ openbare bediening: de weeën die hij over hen uitsprak die zelf het koninkrijk der hemelen weigerden binnen te gaan en bovendien nog degenen die hiertoe pogingen in het werk stelden, dit niet toestonden, zijn droefenis over het feit dat de mensen hem verwierpen en zijn bekendmaking dat hun huis aan hen zou worden overgelaten.

In de korte adempauze die dan volgt, vertelt Matthéüs dat Jezus op de Olijfberg even buiten Jeruzalem alleen aan enkele van zijn discipelen zijn grote profetie over de tijd van zijn tweede tegenwoordigheid geeft. Deze, profetie is op treffende wijze in de gebeurtenissen die sinds 1914 plaatsvinden — oorlogen, aardbevingen, voedseltekorten en onder andere, de wereldomvattende prediking van het evangelie van Gods koninkrijk — in vervulling gegaan. Dan verschaft Matthéüs ons nog drie andere Koninkrijksgelijkenissen namelijk, die van de tien maagden, de talenten en de schapen en de bokken.

Volg nu vlug Matthéüs’ beschrijving van Jezus’ instelling van het „Avondmaal des Heren”, zijn berechting en dood — gebeurtenissen waarmee al onze lezers op de hoogte zullen zijn. Dan krijgen wij het opwindende hoogtepunt met Jezus’ opstanding, in hoofdstuk 28 — het beste nieuws dat mogelijk is, want zonder Jezus’ opstanding zou alles vergeefs zijn geweest. En daar men zich altijd het gemakkelijkst het einde van iets kan herinneren, besluit Matthéüs zijn evangelie heel verstandig met Jezus’ wereldomvattende opdracht aan zijn discipelen en zijn verzekering dat hij met hen zou zijn: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op de aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.”

Matthéüs’ evangelie is inderdaad goed nieuws. Zijn doeltreffende selectie en opstelling van de gebeurtenissen van Jezus’ aardse bediening geven blijk van de invloed van de heilige geest op een schrandere en waarderende geest. Een beknopt overzicht van dit evangelie zal onze waardering ervoor zeker vergroten. Mogen wij door deze toegenomen waardering betere christenen zijn.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen