Dringend behoefte aan meer werkers in de oogst!
„De oogst is wel groot, maar de werkers zijn weinigen. Smeekt daarom de Meester van de oogst werkers in zijn oogst uit te zenden.” — LUKAS 10:2.
1. Hoe zou u ten aanzien van Jezus’ woorden in Lukas 10:2 kunnen redeneren, maar waar zou u heel verstandig aan doen?
WANNEER u deze woorden van Jezus leest, voelt u zich er dan door aangesproken? Aangezien ze meer dan negentien eeuwen geleden werden geuit, zou u geneigd kunnen zijn te denken dat ze hun betekenis hebben verloren. Zo’n overhaaste conclusie zou echter een schromelijke vergissing zijn. Laten wij, om de volledige draagwijdte van Jezus’ woorden te begrijpen, eens terugkijken naar wat er plaatsvond toen deze uitspraak aanvankelijk werd gedaan, en vervolgens onze eigen situatie in deze tijd beschouwen. — Vergelijk 1 Korinthiërs 10:11.
2. Welke situatie die snelle actie vereiste, moest Jezus in 32 G.T. onder de ogen zien, en welke regelingen trof hij daarom?
2 Na het loofhuttenfeest in 32 G.T. restten er nog slechts zes maanden totdat Jezus de dood aan een martelpaal onder de ogen moest zien. Om het predikingswerk te helpen bespoedigen, zond Jezus zeventig discipelen „twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plaats waarheen hijzelf van plan was te gaan”. Zij begaven zich op weg terwijl de woorden van Jezus nog in hun oren naklonken: „De oogst is wel groot, maar de werkers zijn weinigen. Smeekt daarom de Meester van de oogst werkers in zijn oogst uit te zenden.” — Lukas 10:1, 2.
Een grote oogst is het resultaat
3. Beschrijf enkele resultaten van de toegenomen prediking gedurende de laatste maanden van Jezus’ bediening.
3 Wat was het resultaat van deze grotere krachtsinspanning in de prediking? Wij lezen: „Toen keerden de zeventig vreugdevol terug en zeiden: ’Heer, zelfs de demonen worden met gebruikmaking van uw naam aan ons onderworpen.’” Wat was dit een wonderbaarlijke tentoonspreiding van Gods macht over de demonen! Jezus was beslist opgetogen over dit prachtige dienstbericht, want hij zei: „Ik zag Satan reeds als een bliksem uit de hemel gevallen” (Lukas 10:17, 18). Jezus wist dat Satan en zijn demonen uiteindelijk, na de geboorte van het Messiaanse koninkrijk in de hemelen, uit de hemel geworpen zouden worden. Maar terwijl Jezus nog op aarde was, diende dit uitwerpen van onzichtbare demonen door louter mensen voor hem als een extra bevestiging van die vreugdevolle gebeurtenis die in het verschiet lag. Daarom sprak Jezus over de toekomstige val van Satan uit de hemel als over iets wat zeker was. — Openbaring 12:5, 7-10.
4. Wat was het doel van het oogstwerk dat Jezus en zijn discipelen vóór 14 Nisan 33 G.T. verrichtten?
4 Jezus sprak niet over een graan- of fruitoogst maar over een oogst van mensen, van met schapen te vergelijken personen die gretig op de Koninkrijksboodschap zouden reageren. De vruchten van een dergelijke oogst begonnen reeds zichtbaar te worden. Door het oogstwerk dat Jezus en zijn volgelingen in die weinige resterende maanden tot 14 Nisan 33 G.T. tot stand brachten, werd echter alleen maar het fundament gelegd voor een veel groter oogstwerk, dat na Jezus’ dood en opstanding zou worden verricht. — Vergelijk Psalm 126:1, 2, 5, 6.
5. Welke opwindende gebeurtenissen vonden er op de pinksterdag in 33 G.T. plaats, en hoe waren ze van invloed op het oogstwerk dat vervolgens werd verricht?
5 De pinksterdag in 33 G.T. was aangebroken. Ongeveer 120 van Jezus’ volgelingen waren in Jeruzalem bijeengekomen. „Plotseling kwam er uit de hemel een gedruis als van een voortgestuwde, stevige bries, en het vervulde het gehele huis waarin zij zaten. . . . En zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken, zoals de geest het hun gaf zich te uiten.” Dit was het begin van een fenomenale oogst! „Er werden op die dag ongeveer drieduizend zielen toegevoegd” (Handelingen 1:15; 2:1-4, 41). „Dag aan dag waren zij eensgezind voortdurend in de tempel aanwezig, . . . en zij loofden God en stonden bij het gehele volk in de gunst. Terzelfder tijd bleef Jehovah dagelijks degenen die gered werden, aan hen toevoegen” (Handelingen 2:46, 47). Later lezen wij: „Er bleven gelovigen in de Heer toegevoegd worden, menigten van zowel mannen als vrouwen.” En nog later: „Zo bleef het woord Gods groeien, en het aantal discipelen in Jeruzalem bleef sterk toenemen, en een grote schare priesters werd het geloof gehoorzaam.” — Handelingen 5:14; 6:7.
6. Welke uitwerking had de tegenstand tegen het predikingswerk op het voortbrengen van Koninkrijksvruchten?
6 De tegenstand tegen de Koninkrijksboodschap werd nu hevig. Werd het oogstwerk hierdoor vertraagd? Neen, want „zij . . . die verstrooid waren, gingen het land door en maakten het goede nieuws van het woord bekend”. Filippus ging naar de stad Samaria; de scharen luisterden gretig naar hem; degenen die door demonen bezeten waren, de verlamden en de kreupelen werden allen genezen. Geen wonder dat ’er zeer veel vreugde in die stad ontstond’. — Handelingen 8:1-8.
7. In welke mate werd het gebod dat Jezus in Handelingen 1:8 aan zijn discipelen had gegeven, uiteindelijk ten uitvoer gebracht?
7 De uit de dood opgewekte Jezus had tot zijn discipelen gezegd: „Gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:8). De uitgestrektheid van het arbeidsveld vroeg om meer werkers — en wel heel dringend! Wat een oogst aan discipelen viel er nu te verwachten! En die begon al te komen — allemaal onder leiding van Gods heilige geest. Na de bekering van de moordzuchtige Saulus, zo wordt ons verteld, „trad er voor de gemeente in geheel Judéa en Galiléa en Samaria werkelijk een periode van vrede in en werd ze opgebouwd; en daar ze in de vreze Jehovah’s en in de vertroosting van de heilige geest wandelde, bleef ze in aantal toenemen” (Handelingen 9:31). Toen de oogst van met schapen te vergelijken personen steeds overvloediger werd, hebben die vroege discipelen ongetwijfeld voortdurend moeten denken aan de woorden van Jezus: „Smeekt . . . de Meester van de oogst werkers in zijn oogst uit te zenden.” Heeft Jehovah, „de Meester van de oogst”, dat gebed verhoord? Beslist! Hoe had er anders opgetekend kunnen worden dat „de hoop van dat goede nieuws . . . in heel de schepping die onder de hemel is, werd gepredikt”? — Kolossenzen 1:23.
Dringendheid thans nog groter
8. Waarom is in de jaren tachtig van de twintigste eeuw de behoefte aan meer Koninkrijkswerkers groter dan ooit?
8 Thans, in de jaren tachtig van de twintigste eeuw, is de behoefte aan meer werkers in de oogst groter dan ooit. Waarom? Omdat de omvang van het wereldwijde veld veel groter is. Het gevolg is dat de Koninkrijksvruchten die geoogst en ingezameld moeten worden veel talrijker zijn. Dit is in overeenstemming met Jezus’ voorzegging. Hij zei dat zijn volgelingen voor zover het de prediking van het goede nieuws betrof, grotere werken zouden doen dan hij op aarde tot stand had gebracht. — Johannes 14:12.
9. (a) Hoe wordt in een in Openbaring 7:1-3 beschreven visioen van Johannes de dringendheid van het hedendaagse predikingswerk beklemtoond? (b) Welke veelbetekenende conclusie kan er worden verbonden aan de in Openbaring 14:4 gebruikte uitdrukking „eerstelingen voor God en voor het Lam”?
9 Het besef van de dringendheid van het hedendaagse predikingswerk wordt treffend tot uitdrukking gebracht in de dramatische situatie die wordt beschreven in een aan Johannes gegeven visioen, dat in Openbaring 7:1-3 staat opgetekend. Daar zag Johannes „aan de vier hoeken van de aarde vier engelen staan, die de vier winden van de aarde stevig vasthielden”. Hoe lang zullen zij die „vier winden” in bedwang houden? Slechts ’tot nadat de slaven van onze God in hun voorhoofd verzegeld zijn’. Hoeveel tijd zal dat in beslag nemen? Een aanwijzing is te vinden in het feit dat tijdens de Gedachtenisviering op 15 april 1984 slechts 9081 personen te kennen gaven tot de 144.000 te behoren. De gezalfden in deze tijd zijn de laatsten van degenen die in Openbaring 14:4 worden beschreven als personen die „uit het midden van de mensen gekocht [zijn] als eerstelingen voor God en voor het Lam”. Het ziet er dus naar uit dat de meeste „eerstelingen” ingezameld zijn. Betekent de uitdrukking „eerstelingen” echter dat er nog andere vruchten zullen volgen? Maar natuurlijk! Dit werd treffend gesymboliseerd door de overvloedige opbrengst aan andere vruchten die aan het eind van het joodse landbouwjaar ten tijde van het loofhuttenfeest werden ingezameld. — Deuteronomium 16:13-15.
10. Welke twee oogstinzamelingen vinden er thans plaats, en hoe beklemtoont dit feit de dringende behoefte aan meer werkers in de oogst?
10 Het wordt derhalve duidelijk dat er, naarmate de oogst van het overblijfsel der gezalfden ten einde liep, een andere oogstinzameling op gang moest komen. Wordt dit niet weerspiegeld door wat Johannes vervolgens in een visioen te zien kreeg? „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen.” Aan Johannes werd gezegd: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen” (Openbaring 7:9, 14). Er is nog maar weinig tijd over om de bijeenvergadering van de „grote schare” te voltooien. Wanneer die „vier winden van de aarde” eenmaal losgelaten worden en daarmee het signaal wordt gegeven voor het begin van „de grote verdrukking”, zal het te laat zijn! Ziet u hoe dringend er behoefte is aan meer werkers in de oogst om de menigten die nog gevonden moeten worden, naar binnen te halen?
Duizenden reageren thans gunstig
11. (a) In welke mate hebben Jezus’ „andere schapen” een aandeel aan het oogstwerk? (b) Wat valt er af te leiden uit het aantal aanwezigen tijdens de Gedachtenisviering in 1984?
11 Jezus heeft deze uitbreiding van zijn oogstwerk, waarbij „schapen” binnen zijn kudde worden gebracht, als volgt voorzegd: „En ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden” (Johannes 10:14, 16). Er zijn al meer dan 2.800.000 van deze „andere schapen” die zich door hun activiteit hebben geïdentificeerd als personen die tot die ’ene kudde’ behoren. Van dat aantal werden er 179.421 in het dienstjaar 1984 gedoopt! Maar het aantal aanwezigen tijdens de Gedachtenisviering bedroeg 7.416.974. Wat zegt dit ons? Dat vele anderen de stem van de Herder hebben gehoord, maar om een of andere reden nog geen gehoor hebben gegeven aan Jezus’ hartelijke uitnodiging: „Wees mijn volgeling.” — Lukas 5:27.
12. Welke belangrijke vragen dienen wij ons thans te stellen?
12 Waar staat u in verband met dit hoogst belangrijke oogstwerk in het ’besluit van dit samenstel van dingen’? (Matthéüs 13:39) Bevindt u zich in de gelukkige gelederen van hen die nu een aandeel hebben aan de vreugden van het oogstwerk? Of bent u nog een toeschouwer en in uw geest geneigd ervoor terug te schrikken openlijk in te gaan op de uitnodiging van de Voortreffelijke Herder: „Wees mijn volgeling”? Thans zal toch beslist niemand uitvluchten willen aanvoeren, zoals dit werd gedaan door die drie mannen in Lukas hoofdstuk 9 die in ons vorige artikel besproken werden! Bedenk eens wat die drie mannen misgelopen zijn — de vreugden van de Koninkrijksdienst, waaronder wellicht een aandeel aan het bevrijden van sommigen die door demonen bezeten waren! — Lukas 9:57-62; 10:17.
13. Hoe speelt geloof een hoogst belangrijke rol in uw bereidheid een werker in de oogst te zijn?
13 De apostel Paulus zei: „Zonder geloof [is het] onmogelijk [God] welgevallig te zijn” (Hebreeën 11:6). O ja, het vergt van een ieder beslist geloof om eigenbelang opzij te zetten en zijn leven bereidwillig als werker in de oogst aan God op te dragen. U hebt bijvoorbeeld misschien met een ernstig gezondheidsprobleem te kampen; misschien zijn er in uw gezin of familie enkele heftige tegenstanders van Jehovah’s Getuigen; misschien vindt u zich te oud om de nodige veranderingen in uw leven aan te brengen; of als je daarentegen nog jong bent, voel je je misschien niet opgewassen tegen de druk van leeftijdgenoten op school. Wat uw omstandigheden ook zijn, vergeet nooit dat Jehovah uw problemen beter begrijpt dan wie maar ook. Ook is hij bereid tot u te naderen en u te sterken in uw besluit hem te dienen, indien u slechts zelf bepaalde noodzakelijke stappen doet. — Psalm 103:13, 14; Jakobus 4:8.
Geloof kan ’bergen’ verzetten
14. Leg uit wat Jezus met zijn in Matthéüs 17:20 opgetekende woorden bedoelde.
14 Jezus zei: „Zo gij geloof hebt ter grootte van een mosterdzaadje, zult gij tot deze berg zeggen: ’Verplaats u van hier naar daar’, en hij zal zich verplaatsen, en niets zal u onmogelijk zijn.” Dit is de persoonlijke ervaring van velen van de honderdduizenden die gunstig gereageerd hebben op de oproep om meer werkers in de oogst gedurende de jaren tachtig. Persoonlijke problemen en moeilijkheden die hun eens als bergen voorkwamen, zijn met Jehovah’s hulp overwonnen (Matthéüs 17:20; 19:26). Sta eens stil bij de volgende ervaringen:
15, 16. Beschrijf hoe een jonge man in de Verenigde Staten en een katholieke echtgenoot in Brazilië grote problemen die hun doop in de weg stonden, overwonnen hebben.
15 Een jonge man in Californië (VS), was een zwaar gehandicapt polioslachtoffer en werd door zijn ouders op bedroevende wijze verwaarloosd. Toen vond een van Jehovah’s Getuigen hem tijdens het van-huis-tot-huiswerk. Er werd een bijbelstudie opgericht. Maar hij was zo schuw dat hij, als de Getuige kwam om de studie te leiden, zijn rolstoel naar een hoek van de kamer reed en naar de muur toegekeerd ging zitten om zijn gezicht maar niet te hoeven laten zien. Het heeft deze jonge man maanden gekost om enkele van zijn problemen te overwinnen. Maar het is hem gelukt en nu is hij een gelukkige, gedoopte Getuige.
16 Een katholiek echtpaar in Brazilië was ontevreden over hun religie en begon ten slotte met Jehovah’s Getuigen de bijbel te bestuderen. Zij voelden dat er nu in hun geestelijke behoeften werd voorzien, maar er was een groot, met een berg te vergelijken probleem: De man, Antonio, was een verwoed roker. Hij had al 48 jaar gerookt, vanaf zijn zevende jaar! In de loop der jaren had hij wel geprobeerd met deze gewoonte te breken, maar tevergeefs. Ditmaal was het echter anders, en Antonio vertelt: „Nu leerde ik dat ik, als ik God wilde behagen en mij wilde opdragen om zijn wil te doen, het roken zou moeten laten. Na veel bidden ben ik daar ten slotte in geslaagd.” Wat was hij blij toen hij zijn opdracht aan Jehovah kon symboliseren door de waterdoop! — Psalm 66:19; Markus 11:24.
17. (a) Welke kwade invloed, waarmee Jezus en zijn discipelen te maken hadden, is thans sterker dan ooit? (b) Wat deden Jezus en zijn discipelen in de eerste eeuw bij mensen die door demonen bezeten waren, en hoe wordt deze kwestie thans aangepakt?
17 Jezus en zijn discipelen stuitten voortdurend op het probleem van joden die door demonen bezeten waren. Dezelfde kwade invloeden zijn thans aan het werk, vooral nu Satan en zijn demonenhorden uit de hemel naar deze aarde geslingerd zijn (Openbaring 12:7-9, 12, 17). Jehovah heeft zijn volk thans, in tegenstelling tot de tijd van het prille christendom, niet de wonderbaarlijke gave geschonken om demonen uit te werpen. De geestelijke wapenrusting die hij christenen heeft verschaft, kan echter dienen als een bescherming tegen demoneninvloed en kan tevens worden gebruikt als middel om anderen van overheersing door demonen te bevrijden (Efeziërs 6:10-18). Uit Ghana komt het volgende bericht: „Velen worden door de inspanningen van de broeders en zusters uit de greep van de demonen bevrijd.” Een Getuige kwam tijdens de bediening een vrouw tegen en zodra het gesprek op de bijbel kwam, „begon de vrouw te huilen”. Wat was het probleem? De Getuige vertelde: ’Een geest had bezit van haar genomen, en telkens als hij haar lastig viel, moest zij huilen en verdween al het geld dat zij eventueel bij zich had.’ Door een geregelde bijbelstudie werd zij geholpen zich los te maken van deze demonische kwelling, zodat zij zich aan Jehovah kon opdragen. — Johannes 8:32.
18. Welke ervaring illustreert dat engelen actief leiding geven aan het predikingswerk?
18 Problemen als de bovenstaande kunnen in iemands geest zulke proporties aannemen dat hij aan zelfmoord gaat denken. Neem het geval van een jonge vrouw in Nieuw-Zeeland. De Getuige die haar als eerste bezocht, bemerkte dat zij „emotioneel zeer gespannen was en blijkbaar van streek was over iets”. Later gaf deze vrouw toe dat „zij zelfmoord had willen plegen en besloten had eerst God om hulp te bidden”. Op dat moment klopte de Getuige op haar deur, en dus heeft zij God werkelijk „gedankt omdat hij haar gebed had verhoord”. Was dit een toevallige samenloop van omstandigheden? Waarom gebeuren zulke dingen dan zo vaak? Wat zei Jezus? „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, . . . zal [hij] de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt.” (Matthéüs 25:31, 32; zie ook Openbaring 14:6.) De engelen helpen Jezus bij het herderlijke werk en zij leiden de „medewerkers” van de Meester naar degenen die tot Hem roepen om hulp. — 1 Korinthiërs 3:6, 9; zie Handelingen 8:26-39; 16:9, 10.
19. Welke situatie heerst er thans wereldwijd, en welke handelwijze vereist dit van onze zijde?
19 Waar wij ook wonen, er zijn thans duizenden mensen die gebukt gaan onder en terneergedrukt worden door dezelfde problemen die door velen van Jehovah’s volk al overwonnen zijn. Sommigen van hen wonen misschien wel vlak naast u! Zij hebben dringend hulp nodig. Waarlijk, het is zoals Jezus zei: ’De oogst is groot.’ Wij smeken de Meester van de oogst thans om in het jaar 1986 meer werkers in de oogst uit te zenden. Moge uw hart u ertoe bewegen gunstig te reageren op de oproep: Dringend behoefte aan meer werkers in de oogst!
Overzichtsvragen
◻ Wie is de Meester van de oogst?
◻ Welke twee oogstinzamelingen zijn thans aan de gang?
◻ Welke grotere werken zei Jezus dat zijn volgelingen zouden doen?
◻ Waarom hebben alle werkers in de oogst geloof nodig?