De weg der gastvrijheid
„Deelt met de heiligen naar gelang van hun behoeften. Bewandelt de weg der gastvrijheid.” — Rom. 12:13, NW.
1. Bij wie vond gastvrijheid haar oorsprong, en hoe heeft hij het voorbeeld van gastvrijheid gesteld?
GASTVRIJHEID vindt zijn oorsprong bij Jehovah God en vanaf het allereerste begin heeft hij overvloedig voor al zijn schepselen gezorgd. Jehovah is nimmer inhalig, gierig, karig of schriel, maar ’rijkelijk verschaft hij ons alles, om er van te genieten.’ Jehovah is nimmer harteloos, slecht gehumeurd, lichtgeraakt of onvriendelijk, maar hij is zelfs „goedgunstig jegens de ondankbaren en goddelozen.” Nimmer partijdig zijnde in de overvloed van zijn vrijgevigheid doet hij „zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.” Doordat hij altijd bereid is zijn onuitputtelijke rijkdommen met zijn schepping te delen, stelt hij wat gastvrijheid betreft, het voorbeeld. — 1 Tim. 6:17; Luk. 6:35; Matth. 5:45, NW.
2. Wat wil het zeggen gastvrij te zijn?
2 Wat is gastvrijheid eigenlijk en wat houdt het in? Een modern woordenboek definieert het als „het gul welkom heten van vrienden of vreemdelingen, of hen graag willen onthalen, voedsel willen geven, onderdak verlenen en vriendelijk behandelen.” Gastvrij te zijn, wil zeggen anderen gul te verwelkomen, hen niet te negeren. Het betekent warmte uit te stralen, niet koel te zijn, vriendelijk en niet hard, welwillend gezind en niet terughoudend, genaakbaar en niet op een afstand, geduldig en niet kort aangebonden, bedachtzaam en niet ondoordacht, meewerkend en niet onwillig, vrijgevig en niet gierig te zijn, iets kunnen missen en niet altijd maar naar zich toe te halen, belangstelling te hebben voor de behoeften van anderen en niet slechts voor de uwe. Door gastvrij te zijn, betoont men in wel zeer grote mate liefde, ja ’het stelt de echtheid van uw liefde op de proef.’ — 2 Kor. 8:8, NW.
3, 4. Wie bewandelden in de oudheid de weg der gastvrijheid?
3 In de oudheid bewandelde de natie Israël de door Jehovah voorgeschreven weg der gastvrijheid, tot voordeel van allen, ook van de vreemdelingen of tijdelijke inwoners. Duidelijk bepaalde Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet dat men de vreemdeling die Jehovah liefhad, niet links moest laten liggen maar gastvrijheid moest verlenen: „Want Jehovah, uw God, is de God der goden en de Heer der heren, de grote, machtige en vrees inboezemende God, die niemand met partijdigheid behandelt noch een steekpenning aanneemt, die in het oordeel treedt voor de vaderloze jongen en de weduwe en de tijdelijke inwoner liefheeft zodat hij hem brood en kleding geeft. Ook gij moet de tijdelijke inwoner liefhebben, want eens werdt gij tijdelijke inwoners in het land Egypte.” — Deut. 10:17-19, NW.
4 Zelfs vóór Mozes’ tijd wist Jehovah’s volk hoe belangrijk het was de weg der gastvrijheid te bewandelen. Ja, zij waren zo bijzonder gastvrij, zonder aanzien des persoons, dat een van Christus’ apostelen 2000 jaar later naar hen verwees, toen hij christenen het bevel gaf: „Vergeet de goedgunstigheid [voetnoot, gastvrijheid] jegens vreemdelingen niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen gastvrij ontvangen.” Denkt u zich eens in! Omdat sommigen van Gods dienstknechten uit de oudheid altijd vriendelijk en er op bedacht waren iemand hartelijk en gastvrij te ontvangen, viel hen de verheugend grootse ervaring te beurt engelen gastvrij te mogen herbergen. — Hebr. 13:2, NW.
HET BEWIJZEN VAN GASTVRIJHEID IS IETS VERRIJKENDS
5. Hoe werd Abraham verrijkt doordat hij gastvrijheid verleende?
5 Door gastvrijheid aan te bieden, verrijkt men zich. Neem Abraham nu eens. Op een goede dag zat hij in de schaduw van de bomen van Mamre aan de opening van zijn tent. De dag liep op zijn heetst. Plotseling was hij klaarwakker, omdat hij drie vreemdelingen zag aankomen. Vlug liep hij hen tegemoet en boog zich ter aarde. Niet omdat hij wist dat het engelen waren, want later deed hij voor de zonen van Heth hetzelfde (Gen. 23:7, 12). Vervolgens liet hij water brengen zodat zij hun voeten konden laten wassen en verzocht hen onder de boom aan te liggen. „Laat mij een stuk brood halen om uw hart te verkwikken,” vroeg hij. De vreemdelingen antwoordden: „Goed. Gij moogt doen zoals gij hebt gesproken.” Abraham bracht echter „boter, melk en de jonge stier.” Zijn gastvrijheid was dus een opmerkenswaardige inleiding tot de boodschap der engelen dat hij en zijn vrouw Sara hun reeds lang beloofde zoon zouden krijgen. Later bereidden Lot en Manoah zonder dat zij dit wisten, engelen een gastvrij onthaal en werden derhalve rijkelijk gezegend. — Gen. 18:1-15; 19:1-22; Richt. 13:2-24, NW.
6. Welke zegeningen ontvingen degenen die in Jezus’ tijd gastvrijheid bewezen?
6 Ook in Jezus’ tijd ontvingen de mensen van goede wil die de weg der gastvrijheid bewandelden en Jezus, zijn discipelen of zijn apostelen thuis uitnodigden, talloze zegeningen en bijzondere geestelijke beloningen. Alleen de gedachte de Zoon Gods gastvrij te mogen onthalen is al een onuitsprekelijke vreugde. Denk eens aan Maria, de zuster van Martha, die door haar gastvrijheid, gezeten „aan de voeten van de Meester,” zegenrijke geestelijke waarheden ontving (Luk. 10:38-42, NW). Vergeet ook Zacheüs niet, die zo graag gastvrijheid wilde aanbieden. Jezus merkte dit verstolen verlangen op, dat zich zo prachtig uitte doordat Zacheüs in een boom klom om vluchtig iets van Jezus te kunnen zien. Daarom zei Jezus: „Zacheüs, haast u naar beneden, want vandaag moet ik in uw huis verblijven.” Door zijn gastvrijheid werd Zacheüs geholpen de waarheid te leren kennen. Herinner u ook eens de twee discipelen die op de avond van de dag waarop Jezus uit de dood werd opgewekt, naar Emmaus reisden. Jezus verscheen hun in een mensengedaante, maar zij herkenden hem niet. Er ontspon zich hierop een gesprek en daarin opende hij de Schrift voor hen. „Ten slotte kwamen zij nabij het dorp waarheen zij op weg waren en hij deed alsof hij verder wilde reizen. Zij drongen echter sterk bij hem aan en zeiden: ’Blijf bij ons, want het loopt tegen de avond en de dag is reeds gedaald.’ Daarop ging hij naar binnen om bij hen te blijven. Toen hij met hen aan de maaltijd aanlag, nam hij het brood, zegende het, brak het en begon het hun toe te reiken. Toen werden hun ogen volledig geopend en zij herkenden hem; en hij verdween uit hun midden.” Wat een hartroerende vreugde toen zij beseften dat zij onwetend de verrezen Zoon Gods gastvrij hadden ontvangen! Zij zouden die vreugde niet gesmaakt hebben, wanneer het hun gewoonte niet was geweest de weg der gastvrijheid te bewandelen. — Luk. 19:1-9; 24:13-32, NW.
7. Welke soortgelijke zegeningen zijn het gevolg wanneer wij thans onze broeders en zusters gastvrijheid aanbieden?
7 Wanneer men in deze tijd de weg der gastvrijheid bewandelt, en gastvrij is voor zijn broeders en zusters, verrijkt dit ons ook in grote mate met zeer praktische zegeningen, met een geestelijke stimulans. Wereldlingen kunnen ons niet aanmoedigen in het Koninkrijkswerk, maar de theocratische gesprekken van onze broeders wel. Een huisgezin dat een kringdienaar te gast heeft of een pionier een maaltijd aanbiedt, moet stellig zegeningen ontvangen en door geestelijk verrijkende gesprekken worden verheven.
8. Hoe zal een persoon van goede wil voor zijn gastvrijheid jegens Jehovah’s getuigen beloond worden? Waarvan kan gastvrijheid derhalve een teken zijn?
8 Zij die niet in de waarheid zijn, maar toch een gastvrije houding jegens Jehovah’s getuigen aan de dag leggen, zullen volgens Jezus’ zeggen eveneens worden verrijkt: „Al wie een van deze kleinen [zijn volgelingen] slechts een beker koud water te drinken geeft omdat hij een discipel is, waarlijk, ik zeg u, hij zal zijn loon geenszins ontgaan.” Jezus belooft niet dat een ieder door een enkele daad van gastvrijheid door Armageddon heen kan komen. Wel echter dat zij die gastvrij zijn jegens Jehovah’s getuigen, een passende beloning zullen ontvangen in de vorm van geestelijke verlichting. Want indien mensen ons op stoffelijk gebied hartelijk bejegenen, wetende wie wij zijn, zullen zij op geestelijk gebied waarschijnlijk even ontvankelijk zijn. Soms, zoals bij congressen, nodigen mensen Jehovah’s getuigen uit om gratis bij hen thuis te overnachten — enkel en alleen omdat zij weten wie wij zijn. Wij op onze beurt geven hun overvloedige geestelijke zegeningen. Vervolgens komen zij, wanneer hun hart juist is, in de waarheid en in aanmerking voor het eeuwige leven. Evenals Zacheüs door in de boom te klimmen te kennen gaf dat hij rechtvaardig en rijp voor de waarheid was, kan dit het geval zijn wanneer mensen in de wereld ons gastvrijheid bewijzen. — Matth. 10:42, NW.
GASTVRIJHEID JEGENS VREEMDELINGEN
9. Waarom dienen wij niet te vergeten goedgunstig of gastvrij te zijn jegens vreemdelingen?
9 Hoe staat het echter met het apostolische bevel de goedgunstigheid of gastvrijheid jegens vreemdelingen niet te vergeten? De zeer belangrijke reden welke hieraan ten grondslag ligt, is, dat zij de waarheid dan gemakkelijker kunnen aanvaarden. Verschafte Jezus 5000 vreemdelingen niet een gratis maaltijd ter bevordering van het goede nieuws? Thans kan hetzelfde geschieden.
10, 11. Op welke manieren kunnen wij een geest van gastvrijheid jegens vreemdelingen aan de dag leggen? Welke zegeningen werpt dit af?
10 Wij kunnen op velerlei manieren gastvrij en goedgunstig zijn. Soms nodigen broeders en zusters personen, die naar zij geloven liefde voor rechtvaardigheid hebben, uit, eens bij hen thuis te komen eten; die gelegenheid grijpen zij dan aan om de Schrift voor hen te openen. Voor heel wat werkgevers en collega’s in fabrieken, winkels, enz., heeft deze gastvrijheid van Jehovah’s getuigen zegeningen afgeworpen.
11 Wanneer u een vreemdeling vriendelijk bejegent, maakt dit indruk op hem. Hij ziet dat u anders bent. Uw hartelijkheid en oprechte vriendelijkheid staan wel in schrille tegenstelling tot de hardheid en koelheid van de wereld. Een klein vriendelijk gebaar werpt grote resultaten af. Wanneer bijvoorbeeld een broeder een oudere man of vrouw in de trein helpt een koffer in het bagagerek te zetten, is dit een vriendelijk gebaar. Er ontspint zich een gesprek, dat overgaat in een getuigenis. Wanneer u zich bijzondere moeite getroost om een vreemdeling de weg te wijzen, zal dit een blijvende indruk achterlaten, en wanneer u hem enige Koninkrijkslectuur hebt gegeven, zal hij ze waarschijnlijk met meer belangstelling lezen omdat u zo vriendelijk was. Door vriendelijk en behulpzaam te zijn, opent u derhalve dikwijls de weg voor de Koninkrijksboodschap, hetgeen nimmer het geval geweest zou zijn wanneer u niet zo had gehandeld.
12, 13. (a) Welke gelijkenis gaf Jezus ten einde te illustreren hoe belangrijk het is onze naasten gastvrijheid te bewijzen? (b) Hoe hebben Jehovah’s getuigen, in tegenstelling tot de geestelijken, hun „halfdode” naasten gastvrijheid verleend?
12 Wegens hun goedgunstigheid en gastvrijheid handelen Jehovah’s getuigen gelijk de barmhartige Samaritaan in Jezus’ gelijkenis: „Een zekere man daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in handen van rovers, die hem beroofden en sloegen en heengingen, terwijl zij hem halfdood achterlieten. Toevallig nu daalde een zekere priester af langs die weg, zag hem maar liep aan de overkant voorbij. Insgelijks daalde ook een leviet langs die plaats af, zag hem, en liep aan de overkant voorbij. Een zekere Samaritaan die over die weg reisde, daalde echter tot hem af en hem ziende, werd hij met medelijden bewogen. Daarom ging hij naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op. Vervolgens zette hij hem op zijn eigen beest en bracht hem naar een herberg en droeg zorg voor hem. De volgende dag haalde hij twee denariën te voorschijn, gaf ze aan de waard en zeide: ’Zorg voor hem, en wat gij meer voor hem uitgeeft, zal ik u wanneer ik hier terugkom, terugbetalen.’” — Luk. 10:30-35, NW.
13 Satans beestachtige samenstel van dingen is verantwoordelijk voor de „halfdode” toestand waarin de mensen zich tegenwoordig bevinden. Politieke, commerciële en religieuze struikrovers hebben de mensen beroofd en geslagen. Ondanks al haar belijdende christelijke religiën is de christenheid evenals het Juda uit de oudheid een gevaarlijke plaats om in te wonen: „Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzool af tot den schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie verzacht.” Wie hebben deze „halfdode” mensen als goede naasten gastvrijheid betoond? De geestelijken niet! Alhoewel katholieke, protestantse en joodse religieleiders deze „halfdode” geestelijke toestand opmerken en er telkens weer vanaf de kansel en in de pers commentaar op leveren, laten zij de mensen links liggen, blijven zich op een afstand houden, weigeren genezende geestelijke hulp te verlenen en zijn hen derhalve evenals de joodse priester en Leviet aan de overkant van de weg voorbijgegaan. Jehovah’s getuigen hebben zich echter evenals de barmhartige Samaritaan buitengewoon veel moeite getroost de geestelijk halfdode mensen te helpen. Met geestelijke olie en wijn, de genezende waarheden uit Gods Woord, hebben zij de wonden van hen „die zuchten en kermen over al de gruwelen” in het tegenbeeldige Jeruzalem, verbonden. — Jes. 1:5, 6; Ezech. 9:4, NBG.
14. Welke voorbereidingen moeten er getroffen worden om geestelijke gastvrijheid te kunnen aanbieden?
14 Wij weten niet waar wij een „halfdode” vreemdeling zullen vinden die zijn wonden graag met olie en wijn wil laten verbinden. Evenals de Samaritaan genoeg olie en wijn bij zich droeg en voorbereid was op onvoorziene omstandigheden, moeten Jehovah’s getuigen in deze tijd eveneens altijd voorbereid zijn door voldoende olie en wijn uit Gods Woord voorhanden te hebben. Toch gebeurt het wel eens dat er broeders en zusters zonder voldoende „olie en wijn” in de velddienst uittrekken en juist wanneer zij dan een „halfdode” vreemdeling ontmoeten, zijn zij door hun lectuur heen. Sommigen nemen weinig of geen „olie en wijn” met zich wanneer zij op reis gaan. Wat zullen zij doen wanneer zij een vreemdeling ontmoeten die tekenen vertoont dat hij geestelijk halfdood is? Aangezien de tijd tijdens het reizen beperkt is, is het heel moeilijk geestelijke wonden te helpen begieten tenzij u op staande voet „olie en wijn” kunt toedienen. Soms hebben broeders en zusters zelfs thuis geen ruime verscheidenheid van de laatst verschenen Koninkrijkslectuur voorhanden. Hoe kunt u dan, wanneer er een vreemdeling bij u aan de deur komt, voorzien zijn van de olie en wijn waarmede u zijn door evolutie, drieëenheid of spiritisme toegebrachte wonden kunt genezen? Wees er derhalve op bedacht, wees voorbereid. Heb deze olie en wijn altijd bij u, in de trein of bus, op een boot, wanneer u gaat wandelen, uit rijden gaat of thuis bent. Wanneer er dan een ’beroofde en geslagen’ vreemdeling wordt gevonden, bent u klaar, waar en wanneer ook, om hem gastvrijheid te verlenen.
15, 16. (a) Met welke gastvrije daad van Jehovah’s getuigen laat zich het gedrag van de Samaritaan om zijn „eigen beest” te gebruiken ten einde een vreemdeling naar een herberg te brengen, vergelijken? (b) Wat wordt er van dienaren in een gemeente vereist en waarom?
15 De barmhartige Samaritaan verbond de wonden van de vreemdeling niet alleen met olie en wijn, maar gebruikte ook zijn eigen beest om hem naar een herberg te brengen, waar hij een betere behandeling kon ontvangen. Daarom gebruiken Jehovah’s getuigen graag hun auto’s om een vreemdeling van goede wil te helpen naar de Koninkrijkszaal te komen, waar hij gastvrij wordt ontvangen en er op tedere wijze voor hem wordt gezorgd. De herbergiers uit de oudheid stonden dikwijls bekend om hun gastvrijheid. Evenzo dient de gastvrijheid de dienaren in een gemeente derhalve van het gezicht te stralen. Dit is uitermate belangrijk, en iemand die deze hoedanigheid niet bezit, is niet geschikt om als dienaar te worden aangesteld. In 1 Timotheüs 3:2 (NW) verklaart de apostel dat alleen zij voor het opzienersambt in aanmerking kwamen, ’die vreemdelingen liefhebben,’ of, zoals de voetnoot luidt, „gastvrij” zijn.
16 Waardoor straalt er van een gemeente van Jehovah’s getuigen eigenlijk zo’n in de wereld ongekende warmte uit? Komt dit soms door de Koninkrijkszaal? Neen, want hoewel een Koninkrijkszaal wellicht het prachtigste en nieuwste gebouw in het land is, kan daarin toch de koudste, ijzigste gemeente samenkomen. Van een gemeente straalt alleen zo’n warmte uit wanneer alle broeders en zusters, en vooral de dienaren, de weg der gastvrijheid bewandelen.
17. Hoe kunnen de broeders en zusters in de Koninkrijkszaal gastvrijheid bewijzen?
17 Dienaren, spreekt er uit de sfeer in jullie Koninkrijkszaal als het ware, een „hartelijk welkom”? Voelen vreemdelingen er zich dadelijk thuis? Worden zij de zaal rondgeleid en wordt er een nadere toelichting gegeven over de tabel, congresfoto’s, enz.? Is de Koninkrijkszaal wanneer er een openbare lezing wordt gehouden, lang genoeg van tevoren open, zodat men nooit buiten hoeft te wachten? Geven de broeders en zusters de vreemdeling meteen hun liederenbundel en De Wachttoren of laten zij hen daarin meekijken? In gemeenten waar de dienaren de vreemdelingen en de broeders en zusters altijd welkom heten, heerst zulk een bezielende warmte dat de broeders en zusters de Koninkrijkszaal na afloop van een vergadering niet graag verlaten.
18, 19. (a) Wat gebeurt er wanneer de dienaren de weg der gastvrijheid niet bewandelen? (b) Hoe kunnen broeders en zusters die wat gereserveerd zijn, de vreemdelingen direct op een gemakkelijke wijze aanspreken?
18 Soms vergeten dienaren en de gehele gemeente echter de weg der gastvrijheid te bewandelen. Wat gebeurt er dan? In plaats dat de Koninkrijkszaal de warme sfeer van een herberg ademt, lijkt ze meer op een stationswachtkamer. Weet u wat daar voor sfeer hangt? Wanneer u er binnenloopt, schenkt niemand aandacht aan u. Niemand spreekt tot u. U loopt naast mensen, maar niemand kijkt naar u of bekommert zich er om dat u er bent. U zit naast mensen; zij kijken nog niet eens op van hun lectuur. Mochten zij dit wel doen en u lacht hen tegen, dan lachen zij niet terug. Het is slechts een plaats om te zitten en te wachten. U bent altijd blij wanneer het wachten voorbij is en u kunt weggaan. Dat is de sfeer van een stationswachtkamer. Wat zou er nu gebeuren wanneer de dienaren toelieten dat er in de Koninkrijkszaal zo’n sfeer zou hangen — en er een vreemdeling zou binnenwandelen?
19 Welnu, die zal dan tot zich zelf zeggen: ’Wat een gastvrijheid! O ja, wanneer ik op de hoek van de straat met hen spreek of wanneer zij bij mij aan de deur komen, zijn zij vriendelijk tegen mij, maar nu ik hier in hun midden ben, nemen zij niet de minste notitie van mij. Misschien hebben zij liever niet dat ik hier kom. Zou ik eigenlijk nog wel eens terugkomen?’ Ja, dat kan gebeuren en dat is gebeurd. Laat het in jullie gemeente nooit zover komen, maar weest er op bedacht vreemdelingen te verwelkomen. Wanneer sommige broeders en zusters van nature wat gereserveerd zijn, kunnen zij de vreemdelingen gemakkelijk eens aanspreken door te vragen: „Hoe heeft u de lezing gevonden” of, „Onze vergaderingen zijn anders dan die van andere religieuze organisaties, niet waar?” Er behoeft natuurlijk nooit enige aarzeling te bestaan, want er kan altijd over iets algemeens worden gesproken, zoals bijvoorbeeld over het weer. Na één bezoek aan de Koninkrijkszaal dient een vreemdeling geen vreemdeling meer te zijn, maar warm verwelkomd te worden alsof hij een broeder was. „Verwelkomt elkander, evenals ook de Christus ons heeft verwelkomd.” — Rom. 15:7, NW.
20. Wat betekent het ’de weg der gastvrijheid te bewandelen’?
20 Wij zullen daarom beslist het gebod van de apostel opvolgen: „Bewandelt de weg der gastvrijheid.” Dit betekent meer dan slechts het verlangen te hebben gastvrij te zijn; het betekent er een gewoonte van te maken, die weg te volgen, er steeds op bedacht te zijn een vriendelijk gebaar te maken en elke gelegenheid te benutten om „olie en wijn” op de geestelijke wonden van vreemdelingen uit te gieten. Denk nimmer dat u alleen vreemdelingen zo’n rijk makende gastvrijheid moet bewijzen, want door onze goedgunstigheid en gastvrijheid kunnen wij eveneens het overtuigende bewijs van onze broederliefde leveren. „Met betrekking tot broederliefde is het . . . niet nodig u te schrijven, want gij zelf zijt door God onderwezen elkaar lief te hebben . . . Wij vermanen u echter broeders, er mede voort te gaan het in nog vollediger mate te doen.” Door een weg van gastvrijheid jegens onze broeders en zusters te bewandelen, ja, door „met de heiligen naar gelang van hun behoeften” te delen, kunnen wij onze liefde „in nog vollediger mate” tonen. — Rom. 12:13; 1 Thess. 4:9, 10, NW.