Jehovah’s getuigen — niet van deze wereld of onmaatschappelijk?
REVOLUTIES, sluipmoorden, relletjes — deze doen de aarde op haar grondvesten wankelen. Zal men onder de opstandigen echter een getuige van Jehovah aantreffen? Nemen zij aan dit onmaatschappelijke gedrag deel en blijken zij een bedreiging te vormen voor het leven, het welzijn en de veiligheid van hun medemensen?
Als zij zich aan activiteiten schuldig zouden maken die tot de vernietiging van menselijk leven of het verbreken van wet en orde zouden leiden, zou dit stellig onmaatschappelijk of asociaal zijn. Jehovah’s getuigen trachten echter niet een ommekeer in dit samenstel van dingen teweeg te brengen door regeerders af te zetten of regeringen omver te werpen en door andere te vervangen. Welk een vredelievende aard deze christelijke getuigen van Jehovah bezitten, blijkt wel duidelijk uit de inhoud van een resolutie die zij enige tijd geleden hebben aangenomen.
Hierin werd het besluit kenbaar gemaakt „dat wij, figuurlijk gesproken, onze zwaarden tot ploegscharen en onze speren tot snoeimessen hebben omgesmeed en dat wij, ondanks dat wij van zo vele nationaliteiten zijn, geen zwaard tegen elkaar zullen opheffen omdat wij christelijke broeders en leden van Gods ene familie zijn; ook zullen wij de oorlog tegen elkaar niet meer leren maar wij zullen in vrede, eenheid en broederlijke liefde in Gods paden wandelen”. Deze vredelievende houding is kenmerkend voor hun omgang met alle mensen.
Omdat Jehovah’s getuigen in bepaalde opzichten echter anders zijn dan hun medemensen, worden zij vaak verkeerd begrepen. Dit komt niet doordat zij nonconformisten proberen te zijn, maar eenvoudig doordat zij het gedragspatroon van de eerste-eeuwse christenen trachten te volgen.
De vroege christenen waren geen deel van deze wereld. Zij hielden zich afzijdig van bepaalde populaire bezigheden en genoegens. Vandaar dat een geschiedenisboek zegt: „Het vroege christendom werd slecht begrepen en werd door de heersers van de heidense wereld met weinig welwillendheid bejegend. Heidense schrijvers verwezen naar . . . christenen als ’misleide schepselen’ . . . schepselen die schuldig waren aan ’haat jegens het menselijke geslacht’.” — On the Road to Civilization, A World History door Heckel en Sigman, 1937, blz. 237.
Waarom werden die beschuldigingen tegen de vroege christenen geuit? Omdat zij, zoals Jezus Christus had gezegd, „geen deel van de wereld” waren. Zij namen niet met hun medemensen aan de vieringen van de feestdagen van het oude Rome deel. Terwijl alle andere mensen bij dergelijke gelegenheden hun huis versierden, deden de christenen niets van dit alles. Zouden zij de aan de goden van Rome gewijde feestdagen wel in ere hebben gehouden, dan zouden zij hun loyaliteit jegens de ware God hebben geschonden. Nu zij echter niet aan de vieringen deelnamen, werden vele mensen, met inbegrip van de heersers, er ten onrechte toe gebracht hen als onmaatschappelijk te beschouwen. — Joh. 17:16, NW.
De Romeinen uit de oudheid waren verzot op het bijwonen van moreel ontaarde theatervoorstellingen, bloedige gladiatorengevechten en wrede gevechten tussen wilde beesten in de arena’s en de meedogenloze wagenrennen van het circus. Christenen vermeden echter deze ontaarde vormen van amusement. Zij deelden niet het populaire enthousiasme voor wrede vormen van sport die in strijd waren met de christelijke leer over naastenliefde en vrede en die vooral indruisten tegen het schriftuurlijke gebod met betrekking tot moord. Dit maakte hen impopulair.
Dat de vroege christenen niet met wereldse mensen aan heidense vieringen en genoegens deelnamen, maakte hen echter nog niet asociaal. Zij waren geen vijanden van de staat. Integendeel, zij vormden een waardevolle aanwinst voor elke gemeenschap waarin zij leefden. Hoe meer christenen er in een stad woonden, des te veiliger waren de bestuurders en met des te minder problemen hadden zij te kampen. Wanneer deze christenen er moeite voor deden anderen in de gemeenschap te helpen een moreel fatsoenlijk en vreedzaam leven te leiden, verrichtten zij een dienst van onschatbare waarde voor het openbare en algemene welzijn.
Neen, ook al werden die vroege christenen als asociaal beschouwd, toch waren zij niet tegen het algemene welzijn gekant. In werkelijkheid waren zij eenvoudig mensen die geen deel van deze wereld vormden. Zij werden beschouwd als personen die zich hadden laten misleiden, maar in werkelijkheid lieten zij zich door de hoogste beginselen leiden, namelijk de geboden van Jezus Christus en zijn apostelen.
Hetzelfde geldt voor Jehovah’s getuigen in deze tijd; zij volgen de handelwijze die Jezus Christus zijn volgelingen heeft voorgeschreven. Dit maakt hen nog niet onmaatschappelijk. Als antwoord op een vraag over het betalen van belastingen, zei Jezus Christus bijvoorbeeld: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Matth. 22:21, NW). Aangezien geld door caesar of de regering wordt vervaardigd, dient een christen dit in ruil voor de vele diensten die door de regering worden bewezen, aan caesar terug te geven. Deze bereidheid om alle belastingen te betalen, maakt Jehovah’s getuigen tot een aanwinst voor de gemeenschap in plaats dat zij asociaal zouden zijn.
Overal ter wereld volgen Jehovah’s getuigen de bijbelse leer dat christenen onderworpen dienen te zijn aan de heersers van elke maatschappij waarin zij leven. Het bijbelse gebod voor christenen luidt: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten” (Rom. 13:1, NW). De Heilige Schrift spoort hen ertoe aan „onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders” (Tit. 3:1, NW). Zij zijn beslist niet onmaatschappelijk wanneer zij dit bijbelse gebod gehoorzamen. In tijden van overal heersende onrust, weigeren zij juist aan opstandige bewegingen tegen de regering deel te nemen of anderen tot burgerlijke ongehoorzaamheid aan te zetten.
Ook maakt het feit dat Jehovah’s getuigen God de eerste plaats in hun leven toekennen, hen nog niet asociaal. Wanneer een regeerder van een getuige van Jehovah eist iets te doen wat in strijd is met een wet van God, wordt de Getuige met een conflict tussen autoriteiten geconfronteerd en kan hij niets anders doen dan Degene gehoorzamen die superieur is. Dit deden de vroege christenen toen de heersers van het Rome uit de oudheid van hen verlangden dat zij wierook voor caesar zouden offeren. De door hen gevolgde handelwijze werd als volgt door Jezus Christus onder woorden gebracht: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten” (Matth. 4:10, NW). Jehovah’s getuigen doen in deze tijd dus hetzelfde als wat Petrus en de andere apostelen van Jezus Christus deden wanneer zij met een conflict tussen autoriteiten werden geconfronteerd. Zij ’gehoorzamen God als regeerder meer dan mensen’ (Hand. 5:29, NW). Doordat zij van zulk een groot respect voor de wet van God blijk geven, stellen zij een gezond voorbeeld dat anderen in de gemeenschap kunnen volgen.
In plaats van asociaal te zijn, vormen Jehovah’s getuigen geen deel van deze wereld; Jezus Christus heeft namelijk zelf over zijn volgelingen gezegd: „Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u.” — Joh. 15:19, NW.
Wat betekent het „geen deel van de wereld” te zijn? Het betekent dat Jehovah’s getuigen geen deel uitmaken van de menselijke maatschappij die zich niet aan God en het doen van zijn wil heeft opgedragen; het betekent dat zij zich afzijdig houden van de politiek, oorlogen, relletjes, valse religie, losbandigheid, immoraliteit en andere onmatige genoegens van die maatschappij. Maar omdat zij zich niet afgeven met deze dingen die in de wereld der mensheid, welke van weinig achting voor God en zijn wetten blijk geeft, zo gewoon zijn, zijn zij nog niet asociaal of haters van de mensheid; zij trachten integendeel iedereen goed te doen.
Jehovah’s getuigen gehoorzamen derhalve het bijbelse gebod: „Laten wij daarom dus, zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen” (Gal. 6:10, NW). Deze christelijke getuigen bieden bereidwillig hun diensten aan om anderen te helpen, evenals Jezus Christus dit heeft gedaan. Hij trok het land door, goeddoende en anderen helpend. In zijn gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan vertelde hij over een man die was geslagen en beroofd en vervolgens half dood was achtergelaten. Een priester en een leviet liepen voorbij zonder hulp te bieden. Vervolgens kwam er een Samaritaan aan die de wonden van de man verbond en hem zelfs naar een herberg bracht en zijn rekening betaalde. Jezus Christus zei: „Ga heen en doe gij evenzo” (Luk. 10:29-37, NW). Jehovah’s getuigen trachten dus iedereen goed te doen. Als zij hierin te kort zouden schieten, zouden zij niet als God handelen.
Jehovah God had de wereld der mensheid zo lief, dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven opdat degenen die geloof tonen, eeuwig leven zouden kunnen verwerven; wanneer Jehovah’s getuigen derhalve anderen helpen zich deze voorziening ten nutte te maken, zijn zij geen haters van de mensheid! Zij weerspiegelen veeleer dezelfde soort van liefde die God ten toon heeft gespreid. — Joh. 3:16, NW.
Aangezien Jehovah’s getuigen evenwel geen deel van de wereld zijn, worden zij, evenals de vroege christenen, vaak verkeerd begrepen. Het staat echter vast dat zij niet onmaatschappelijk zijn. Hun gehoorzaamheid aan bijbelse onderwijzingen maakt dat zij betere mensen worden, mensen die geen deel zijn van de wereld, maar die wel goed doen aan alle mensen. In plaats van asociaal te zijn, volgen zij de bijbelse raad op „een kalm en rustig leven [te] blijven leiden met volledige godvruchtige toewijding en ernst” (1 Tim. 2:2, NW). Overal ter wereld kunnen de mensen erop vertrouwen dat Jehovah’s getuigen deze vredelievende handelwijze zullen volgen, ja, dat zij een handelwijze zullen volgen die het algemene welzijn van de mensheid ten goede komt.