’Groet elkaar’
HOE anders is de Nieuwe-Wereldmaatschappij vergeleken met de koude en liefdeloze wereld! Iedere wereldling heeft zijn eigen belangen op het oog en bekommert zich er niet om hoe het zijn naaste gaat. Elkeen wantrouwt en benijdt zijn naaste, ook al behoren beiden tot dezelfde familie en dezelfde kerk, of zitten zij in dezelfde vakbond. Is dit echter niet precies wat wij dienen te verwachten van mensen die „geen natuurlijke genegenheid” maar „meer liefde voor genoegens dan voor God” hebben?
Geen wonder dat er geen eenheid in de wereld is! De Nieuwe-Wereldmaatschappij — waar eenheid heerst en waar datgene wordt nagestreefd wat de eenheid bevordert — vormt hier wel een schrille tegenstelling mee. Het gebeurt trouwens herhaaldelijk dat mensen die jegens God van goede wil zijn, zich tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen aangetrokken voelen omdat de leden ervan zulk een warmte en liefde uitstralen. Zo dient het ook te zijn, want zij zijn christenen en Jezus zei met betrekking tot zijn volgelingen: „Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander.” — Joh. 13:34, 35.
Er zijn vele manieren waarop wij liefde kunnen tonen, en wij doen dit vooral in tijden van tegenspoed. Zijn wij echter net zo bezorgd wanneer het er op aankomt jegens degenen met wie wij op al onze wekelijkse gemeentevergaderingen en onze verschillende congressen omgaan, liefdevol te zijn, of zouden wij het in dit opzicht ’in vollediger mate kunnen blijven doen’? — 1 Thess. 4:1, NW.
Neem bijvoorbeeld eens het groeten van elkaar. De schrijvers van de christelijke Griekse geschriften moeten dit een belangrijke aangelegenheid hebben gevonden, want meer dan vijftig maal en zeker in de helft van de boeken wordt er melding gemaakt van het geven van groeten. In het laatste hoofdstuk van Romeinen worden alleen al zo’n vijfendertig personen genoemd — buiten de verschillende huisgezinnen en gemeenten — die hetzij groeten ontvangen of anderen groeten.
Een opgeruimde groet is iets heel simpels en toch draagt het tot geluk bij omdat het een uiting van bedachtzaamheid en liefde is. Het kunnen slechts enkele woorden zijn, zoals: „Blij je te zien! Hoe gaat het met je?” of wij zouden er aan kunnen toevoegen: „Heb je onlangs nog interessante ervaringen opgedaan?” of iets van persoonlijker aard, hetgeen ervan afhangt hoe goed wij de broeder of zuster kennen. Of misschien hebben wij een interessante ervaring meegemaakt of gehoord die wij kunnen vertellen. Een groet kan ook worden verbonden met een opbouwend commentaar over het geestelijke voedsel dat men heeft genuttigd.
Groeten is iets wat ongetwijfeld door allen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij wordt gedaan — doch wie worden er gegroet? Zijn wij geneigd in de gedachteloze gewoonte te vervallen om op elke vergadering steeds dezelfden te groeten, misschien degenen met wie wij een beetje meer gemeen hebben, doordat ze van dezelfde leeftijd, van hetzelfde ras of van dezelfde nationaliteit zijn? Ook kan het zijn dat wij op grond van overeenkomst in geestelijke rijpheid of in dienstposities altijd bepaalde personen groeten doch anderen over het hoofd zien.
Zeer waarschijnlijk hebben wij geleerd om belang te stellen in de vreemdeling, of in de personen van goede wil die zich met ons beginnen te verbinden, en vooral wanneer het toevallig personen zijn bij wie wij een bijbelstudie leiden. Hoe staat het echter met de anderen? Sommige van hen zijn met een vriendelijke groet wellicht nog meer gebaat dan een vreemdeling.
BEDACHTZAAM ZIJN
Deze kwestie van een welkomstgroet zou in verband gebracht kunnen worden met het beginsel dat Jezus met betrekking tot feesten uiteenzette: „Wanneer gij een middag- of avondmaaltijd aanricht, roep dan niet uw vrienden” en familieleden. „Maar wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden.” Ja, wij dienen ten aanzien van allen liefderijke consideratie aan de dag te leggen. „Indien gij alleen uw broeders groet”, dat wil zeggen, wanneer u de weg van de minste weerstand of van de natuurlijke geneigdheid volgt, „waarin doet gij meer dan het gewone?” — Luk. 14:12, 13; Matth. 5:47.
Laten wij derhalve wanneer wij naar onze gemeentevergaderingen gaan, het vaste besluit nemen om aan al onze broeders en zusters aandacht te schenken. Dit houdt stellig ook de armen in. Laten wij op onze hoede zijn dat wij niet de bestraffing hoeven te incasseren welke Jakobus tot zekere personen in zijn tijd richtte omdat zij de armen veronachtzaamden terwijl zij voorkomend jegens de rijken waren! — Jak. 2:1-9.
Laten wij in plaats van dus op elke vergadering slechts bepaalde personen te groeten, de zwakkeren uitzoeken: „Wij, die sterk zijn, moeten de gevoeligheden der zwakken verdragen en niet onszelf behagen. Ieder onzer trachte zijn naaste te behagen, ten goede, tot opbouwing.” Aangezien elke christelijke gemeente gelijk het menselijke lichaam is, ’waar elk lid verplichtingen tegenover alle andere heeft’, dienen alle ’leden gelijkelijk voor elkander te zorgen’, bedenkend dat „als één lid lijdt, lijden alle leden mede”. — Rom. 15:1, 2; 1 Kor. 12:12-26.
Zien wij een oudere broeder of zuster alleen zitten? Laten wij dan naar de betrokkene toegaan, in plaats van te wachten totdat deze naar ons toekomt, hem of haar groeten en te kennen geven dat wij het waarderen dat hij of zij in ons midden is. — Spr. 16:31.
Ook mogen wij de jongeren niet over het hoofd zien. Door notitie van een kind te nemen, moedigen wij het aan de weg van rechtvaardigheid te bewandelen. Jezus zei: „Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods.” — Luk. 18:16.
Vooral wanneer wij bemerken dat een broeder of zuster eenzaam of terneergeslagen is, dienen wij het ons ten doel te stellen hem of haar aan te spreken. Misschien draagt hij een last die wij kunnen verlichten; louter het feit dat wij belangstelling tonen, zal hem zich reeds beter doen gevoelen. Ja, „blijft elkaars lasten dragen en vervult aldus de wet van de Christus”. „Spreekt bemoedigend tot de terneergeslagen zielen, ondersteunt de zwakken.” — Gal. 6:2; 1 Thess. 5:14, NW.
DE BELONINGEN
Wanneer wij gehoor geven aan de schriftuurlijke raad om elkaar te groeten, zullen ons rijke beloningen ten deel vallen. Dit zal stellig tot „vele dankzeggingen aan God” leiden van de zijde dergenen voor wie wij belangstelling hebben getoond. Zij zullen sterker en gelukkiger worden gemaakt, want deze twee dingen gaan samen: „De vreugde in Jahwe, die is uw sterkte.” Bovendien wordt daardoor de eenheid van de Nieuwe-Wereldmaatschappij versterkt, de eenheid die thans in deze verdeelde wereld zo onontbeerlijk is. Wij zullen ’harmonisch samengevoegd’ zijn daar elkeen „het nodige doet”. — 2 Kor. 9:12; Neh. 8:11, LV; Ef. 4:16, NW.
Onze persoonlijke beloning zal eveneens groot zijn, zelfs nu reeds. Wanneer ’wij niet ons eigen voordeel, maar dat van de ander blijven zoeken’, en wanneer ’wij niet alleen uit persoonlijk belang op onze eigen zaken zien, maar tevens uit persoonlijk belang op die van anderen’ letten, zullen wij ten volle de volgende beloften begrijpen: „De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd.” „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.” Stel uzelf dus ten doel ’elkaar te groeten’. — 1 Kor. 13:5; 10:24; Fil. 2:4, NW; Spr. 11:25; Hand. 20:35, NW.